Xori vergaai
Overdag grootvorst.
Langs de Straat.
De Visch.
Duur verworven vrijheid.
Er is gewoon Krentenbrood
en er is Krentenbrood vanKrigée
Kijkjes uit mijn venster.
maakten op het grootste deel der gelden.
Dit gaf aanleiding tot een proces, waarin
heel wat woorden gevallen zyn, maar
waarin ten slotte Scala's aanspraken er
kend werden. Nu bestond er geen bezwaar
meer tegen de uitbetaling van het geld,
en eindelijk heeft Scala zyn chèque van
52.000 pond te pakken. Dit is het bedrag,
dat er overschoot nadat Scala een deel
van zyn lot verkocht had vóór den wed
strijd. Van het geld, dat hij voor dat deel
van zyn lot gemaakt had, heeft hy elk
van zijn vier broers 5000 pond gegeven.
Een van hen is caféhouder te Battersea,
wind wakkerde het vuur aan. Door het
ontploffen der benzinetanks werd het
blusschingswerk bemoeilijkt.
Ik wil eerlijk bekennen van de natuur-
Maar namens de vereenigde schei
tellen en kabeljauwen protesteer ik
,e?e„ eên dergeipe behandeling. Ten-
«lotte zijn de schelvisschen en de kabel-
i au wen er niet om door het slijk eener
wereldstad te worden gehaald; integen-
jpel hun roeping isop hagelwitte schotels
1,1a rl/\/\nlii<vhta
Üjke historie van visschen bitter weinig Hampen en vervolgens in de doorluchte
ti laf te weten. Zeker, ik ken het verschil ewan(jeri van u en mij te verdwijnen.
Toen de oceaanreus „11e oe trance j tusschen een goudvisch en een paling en vjntrelük vraagt de lezer naar het lot
Maandag i.L in New-York aankwam, werd ook Z(m jk met abSolute zekerheid kun- man? ja wat wordt er van een
tot groote verbazing van de eerste klas- nen Zeggen of een bepaald dier een olifant dronken man Hij zal wel thuis gekomen
passagiers, die opgepakt langs de railmg dan wej een haring is. Maar verreweg de jjaardetoekomst van de visch wasver-
aan eek stonden, een reisgenoot van hen meegte vjsschen kan ik slechts langs^?;ustender. Want daar was verder de
&2JÏ gastronomtach-empirischen weg J®ter™Hhond. De hond, die de visch rook, en die
ie geaaente, groote hardnekkigheid bleef volgen,
zyn niet dei rrs„aorifik' vnloen" heet dat in het wetje
brieksarbeider in Italië en de vierde is
eveneens arbeider in Italië.
Op een vraag wat hij met zijn geld
een tweede heeft een vischwinkel elders Michael van Rusland hadden gehouden, Jk troost my met de gedachte,
te Londen een derde is werkloos fa- door douane- en politie-ambtenaren op wel het geval zal
te Bonden, een aerae is een zeer weinig deftige wyze over de meeste men8chen.
loopplank naar Ellis Island opgebracht. ^jitg men my dug njet wil opdringen',
Dames uit de New-Yorksche society,dg visch, waarvan hier sprake zal zijn,
dacht te gaan doen antwoordde mijnheer die den .grootvorst uitgenoodigd had- j goudvisch of een paling was, heb ik d
Scala- Binnen een week zal ik op weg den om vooral eens b« haar te komen vredf met elke benaming van deze visch, ®aarde
ocaia. i5iiiueiiwereld te maken thApdnnlwm en d-ineeren. millionnairs. die IJS. u~i.j «.«mok war« cresehieHpnia wacniie
Dezer dagen werd een twintigjarige
dat de Russische grootvorst een berooide
i>ezer lokcj. „civx Amerikaanscbe „blinde passagier" was,
gevangene door een bewaker van Seve- die geen twee woorden Russisch kende
noaks naar Wormwood Scrubs overge- Dit voorbeeld van zeldzame brutaliteit
is werkelijk eenig in zyn soort. De be
drieger was erin geslaagd zich temidden
bracht. Op het station Oharing Cross ver
liet de geboeide man met zijn bewaker
den trein om een ondergrondsche toilet-
inriohting te bezoeken. Toen de bewaker
zich van hem had afgewend, duwde Bar-
ratlough. zoo heette de gevangene, hem
tegen den muur en ging er meteen van
door. De bewaker gilde en trachtte den
man tegen te houden, maar voor de men-
schen op het station in de gaten hadden
wat er gaande was, was Barraclough de
trappen al opgerend en het station uit.
Hy holde een zijstraatje van de Strand
in en ging daar een cafétje binnen, waar
hy twee mannen aantrof, van wie er één
een kennis van hem was. De andere was
hem totaal onbekend. Hy vertelde hun
haastig, dat hy zijn bewaker ontsnapt was
en verzocht hun zijn boeien door te za
gen. Ziin vriend liep dadelijk naar een
goedkoopen winkel op de Strand en kocht
een vijl. Barraclough bleef in het café,
verborgen in een hoekje, terwijl de politie
en h$ar helpers langsholden onder het
geroep „Halt! Ontsnapte gevangene!"
