nnr c Moeders en kinderen. Zooals vrouw8n doen Het menu van de week. Practische wenken. tEVrouw enÏ1/^r Yi u ns door MARIA CHRISANTI. Seit es Menschen gibt, hat der Mensch sich zu wenig gefreut: Das allein, meine Brüder, ist unsre Erbsünde. Und lernen wir besser freuen, so verlernen wir am besten, anderen wehe zu tun und wehes aus zu denken. NIETZSCHE. (Also sprach Zarathustra). Er is niets, dat wij, moeders, onzen kinderen zoo gaarne zouden willen geven, als geluk. Vandaar dat wij al tijd en overal klaar staan, om hun stoffelijke belangen zooveel mogeiijk te verdedigen en dat wij dikwijls ten koste van vele opofferingen door een zorgvuldige en liefde-volle opvoe ding hun toekomst licht en zonder zor gen trachten te doen zijn. Op zichzelf is dit streven zeer zeker toe te juichen, mits wij maar nimmer vergeten, dat maatschappelijk welsla gen alleen voor ons kind volstrekt nog niet geluk of zelfs maar tevredenheid behoeft te beteekenen. Hoe zwaar het ook valt, dit te erken nen, wij beschikken niet over de macht, gelukkig te kunnen maken, waar wij dat wenschen. Ons kind moet de kunst van „gelukkig zijn" zelf leeren het moet zich bewust wor den, dat het groote geheim van het ge luk het groote geheim van de liefde is. Slechts waar wij liefhebben, waar wij ons hart inzetten, zonder hoop op be looning, zonder vraag, zonder klacht daar zijn wij waarlijk gelukkig. Menschen, die zich niet aan iets hechten kunnen, die niet weten wat be minnen, wat vereeren is en helaas, er zijn zulke! blijven eenzaam en zullen nooit ervaren, wat geluk is. Het valt niet te ontkennen, dat er stoffelijke nooden zijn, zoo groot, dat de ziel vertwijfelt en bezwijkt dat er armoede is, zoo grauw en wreed, dat ieder streven-naar-hooger-mensch- zijn onder haar ijskouden adem verdor ren en sterven moet maar ook rijk dom kan een vijand van de vreugde zijn en menig eenvoudig man, tot wel stand gekomen door een ijzeren wil en een sterk geloof-in-zich-zelf, betreurt in zijn fraai huis de dagen-van-strijd- en-ontbering, die achter hein liggen, omdat de realiteit-van-het-bezit vol strekt niet beantwoordt aan het droom- beeld-der-weelde, dat hem steeds met begeerte vervulde. Neen, de uiterlijke omstandigheden hebben voorzeker veel minder invloed op het geluk van den mensch dan men gewoonlijk erkent en het is een zeer algemeene, maar daarom niet min der grove dwaling, het begrip „geluk" te vereenzelvigen met het begrip „be vredigende begeerte". Ieder, die weet, wat overvloed en verzadiging beduidt, kent de ontgoocheling van het bezit. Het geluk is niet voor goud te koop. Maar hiermede is allerminst gezegd, dat wij het niet zouden kunnen ver overen en dat wjj onze kinderen niet zouden kunnen leeren gelukkig te zijn. Slechts dit moeten wij voor oogen hou den: in eigen ziel sluimert voor ieder mensch de moed tot het geluk, de drang-tot-de-vreugde. die sterk, rijk en edelmoedig maakt. Wie gelukkig is, is goed. Ik geef gaarne toe, dat onze tijd die de ortplooing der individualiteit eigenlijk niet wenscht, het geluk als zoodanig niet gunstig gezind is. De vreugde, die het oude Griekenland kende het geluk, dat ook alweer naïve liefde tot het schoone onbedorven, zui vere vereerde voor het leven-in-al-zijn- uitingen zullen wij in onze maatschap pij tevergeefs zoeken. Het Christen dom in wezen niet an ders dan de overwinning van het beginsel der liefde, die geen liefde vraagt en die dus het hoogste men- scheliik geluk beteekent is twintig eeuwen lang al lerdroevigst miskend in ve lerlei opzicht, want niets is eigenlijk de teedere, onbe vangen Paulinische vreug de uit 't N. Testament zoo vreemd als de dorre levensontkenning, de pessimisti sche wereldbeschouwing, die eigen is aan de geestelijke structuur der west- Europeesche beschaving. Gelukkig zijn, beteekent geheel en volledig zichzelf zijn. Een bloem, die bloeit, vrucht draagt en verwelkt, ver vult onbewust de taak, haar door het leven opgelegd wij, menschen, heb ben evenzeer een roeping: ook