Barraclough rilde en was doodsbleek, ter
wijl de twee vrienden bespraken hoe zij
hem weg konden krijgen. De man, dien
hy niet kende, bood aan van kleeren te
verwisselen. Het duurde meer dan tien
minuten voordat de ketting tussohen de
boeien doorgezaagd was. Toen brak de
vijl in tweeën en leek verder van weinig
nut. De mannen besloten het café uit te
gaan en een sterkere vyl te koopen. De
vreemde had de jas van Barraclough aan
getrokken en ook zyn hoed opgezet. Van
een chauffeur van een vrachtauto leenden
zij een vijl en in een zijstraatje begonnen
zy een van de boeien door te zagen.
De vreemde, die een „linke jongen"
moet zyn geweest, trok zyn kousen en
schoenen uit. Dit bleek een verstandige
handeling te ziin geweest, want toen zij
verrast werden door een agent, die vroeg
wat zy deden, zei de man, dat hy andere
sokken aantrok. De agent keek even,
knikte, zei dat hij wat op moest schieten
en liep door zonder dat zijn aandacht op
Barraclough gevallen was.. Op dat mo
ment was pas één boei doorgevyld. Maar
d© mannen besloten, om geen verdenking
te wekken, de vyl terug te geven. Met
liet stuk van de gebroken vijl slaagden
zij er in, de andere boei stuk te krijgen.
Toen moest Barraclough nog aan geld
geholpen worden. Barradough's vriend
leende wat geld van ziin hospita en be
proefde daarmee zyn geluk bii een book
maker. Deze poging mislukte echter. De
vriend nam Barraclough toen mee naar
huis en stopte hem in zijn bed. 's Avonds
om tien uur, toen Barraclough de couran
ten met het verslag van zijn ontsnapping
had gelezen, kwam hij tot de conclusie,
dat het veiliger zou zyn Londen te ver
laten. Hij voegde de daad bij het woord
en hy was pas na eenige minuten met
zijn vriend en een meisje verdwenen,
toen de politie aanklopte om hem te zoe
ken. Twee dagen lang trok het drietal
langs de wegen. Toen stalen zy een
wasch, die buiten te drogen hing en vie
len in handen van de politie. Aan de duur
verworven vrijheid was weer een einde
gekomen.
theedrinken en ddneeren, millionnairs, die d-e tot hel(j mjjner ware geschiedenis
den edelman voor een weekend op hun wordt gepromoveerd. Er zouden nog wel
buiten hadden gevraagd, waren stomge- enkele vischnamen zijn, waartegen eenige
slagen met verbazing toen zii hoorden, bezwaren ZOU(ien kunnen worden inge-
bracht, maar laten wij de zaak in het
groot bekijken en de keus ruim houden.
Dit staat evenwel voorop, dat het, welke
ook de naam was der visch, een
reus onder zijn soortgenooten was. Waar
van het uitgelezen gezelschap eersteklas-
passagiers te bewegen met een gemak en
een elegance, die volgens het algemeen
oordeel van alle passagiers hem dadelijk
kenmerkten als iemand van zeer ouden
en hoogen adel.
De „blinde passagier" was er zelfs in
geslaagd verborgen te houden, dat hy aan
boord geen hut had. Twee nachten ach
tereen slieu hii in een luxe-hut en ver
telde den steward, dat hij den sleutel van
zyn eigen hut had verloren ën geen zin
had er naar te zoeken. De andere nachten
bracht hii door in een hondehok in het
ruim, waar hii zyn kleeren had opge-
borgen.
Overdag liep hy over het promenade
dek in kleeren van een onberispelijken
snit en knikte neerbuigend naar rijke
menschen, die het zich tot een eer reken
den met hem kennis te maken. Na de thee
versoheen hii weer in een keurig avond
toilet en was bereid een praatje te ma
ken van een van de vele beroemdheden
aan boord. Hii sprak op een toon, die den
indruk maakte, dat hij wel zoo vriende^
lijk wilde zijn met gewone menschen te
praten, maar dat hy toch wist wat hij aan
zyn booge positie verschuldigd was.
De „grootvorst" schijnt aan boord voor
namelyk geleefd te hebben van thee en
koekjes, die in den salon van den „Ile de
France" gratis geserveerd worden. Hy
nam echter ook wel eens op minzame
wijze een uitnoodiging van den een of
ander aan om bii hem aan tafel te komen
ddneeren of een fijne flesch champagne te
drinken.
Hij droeg het Legioen van Eer, dat
hem volgens zijn zeggen verleend was als
erkenning van zyn verdiensten als vlie
ger in het Fransche corps van buiten
landers.
Wanneer de een of andere passagier
Russisch met hem wilde gaan spreken,
zeide hii altijd: „Zouden wij niet liever
Engelsoh spreken? Ik ben anders bang,
dat ik nooit goed Engelsoh zal leeren".