onze hoogste plicht is het: op onze wijze te zijn in harmonie met het oneindige. Eerst dan zijn wij waarlijk mensch. zijn wij meer dan de boom in het woud, de leeuw in de woestijn, de vogel in de lucht, als wij liefhebben met ons heele hart, als wij ons zelf verliezen kunnen in een mensch, een ideaal, in de liefe lijkheid der natuur of de verheven pracht van den sterrenhemel, in de aandoenlijke hulpeloosheid van een schreiend kind of in de grootheid van het genie, dat ons het eeuwigheids mysterie openbaart. Geluk is veel meer een vermogen dan wel een bezit evenwel is het noodzakelijk, dat wij trachten 't te ver overen, omdat het doel van ons mensch- zijn ongetwijfeld „streven" is. De glim lachende aandacht v.an den dichter en het kind, de prachtige bewogen be- langstellir^-in-het-leven, vorschend, ontleedend en beminnend, sluit in zich een liefde, die tegelijk groei en ge luk is. Als ons kind die aandacht, die be langstelling - in-het-wezen-der - dingen bewaart, ook voor later jaren, zal het nooit zonder liefde en dus ook nooit zonder geluk zijn. Onze gecompliceerde samenleving stelt zware eisohen aan onze innerlijke krachten: er behoort moed toe lief te i hebben in een tijd, waarin het pessi misme bijna een philosophie gewor den is. Ja zeker, er behoort moed toe geluk kig te durven zijn! (Nadruk verboden). De violist zaagt houtjes voor zijn vrouw. („Passing Show"). Zij koos den schoonen schijn. Het vrouwtje had gewinkeld. Bood schappen gedaan bij Hirsch. Coupon- week. Een lapje fluweel voor den boy. Ze had al iets in gedachten. Een opge knoopt broekje met parelmoeren knoo- pen. Een keurig kanten écru-kraagje. Als een kleine prins zou hij eruit zien, dacht het vrouwtje, glimlachend. En voor Beppie, haar oudste, het stille schoolmeisje, een gezellige ruit. Hoe zou ze die maken? Hé, altijd dat gepiek en gepieker ook. Even gleed een ontevreden trek over haar gezicht. Ze voelde zich soms zoo nietig, zoo klein. Alles is klein aan mij, dacht zij in zelfspot. Ik ben klein, ons huisje is klein, maar mijn liefde? Toen veerde zij weer op. Als een vlam lichtte die gedachte door haar heen. Wee moeheid, weg zorg! Ze ging naar huis, waar haar man wachtte, waar de boy lachte en waar straks Beppie met een schrift vol sommen naast haar zou komen staan. „Ze zijn zoo moeilijk, hel pen moeder?" Voor de affiches op het Concertge bouw bleef zij staan. Zij las een naam: Sonia, haar jeugdvriendin, de zangeres. Die had naam gemaakt. Als een kind al had ze zoo een prachtstem. Als ze gewoon maar lachte of praatte, dan was het of je heel in de verte een klokje hoorde. Iets koels, klaars, iets dat bijna verheven leeft. „Leni, sta je me te bewonderen?" Sonia, in het donker getinte gelaat rij den zich opvallend de tanden als paar- len. Een fluweelen roos, brutaal gloei end tegen het donkere bont van den mantel. „Kind, jij hier? Dat is óók jaren ge leden. En hoe maak je het zoo?" Wat vragend gleden haar blikken langs het simpele beige jasje. Namen het zwarte hoedje op, wel modern, maar zoo een massa-product. De bungelende I pakjes aan haar rechterarm. „Geluk kig, hoewel getrouwd. Je man goed? Je hebt kinderen, niet?" „Ja, de boy. En dan Beppie, de oud- ste. Een stil meiske". „Je bent terug uit het buitenland", onderbrak het vrouwtje. „Ik heb de recensies gevolgd. Pracht-critieken,,. hoor!" Het klonk zonder afgunst. De een voudige erkenning van een feit. Het leek haar zoo vreemd. Sonia een kind tusschen andere kinderen dat met hen speelde, stoeide. En nu optrad. Zong voor volle zalen, een uitgezocht publiek. „Wat zal zij pracht-japonnen heb ben", dacht het vrouwtje. „En bontjas sen. Natuurlijk een auto. En als zij een bloem droeg een orchidee. Een echte. Sprookjesachtig moest zoo'n leven zijn". Zij huiverde. „Koud kind? Het wordt weer voor de winterjas. Kom je niet eens luisteren? Ik zie je nog wel eens. Dag Vrouwtje pakte de tram. Vermoeid, verkild. Ontgoocheling. Of haar droomleven- tje met Bos en de kinderen een surro