Het was louter toeval, dat het bedrog
uitkwam. De handige verstekeling zeide
eens by een gesprek met een millionnair,
dat hy den kapitein van de „Ile de
France", Blancart, goed kende. Toevallig
zat de kapitein dien avond aan de tafel
den millionnair. die hem vertelde,
„Hinderlijk volgen
van dr. Kuyper, dat indertijd gemaakt is
tegen stakingen. De man zeide: brrr! en
ksch! en nog zooiets medeklinkerachtigs,
hond had er maling aan en
het goede oogenblik af. 0
Dat oogenblik kwam. Want wat doet
een man, die door de Prins Hendriklaan
slingert? Men bedenke, welke nieuwe en
fraaie bouwwerken de gemeente daar den
laatsten tijd tot stand heeft gebracht. En
de hond, bekend met deze daadzaken,
beidde zijn tijd. Toen de man zijn slin
gerenden loop hervatte, was de visch voor
om zou er een aanmerkelijk deel al in de honden
kunnen zijn, zooals we toch ook den reus-m??g V;
achtieen Italiaan Camera bezitten, en 1161
tgo "ui Ttflii»nen een klein sl»„toestand van denman. Zyn vloeken, zijn
Het drama, het vreeselijke drama! De
dat, terwijl de Italianen een klein slag
menschen zijn?
Laten we gemakshalve de visch kabel
jauw noemen. U is dan gegarandeerd
van een groot exemplaar en bovendien
scheldwoorden, zijn alleenspraken! Het
gelach van de menschen! De triomfante
lijke blik van den hond! Het enthousiasme
waarmede hij de visch vrat! Ach, ik kan
wordt mijn verhaal waarschijnlijker. Want het,u "iet beschrijven I Ik bid u, heb
ik zou het niet prettig vinden als u mii medelijden met een arm journalist. Maar
my
voor een leugenaar aanzag, en daarom
wil ik u geen phenomenale haring op
dringen. Goed begrepen duswe nemen
aan, dat de visch een kabeljauw was
(geen schelvisch alstublief 1)
Nu moet ik u nog een wonderlijke me-
dedeeling doende visch slingerde 1 Ik
bezweer u, de visch slingerde. Credo quia
absurdum. Ik weet volstrekt niet of kabel
jauwen gewoon" zijn te slingeren, maar
deze kabeljauw slingerde positief. Wink-
l9r Prins, die zoo'n beetje het factotum
is voor ondeskundigheid, beweert dat een
de moraal der geschiedenis? Luister, er
zijn er vele:
Tracht nooit dronken te worden. Neem,
dronken zijnde, nooit een visch mee op
uw wandeling. Houd, dronken zijnde, met
qen visch in de hand, deze nimmer aan
de staart. Ga, dronken zijnde, met een
visch, die gij aan den staart vasthoudt,
nimmer gemeentelijke bouwwerken bin
nen. Zorg, gemeentelijke bouwwerken
binnengaand... ach, ik kom er niet weer
uit, lezer! Er zijn te veel moralen aan
de geschiedenis. Eet nimmer schelvisch,
kabeljauw eigenlijk een schelvisch is, Als niemand meer schelvisch eet, behoeft
maar dan heeft-ie zeker nooit schelvisch
gegeten met rijst en uitjes en mosterd
en wat er nog meer byhoort. Maar des
ondanks vertelt hij niets van het slinge
ren. Toch slingerde de hier bedoelde
kabeljauw (of schelvisch, daar blijf ik
verder buiten). Maar ik zal u uit den
ze niet meer te worden gevangen, en als
niemand ze vangt, kan een dronken man
er niet mee aan den staart loopen en als
een dronken man er niet mee aan den
staart loopt... ach, ik kom er niet uit,
ik kom er niet uit!
Het beste is maar een streep te zetten
droom helpen: het was een alcoholische uit, fini, ^afgeloopenDat gezeur over een
slingering, waaraan de visch was onder- J~~!~
worpen. Niet, dat deze visch alcoholisch
rT>°OTE BRAND IN EEN HANGAR
TE NEW-YORK.
Acht vliegtuigen verbrand.
Donderdag is op het Rooseveld-vlieg-
terrein te New-York een groote brand uit
gebroken. Een hangar waarin 7 land- en
een bizonder kostbaar watervliegtuig
waren ondergebracht, brandde tot den
grond toe af. De schade wordt geschat op
een kwart millioen dollars. De krachtige
van
dat hij een heel goeden vriend van Blan
cart had ontmoet, grootvorst Michael, een
aller-oharmanst man! De kapitein keek
verbaasd op, want hy wist niet, dat er
een grootvorst aan boord" was. Den vol
genden dag liet kapitein Blancart na
vraag doen en toen kwam de heele be
driegerij aan het licht
Om geen schandaal te verwekken sloot
de kapitein den handigen boef gedurende
de twee overige dagen van de reis in een
hut op en liet het praatje rondstrooien,
dat grootvorst Michael zeeziek was. Tot
dat alles bii aankomst in New-York uit
kwam. Men begrijpt, dat alle invitaties
aan den grootvorst ingetrokken werden.
Bij de politie op Ellis Island gaf de
(door de mand) gevallen grootvorst op
dat zijn naam Michael Romanov was. Hii
beweerde diat hii zichzelf nooit grootvorst
had genoemd en dat de, menschen aan
boord daarmee begonnen waren. De po
litie wist hem echter eenige uren later te
identificeeren als heel gewoontjes Harry
Fergiison uit Illinois.
(„N. Rott. Crt.").
waar de Engelsche nimmer of bijkans
nimmer faalde, gaat in zijn bitterheid
tegen de eigenaardige macht van de En
gelsche spionnage zoover van de Intelli-
gence Service zelfs in verband te bren
gen met den aanslag op de „New Hamp-
shire waarmede Lord Kitchener veron
gelukte.^ Hij zegt het niet bepaaldelijk,
maar hy constateert, dat nimmer een on-
Hof Z^,e-r in d.e PmSeving is waargenomen;
dat mynen niet zyn ontdekt, en dat voor
zeker, had eenig vijandig land dezen aan
lag gepleegd, het niet zou hebben nage
laten daarvan onmiddellijk met grooten
ophef te gewagen. Kitchener was een der
weinigen, die zich aan de macht van de
Inelligence Service onttrok, die ziin eiiren
weg ging, tegen de raadgevingen van den
al6tna jn- Alleen daaruit te concludeeren,
dat deze dienst hem te gronde heeft ge
richt, schijnt toch wel wat erg gewaagd'
\\ant ongetwijfeld, de Intelligence Ser
vice heeft zekere onafhankelijkheid, maar
hoe zou de dienst kunnen werken, indien
met medewerking door leger en vloot
dcor binnen- en buitenlandsche zaken
werd verleend. Gedurende den oorlog was
net hotel Bristol in Warschau, naast hotel
Europa wel het voornaamste dezer stad.
die een poort is tot het Oosten zonder dit
naar het uiterlijk al te erg te toonen, wel
het meest mondaine en elegante. Zoolang
de Russen Polen nog bezet hielden, ja
fn <w p ?°Ken,blik' dat zij hun invallen
in Oost-Pruisen deden, achtte de Intelli
gence Service het gewenscht op de hoogte
i /-,vaH wa^ in het Russische leger om-
rechte en*» i?f se£,eken' n5et ten on
rechte, en zelfs heet het, dat de Intelli-
Sence Service' er °P een gegeven oogen
blik byna in is geslaagd om den Keizer de
oogen te openen voor het saboteerend ver
raad van enkele zijner generaals en zoo
doende Grootvorst Nicolaas reeds vroeger
den weg naar het opperbevelhebberschap
te openen. De Intelligence Service behoef
de een centraal punt, en dat werd gevon
den in het Bristol hotel. Er zullen weinig
bezoekers geweest zijn in die jaren, die in
den buitengewoon belangwekkenden en
statigen portier een dienaar van de Intel
ligence Service hebben vermoed; die heb
ben begrepen, dat bijkans alles wat in het
hotel aan personeel was, in dienst was van
de Inteligence Service. Toen kwam het
oogenblik, dat de Russen moesten terug-
rekken; dat de Duitschers naderden.
min rii H Intelligence Service bleef
om den vyand gade te slaan. Dat ging vrij
SwM gr'' totdat het toeval8 dat zoo
dik\\yls aan de spionnage te hulD komt
het spel bedierf. Een stukje post van dïn
S0^en P?rtier viel in handen van de
Duitschers, die naar recht korte nietten
ten Dit^w'prd !}et uarLder personeel maak
ten. Dit werd dan bykans geheel door per
soneel van den Duitschen spionnagedienst
vervangen en wie Voet wat daarfan n0g
over is, of wat ook al weer reeds ziin
plaats aan de Intelligence Service heeft
moeten afstaan!
Voor geen middel deinst inderdaad de
Intelligence Service terug. En het is al
weer Boucard, die ons daarvan een zon-
derling afgrjjseiyk, en bijkans wat sterk
gekleurd voorbeeld geeft. Het is tijdens
den oorlog voorgekomen, dat de nacht
rust van den Prefect van politie in Parijs
bedwelmd was, maar wel was dat zijn
eigenaar of althans de man, die er mee
aan de hand liep.
Ik zal de feiten netjes voor u rang
schikken er moet in de maatschappij
orde zijn en als we een of ander geval
willen overzien of ons een voorstelling
ervan maken, dienen we een klaar en
duidelijk beeld ervan te hebben. Aldus:
Tooneel der handeling Prins Hendrik
laan—Koningsplein. Medewerkenden een
man en de bewuste schelvisch, die een
kabeljauw was. De visch was groot, stevig,
soliede, prima. De man was, gezien den
staat, waarin hij verkeerde, minder so
liede, althans hij was dronken, of, wil
men, lichtelijk aangeschoten. Sinds dezer
dagen voor een rechtbank verklaard is
door menschen, die het weten kunnen,
dat men eerst dan dronken is, wanneer men
onder de tafel rolt, is de kwalificatie
•dronken* misschien ietwat overdreven
te noemen voor den man, waarvan hier
sprake is. Ofschoon ik al dadelijk moet
toegeven, dat men, bij gebrek aan een
tafel op het Koningsplein, geen experi-
menteele proef zou kunnen nemen. In
ieder geval staat vast, dat de man slin
gerde. Dat hij zelfs hevig slingerde, zoo
hevig, dat de Prins Hendriklaan maar
amper ruimte genoeg bood voor zijn
slivgeren.