gaat was. Een aftreksel van het werke lijke, ware volle leven. Het leven, dat Sonia leefde, in concertzalen tusschen j bewonderende menschen. Maar Sonia, de zangeres, ging dien avond, wat ze wel eens een heel enke len keer meer deed, na een bijzonder 1 welwillend applaus, linea recta huis waarts. En dacht, hoe haar leven had kunnen zijn, wanneer zij boven haar kunst de liefde had gesteld. Een eigen home, een man, een kind, die wachten. En voelde zich weer het kind van vroe ger, dat de zilveren maansikkel begeer de en misgreep, iederen keer. En dat toch bewust begrijpend, dien schoonen schijn koos boven de werke- j lijkheid, de nabije. Zooals vrouwen doen' (Nadruk verboden). Zondag: Tomatensoep, Ossenhaas, Princesseboonen, Aardappelen, Carmel pudding met roomsaus. Maandag: Ossenhaas (koud), Brusselsch lof, aardappelen, Vanillevla met abrikozen. Dinsdag: Gekruide runderlapjes, Roode kool, aardappelen, Macaroni met rozijnen. Likeur vlokken. Verwijdert men het best door ze met verdunde spiritus in te wrijven en met lauw water na te wasschen. Motten verdelging. Tapijten kan men tegen motten be veiligen door ze met natte doeken te beleggen en deze met een heet ijzer te bestrijken; de damp, die hierdoor ontstaat doodt alle motten, eitjes of larven. Onderhoud der piano. Iedere huisvrouw weet, dat het boenen der piano met was op een grooten kamerdag een heel werk is, vooral om alle strepen weg te wrijven. Probeert U eens de piano met een doek met petroleum af te wrijven en met een schoonen doek na en U zult verrast zijn over het resultaat, dat U met min der werk in staat stelt Uw piano een keurig aanzien te geven. Denkt U er wel aan eenige malen per jaar dit meubelstuk uit elkander t<- nemen en met Uw stofzuiger flink schoon maken. Het vi't dat zich bin nen in de piano bevindt is een dorado voor motten! (Nadruk verboden). Woensdag: Varkens carbonade, Knolraap, aardappelen, Flensjes. Donderdag: Gehakt, Groene kool, aardappelen, Vermicelli soufflee. Vrijdag: Vischsoep, Gestoofde kabeljauwstaart, Aardappelen, worteltjes, Sinaasappel. Vrijdag II: Bruine boonensoep, Gesnipperde winterpeen met wortel, Erwten en aardappelen, Peterseliesaus, Banaan. Zaterdag: Vischschoteltje, Zuurkool (met spek), Aardappelpuree, Rijst met pruimen. Eenige vasten-menu's: Tong met tomatensaus, Gekookte sla, aardappelen, Watergruwel, Gebakken bokking, Roode kool, aardappelen, Appelmoes. Panvisch, Bessensap, pudding met vanille saus. Caramelpudding 250 gr. suiker, 8 eieren, 8 blaadjes witte gelatine. De eieren zijn op het oogenblik heel goedkoop, zoodat wij nu niet op een paar meer of minder zien om eens een fijne caramelpudding te maken. De eierdooiers kloppen met een klein deel, ongeveer twee a drie eetlepels tot ze geheel en al schuimig zijn en de suiker zich met de eieren vermengd heeft; daarna worden de witten ge klopt en door de eieren heen geroerd. De overige suiker, ongeveer 200 gr., doen wij in een klein ijzeren pannetje en laten wij staan, tot ze lichtbruin van kleur is; vooral zullen wij oppassen, dat zij niet te donker wordt, want dan krijgt onze pudding een onaangename bittere smaak. Is de caramel klaar, dan wordt ze verdund met een scheut water en lepel voor lepel bp de geklopte eieren gevoegd, onder voortdurend roeren; daarna wordt de in koud water geweekte gelatine bijgevoegd, die in een klein half kopje heet water is opgelost en blijven we verder klop pen, totdat de pudding al eenigszins dik begint te worden en in den vorm kan worden overgebracht, waarin zij ver der geheel stijf kan worden. Wij pre senteeren bij deze pudding een vanille- of een Roomsaus. (2 dl melk, 2 dl room, 1 eetlepel mai- zena, 1 pakje vanillesuiker en 40 gr. suiker). De melk brengen v-y aan de kook met de room, voegen daarna de suiker en vanillesuiker bij en het laatste de aangemengde maizena, waarna wij al les nog even laten doorkoken. Inplaats van room kunnen wij 4 c'

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1932 | | pagina 19