Deze slingerende man voerde de visch,
waarvan wij spraken, in de hand mede.
Dat wil zeggen, hij had het dier, dat
overigens (dit om gevoelige dames-leze
ressen gerust te stellen) geen teekenen
van leven vertoonde, aan deszelfs staart
vast. De soliditeit van de visch werd
hierdoor gedemonstreerd, dat deze staart,
ondanks de slingeringen, waaraan zij on
derhevig was, zich handhaafde en aan
het visschenlijf bleef vastzitten.
De man slingerde en de visch slingerde
heftig met hem mee. Bungelend aan zijn
arm, beschreef het dier alle bochten, die
het alcoholisch brein van den eigenaar
beschreefdroevig sleepte de kop door
het slijk onzer wereldstad. Het was een
allerzotst gezicht dezen dronken man
aldus te zien loopen met deze groote
visch en velen vermaakten zich met dit
schouwspel.
werd gestoord door enkele Britsche offi
cieren, die met nadruk uit dringende over
wegingen verlangden den Prefct te spre
ken. Alle pogingen van attaché's om het
met hen af te doen, mislukten. In tegen
woordigheid van den Prefect gebracht
aarzelden de Britsche officieren, want wat
zy kwamen vragen, was inderdaad wat
zonderling. Zij wenschten een oorlogslist
aan. wenden teneinde de Duitschers te
misleiden; zij wenschten op een bepaald
gedeelte van het slagveld den indruk te
wekken van een mislukten Engelschen
overval. Daartoe waren lijken, in Engelsch
unrform gekleed noodig, en de Intelligen-
Rm 7V1Ce wenschte die van den Prefect.
S'eJ Faye» z« toe, dat de lijken van
Ajner Majesteits soldaten op het slagveld
Tnlan SH pe daartoe te goed waren.
.°en de Prefect, na overleg met de regee
ring weigerde ook de stoffelijke oxer-
schotten van misdadigers af te staan
kreeg de Intelligence Service zijn zin en
kele dagen later, omdat krijgsgevangenen
vegens ongehoorzaamheid moesten wor
den neergeschoten.
Minder erg, maar al even luguber is de
ist, die vlak nabij de Hollandsche gren
zen werd toegepast. Daar, waar een strook
lanfe 6 ?-°ïd b"kans geheel door Hol-
TntpiM geble£ is omgeven, vestigde de
nn !l?enCe Service een hoofdkwartier
da?Bp?0nna?e",Het heette tal van malen,
vndivrf a"' i!" den vreemde overleden, in
hparn a e ,aarde wenschten te worden
,Aren' ei? dat m°est dan altijd in Bar
iIph o.10 gesch'eden. De Duitschers meen-
i1p7p reden te hebben om zich tegen
deze wensehen te verzetten, en, wanneer
dooie schelvisch moet maar uit zijn
PETER.
In het teere licht van den lente-ochtend
priemt de Westerkerk haar torentje om-
hoog en beneden op het plein bii het lage
dy'kje komt de drukte van geepvissohers
uit den Ouden Helder. Door 't ruwe weer
en den geweldig hoogen waterstand is te
Huisduinen niet ge visch t en acht groote
booten stonden aan het kruintje van de
zeewering. Maar nu ziin de omstandighe
den weer gunstig. Over de steenen* balus
traden steken koppen in het vroege zon
netje. Manskoppen met bolhoeden en pet
ten en zuidwesters. Wat is het onder
werp? Geepvisscherij. Een mager, vlijm
scherp gezicht, waarin twee zwarte oogen
branden, heeft met rauwe stem uit z'n
keel het woord. Een bejaarde vissoher-
man, die nog even was ingetukt, wordt
met een schok wakker. Lach schatert op.
Maar in het tumult vaart een geweldige
stem rond en als een woestijnstorm davert
het, dat het tiid is.
„Hallo, mannen! Hooren jullie 'm? Op
schieten dan!"
Floep, dë wijzer van de klok wijst op
zeven. De slagen galmen wijd weg. En
dit is het uur van vertrek.
In de menschenkluit op het plein komt
beweging en bedrijvig stappen ze naar
den zeedijk en uit de grauwe, ingetogen
straatjes naderen er nog meer. Het is een
ware uittocht. Daar zijn er met brood
zakken en koffiekruiken. Een draagt een
groote geschuurde ketel. Goedig en ge
moedelijk, maar een tikje onverschillig
trekken ze voorbij. Het is een onafzien
bare rij. Zware voetstappen van zeelaar
zen dreunen op den weg. En op den dijk
ruikt zee en wier en visch en teer je hef
tig tegen. Daar staan de vletten stevig
gesjord en aanstonds bruischt het leven
onder het volk als de trossen los moeten.
Hun kreten en geroep en hun zing
zang: „halen!" dringen door in de stilte
van den morgen. Het is of al die vletten
pas beginnen te leven. Een kolossale boot,
nog nieuw en versoh in de olie, glijdt met
geweldig lawaai naar beneden.
de familie, hetzij uit eigen verlangen, het
zij krachtens den laatsten wil van den ge
storvene, het verzoek deed om die begra
fenis te doen plaats hebben, werd dit in
den regel toegestaan. Een groote som
gelds moest gestort worden om zekerheid
te geven voor den terugkeer der Belgi
sche bloedverwanten en de lijkkist moest
zorgvuldig door een Duitschen dokter
worden onderzocht, voordat deze de grens
mocht overschrijden. Nimmer hebben
deze Duitsche doktoren, vermoedelijk ge
holpen door dienaren van den Duitschen
spionnagedienst, kunnen ontdekken waar
de berichten scholen. Totdat zij een keer,
nadrukkelijk gewaarschuwd, de familie
verjoegen en het stoffelyk overschot aan
een grondiger onderzoek onderwierpen,
dan tevoren. Niets vonden zij, niets ook in
de kleeren waarin het was gehuld, maar
eindelijk werd een papiertje gevonden in
de keel van den overledene en dat papier
tje bevatte de berichten. Vanaf dat oogen
blik behoorden de begrafenissen tot het
verleden!
Het zijn geen fraaie, het zijn wellicht
zelfs geen geoorloofde listen, die werden
begaan, maar *de oorlog leidt tot het weg
nemen van alle gedachten van fatsoen en
gevoel. Geen enkele partij in den oorlog
is de schuldige van bepaalde daden of gru
welen; het is de oorlog zelf en daarom
moet men dezen uitbannen.
De bemanning zit aanstonds aan de
riemen en terwijl het water de flanken
beukt gaat de mast weldra overeind en
wordt' het zeil gehesohen. De schipper zit
aan het roer en regeert met vaste hand,
want de kop van het vaartuig steekt in
het schuim van de steigerende golven.
En de bemanning in oliegoed zit op de
doffen en zij praten en lachen en hebben
geen blik voor het schier duivelsche spel
van wind en water.
Daar zakken nog meer booten omlaag.
Een, twee. drie tegelijk. Eerst worden ze
moeizaam over de keien geduwd en een
maal op de houten balken, worden ze los
gelaten. De stoere kerels springen vlug
binnen boord. Dat moet gauw gebeuren.
Want met donderend geweld rollen ze n
de witte spattende brekers van het wer
kende, woelende zeewater.
Een stevige bries uit het Noordwesten
gierde in de bolle zeilen en met een flink
vaartje ging het Heldersche eskader naar
Huisduinen. Ze stroomden en stormden
weg uit 't gezicht.
Maar een paar oude zeerobben, die van
wege hun leeftijd uit het bedrijf waren,
hadden met oog en ziel vol welbehagen
intusschen het vertek gadegeslagen. Zij
staan daar rustig bii elkaar en geven zich
rekenschap waarom het hier op den zee
dijk voor hen nog zoo bekoorlijk en be
vredigend kan zijn. Onophoudelijk hebben
ze gekeken naar het gescharrel van al dat
volk, naar dat actieve tewater laten, naar
de dobberende notedoppen in open zee.
Dit alles was hun ook eens lief en
eigen ^eweest.
En haast lang vergeten dingen kwa
men voor hun oog, dat uitzag over het
groote. weelende Hollandsche water met
zijn oneindigp volmaakte schoonheid
van den gezichteinder en naar de richting
waar de grondzeeën altijd een diep zan
gerig zeegeluid laten hooren en waar de
loeiende storm zoo dikwijls menig wrak
den genadeslag heeft toegebracht en waar
vele bemanningen noodlottige uren heb
ben gestreden in dit oord van stran
dingen.
Het waren twee prachtige koppen
koppen, die een schilder in vervoering
zouden brengen. De een was zoo'n ge
moedelijke, niet ringetjes in de ooren en
warm buis en lange blauwe kousen. En
de ander had een verschrompeld bruin
gezicht en langen baard.
Met kennis van zaken hadden ze het
over dingen die lang vervlogen, dooh nog
dierbaar waren. Ze wisten niets mooier
dan varen en visschen.
„Wanneer je zoo'n vlet onder je voelt,
dan leef je pas weer. Je zou er wat voor
over hebben om mee te gaan. Dat noemen
ze nou een ouwe rustige dag slijten. Maar
wat heb je aan zoo'n vervelend bestaan?
Er zit geen levensdoel in. De visseherii
is een vrij beroep en die zich weten te
handhaven zijn het best af. Nou is de dyk
nog je troost. Hier op den dijk stond my'n
wieg en daar mag voor mijn part ook mijn
graf zijn. De dyk is altijd voor mij een
zaak van belang geweest en ik hoef het
niet in den doofpot te stoppen, dat als ik
s nachts niet slapen kan. ik naar den
dyk kuier om er mijn zinnen te ver
zetten
Met een zucht, als iemand die een poos
met spanning had geluisterd, en toen ook
wat op zyn geweten voelde, begon de an
der. Ziin breede mond vertrok zich even
tot een pijnlijken glimlach. En met innig
welbehagen wreef hii zijn handen.
„Praat je van den dijk? Op den dyk
voel ik me nog beter thuis dan in mijn
woning. Daar is gedurig een muffe, gore
lucht. Kom maar eens vlak voor me staan,
Hein. Hier, ruik je niks?"
Hii kwam een paar passen naar voren.
„Het is niks anders dan de lucht van
hout, turf en briketten. Is dat nou een
affairetje voor mii? Ik krepeer van er
gernis en rinimetiek en zeg honderd maal
op een dag: ik moet er uit anders krijg
ik een doodstuip, 't Is niet om uit te hou
wen met dien anderhalven turfklant. Geef
mii den dyk maar. Van slapen gesproken.
Ais ik miin oocen niet kan sluiten, spring
ik er uit en ga een luchtje scheppen en
een pijp rooken. Dat is zoo'n gewoonte
van lange jaren. De zee is mijn dokter,
die je gezond maakt en de zee is je fijnste
droomenland. Maar een menschenleven
moest net ziin als het ouwerwetsohe gan
zenspel, dan ging ik tien, twintig jaar
terug en kroop ik weer in de vlet. Zoo'n
vletterleven was m'n liefhebberij en als er
buiten wat loos was, konden ze op me
rekenen. Jonge, jonge, het besef dat je
nog mee kan en de waarheid dat je uit
gevuurd bent, wat een verschil. Nou heb
je het gevoel van een groote nul. Als het
bar weer is, zegt m'n vrouw: hoor je het,
Jan? Het is niet zuiver in de lucht en het
spookt buitengaats. Dan is Jan toch neg
altyd present. Stormwolken en hoog wa
ter geven je de mooiste stemming. Als de
dyk er ook niet was, .waar de noordwes
ter in je gezicht kan blazen, ging ik dood
voor myn tijd."
Zwygend, met gefronst voorhoofd, stil
en strak voor zich uitblinkend, stonden
ze daar op den dijk, die altijd nieuw en
jong en belangwekkend is. Hun gedach
ten dwaalden zichtbaar af en in een kort
oogenblik zien ze wellicht in den geest
de dagen terug, die ze eens doorleefden.
Dagen van visschen en tijden van edele,
zelfopofferende daden. En nu waren ze
door ouderdom op zij gezet. Maar zooals
ze hier op den dijk het vrye uitzicht had
den over de Noordzee met haar golven,
die rechts en links aanvallen en weer
terug trekken, zoodat het water trilt van
leven en machtige energie, genieten ze
méér dan tusschen het breede Rijndal of
tusschen heuvels en bergen en wouden,
die je feitelijk maar insluiten en om
singelen.
EINDE.
TRUDE MOET KUREN.
door
C. J. VON WASSERMAUR.
„Heinrich!?"
„Ja kindje?"
„Mijn enkel doet me weer zoo'n pijn!"
„Ach, kom."
„Hé, wat ben je toch weer onverschil
lig. Het lijkt wel, alsof het je niets kan
schelen dat ik zulke ontzettende pijnen
heb uit te staan. Ik weet ook zeker, dat
't je niets kan schelen."
„Me dunkt, zeg!! Het aantal kuren dat
je voor dien éénen enkel al achter den
rug hebt (en die ik betaald heb) is tot
een respectabele hoogte gestegen."
„Je weet net zoo goed als ik, dat al die
kuren me geen steek geholpen hebben.
Bovendien zijn het er niet zooveel ge
weest. En verder moet je niet denken dat
het zoo plezierig is om als een invalide..;
„Kom, Trude, nu overdrijf je toch ver
schrikkelijk."
„Val me niet in de rede, zeg ik.,
om als een invalide in een hoekje te moe
ten zitten".
„Mevrouw Stein zegt anders, dat je
geen dans oversloeg!"
„Mevrouw Stein is een jaloersche kat,
die het me erg kwalijk neemt, dat de
danseurs mij altijd vragen en haar laten
zitten. En ik wil je wel vertellen dat ik
slechts bjj uitzondering dans. Je moet
ook niet vergeten dat de dokter gezegd
heeft, dat de toestand van mijn been niet
zóó ernstig is, dat ik niet eens een keer
tje mocht dansen."
„En jij moet niet vergeten, dat je dien
dokter nooit hebt willen terugzien, om
dat hij liet doorschemeren dat die klach
ten van jou over dien verzwikten enkel
erg overdreven waren en dat je eigenlijk
niets mankeerde."
„Heinrich! Maak me niet boos, anders
laat ik Gretel het eten weer aanbranden
net als den vorigen keer, toen ik boos op
je was! Ik vóél toch dat ik pijn heb, en
al zeg ik dat nooit, daarom is het nog wel
zoo. Ach, wat is het vreeselijk, door je
man niet begrepen te worden, wat maakt
me dat toch ongelukkig! Niet dat ik je
dat ooit zal verwijten, hoor, ik neem het
je heelemaal niet kwalijk, dat je niet kunt
begrijpen dat ik lijd! En die pijnen, och,
dat is zoo erg nog niet, soms ben ik heele
maal vergeten, dat ik gewoon kreupel
val me niet in de rede, zeg ik, anders
verbied ik Gretel om vandaag pannekoe
ken voor je te bakkendie pijnen,
nou ja, het ergste is voor mij, dat jij niet
in wil zien, dat er nu reeds dringende
noodzaak bestaat, om mij verlichting voor
die onstuitbare pijnen te verschaffen."
„Met andere woox-den, je wilt weer gaan
kuren."
„Natuurlijk, het is de hoogste tjjd an
ders wordt mijn kwaal ongeneeslijk Het
is alweer heel lang geleden, dat ik me
in een of ander klein gat heb moeten
terugtrekken, om een of andere ellen
dige kuur te ondergaan."
cu"?r°U'Je bent anders net terug van
bt. Moritz, waar je een kwartier per dae
den^e^i en.k,,el moest Ieggen en dan
den geheelen verderen dag de genoeeens
van dat kleine gaf kon najagen»8
mó'ir i 00k abeen maar gezegd, dal
me die kuur niets geholpen heeft, je moet
me geen woorden in den mond leggen, die
ik niet gezegd heb? Ik heb bij die sneeuw-
baden geen baat gevonden, en ik wil nu
eens iets anders probeeren, om beter te
worden. Of gun je dat je vrouw niet?"
„Lieve kind, natuurlijk! Maar het
wordt zoo langzamerhand wel moeilijk om
een plaats voor je te zoeken, waar je ge
nezing voor je verzwikten enkel kunt
vinden."
„Heelemaal niet, hoor! Ik ben b.v. nog
niet op Rügen geweest. Mevrouw Meister
zegt, dat het daar zoo aardig is, en dat
je er genezing voor alle kwalen kunt vin
den."
„Mij best. Ik zou alleen willen opmer
ken, dat ik eens naar Scheveningen
„Die zeebaden hebben me niets gehol
pen."
„Daarna ben je naar Deauville ge
weest."
„Natuurlijk, als jij het niet weet, ik
weet het wèl: het zeewater ten zuiden
van het kanaal, heeft een geheel andere
genezende kracht, dan dat ten Noorden
van het Kanaal. Al moet ik zeggen, dat
myn bezoek aan Deauville mij evenmin
genezing heeft gebracht. Integendeel, ik
ben eerder iets achteruit gegaan."
„En nu zeg je zelf, dat je genezing will
zoeken in nog Noordelijker gelegen zee
water!"
„Hè, wat ben je flauw, je probeert me
te vangen! Maar ik weet het toch beter
dan jij; dit is water van de Oostzee, en
dat was water van de Noordzee, snap je?
En als je me niet gelooft, zal ik je een
prospecti laten lezen van een hotel op,
Rügen, waarin duidelijk te lezen staat,
daj een lang verblijf in dat hotel je ge
garandeerd van alle kwalen afhelpt:"
„Ik twijfel er geen oogenblik aan, of
dat zal wel in de prospectus te lezen zijn;
En als je het mij vraagt, geloof ik ook,
dat die aanbeveling de waarheid inhoudt,
als je haar maar goed leest..."
„Wat bedoel je? Je zegt dat zoo op een
sarcastischen toon".
„Niets, het is alweer voorbij. Maar
waarom ga je niet liever naar Wiesbaden
of Spa?"
„Heinrich, maak me niet doldriftig! Je
weet net zoo goed als ik, dat ik daur dood
ziek van teruggekomen ben. De lucht al
leen van die plaatsen doet gedachten aan
zelfmoord in me opstijgen".
„Toch waren je brieven in het begin
van daar zeer opgewekt! Mevr. Stein
„Noem den naam van die valsche kat
niet nog een keer, Heinrich, of ik bega
een ongeluk aan je! Dat mensch, dat zich
verbeeldde, die aardigen meneer Junker
van me afgestolen te hebben! Poeh! Ik
vond het een vervelend kwalletje, en. heb
hem weggegooid en zij heeft 'hem toen
tweedehands opgeraapt. Zóó zit die zaak,
wat zij ook moge vertellen. En ik ben
daarna weggereisd, om haar ook een
kans te geven, anders had Junker haar
zeker voor mij in den steek gelaten. Neen,
ik ga met mevr. Meister naar Rügen. Die
is wat ouder en tamelijk leelijk. Misschien
zal mijn enkel daar eindelijk genezen".
Een paar weken later kwam Trude
terug van Rügen. Haar enkel was ge
nezen.
Maar ze had den dag vóór haar vertrek
haar anderen enkel met dansen ver*
stuikt!
(Nadruk verboden).