Xori vergaai Overdag grootvorst. Langs de Straat. De Visch. Duur verworven vrijheid. Er is gewoon Krentenbrood en er is Krentenbrood vanKrigée Kijkjes uit mijn venster. maakten op het grootste deel der gelden. Dit gaf aanleiding tot een proces, waarin heel wat woorden gevallen zyn, maar waarin ten slotte Scala's aanspraken er kend werden. Nu bestond er geen bezwaar meer tegen de uitbetaling van het geld, en eindelijk heeft Scala zyn chèque van 52.000 pond te pakken. Dit is het bedrag, dat er overschoot nadat Scala een deel van zyn lot verkocht had vóór den wed strijd. Van het geld, dat hij voor dat deel van zyn lot gemaakt had, heeft hy elk van zijn vier broers 5000 pond gegeven. Een van hen is caféhouder te Battersea, wind wakkerde het vuur aan. Door het ontploffen der benzinetanks werd het blusschingswerk bemoeilijkt. Ik wil eerlijk bekennen van de natuur- Maar namens de vereenigde schei tellen en kabeljauwen protesteer ik ,e?e„ eên dergeipe behandeling. Ten- «lotte zijn de schelvisschen en de kabel- i au wen er niet om door het slijk eener wereldstad te worden gehaald; integen- jpel hun roeping isop hagelwitte schotels 1,1a rl/\/\nlii<vhta Üjke historie van visschen bitter weinig Hampen en vervolgens in de doorluchte ti laf te weten. Zeker, ik ken het verschil ewan(jeri van u en mij te verdwijnen. Toen de oceaanreus „11e oe trance j tusschen een goudvisch en een paling en vjntrelük vraagt de lezer naar het lot Maandag i.L in New-York aankwam, werd ook Z(m jk met abSolute zekerheid kun- man? ja wat wordt er van een tot groote verbazing van de eerste klas- nen Zeggen of een bepaald dier een olifant dronken man Hij zal wel thuis gekomen passagiers, die opgepakt langs de railmg dan wej een haring is. Maar verreweg de jjaardetoekomst van de visch wasver- aan eek stonden, een reisgenoot van hen meegte vjsschen kan ik slechts langs^?;ustender. Want daar was verder de &2JÏ gastronomtach-empirischen weg J®ter™Hhond. De hond, die de visch rook, en die ie geaaente, groote hardnekkigheid bleef volgen, zyn niet dei rrs„aorifik' vnloen" heet dat in het wetje brieksarbeider in Italië en de vierde is eveneens arbeider in Italië. Op een vraag wat hij met zijn geld een tweede heeft een vischwinkel elders Michael van Rusland hadden gehouden, Jk troost my met de gedachte, te Londen een derde is werkloos fa- door douane- en politie-ambtenaren op wel het geval zal te Bonden, een aerae is een zeer weinig deftige wyze over de meeste men8chen. loopplank naar Ellis Island opgebracht. ^jitg men my dug njet wil opdringen', Dames uit de New-Yorksche society,dg visch, waarvan hier sprake zal zijn, dacht te gaan doen antwoordde mijnheer die den .grootvorst uitgenoodigd had- j goudvisch of een paling was, heb ik d Scala- Binnen een week zal ik op weg den om vooral eens b« haar te komen vredf met elke benaming van deze visch, ®aarde ocaia. i5iiiueiiwereld te maken thApdnnlwm en d-ineeren. millionnairs. die IJS. u~i.j «.«mok war« cresehieHpnia wacniie Dezer dagen werd een twintigjarige dat de Russische grootvorst een berooide i>ezer lokcj. „civx Amerikaanscbe „blinde passagier" was, gevangene door een bewaker van Seve- die geen twee woorden Russisch kende noaks naar Wormwood Scrubs overge- Dit voorbeeld van zeldzame brutaliteit is werkelijk eenig in zyn soort. De be drieger was erin geslaagd zich temidden bracht. Op het station Oharing Cross ver liet de geboeide man met zijn bewaker den trein om een ondergrondsche toilet- inriohting te bezoeken. Toen de bewaker zich van hem had afgewend, duwde Bar- ratlough. zoo heette de gevangene, hem tegen den muur en ging er meteen van door. De bewaker gilde en trachtte den man tegen te houden, maar voor de men- schen op het station in de gaten hadden wat er gaande was, was Barraclough de trappen al opgerend en het station uit. Hy holde een zijstraatje van de Strand in en ging daar een cafétje binnen, waar hy twee mannen aantrof, van wie er één een kennis van hem was. De andere was hem totaal onbekend. Hy vertelde hun haastig, dat hy zijn bewaker ontsnapt was en verzocht hun zijn boeien door te za gen. Ziin vriend liep dadelijk naar een goedkoopen winkel op de Strand en kocht een vijl. Barraclough bleef in het café, verborgen in een hoekje, terwijl de politie en h$ar helpers langsholden onder het geroep „Halt! Ontsnapte gevangene!" Barraclough rilde en was doodsbleek, ter wijl de twee vrienden bespraken hoe zij hem weg konden krijgen. De man, dien hy niet kende, bood aan van kleeren te verwisselen. Het duurde meer dan tien minuten voordat de ketting tussohen de boeien doorgezaagd was. Toen brak de vijl in tweeën en leek verder van weinig nut. De mannen besloten het café uit te gaan en een sterkere vyl te koopen. De vreemde had de jas van Barraclough aan getrokken en ook zyn hoed opgezet. Van een chauffeur van een vrachtauto leenden zij een vijl en in een zijstraatje begonnen zy een van de boeien door te zagen. De vreemde, die een „linke jongen" moet zyn geweest, trok zyn kousen en schoenen uit. Dit bleek een verstandige handeling te ziin geweest, want toen zij verrast werden door een agent, die vroeg wat zy deden, zei de man, dat hy andere sokken aantrok. De agent keek even, knikte, zei dat hij wat op moest schieten en liep door zonder dat zijn aandacht op Barraclough gevallen was.. Op dat mo ment was pas één boei doorgevyld. Maar d© mannen besloten, om geen verdenking te wekken, de vyl terug te geven. Met liet stuk van de gebroken vijl slaagden zij er in, de andere boei stuk te krijgen. Toen moest Barraclough nog aan geld geholpen worden. Barradough's vriend leende wat geld van ziin hospita en be proefde daarmee zyn geluk bii een book maker. Deze poging mislukte echter. De vriend nam Barraclough toen mee naar huis en stopte hem in zijn bed. 's Avonds om tien uur, toen Barraclough de couran ten met het verslag van zijn ontsnapping had gelezen, kwam hij tot de conclusie, dat het veiliger zou zyn Londen te ver laten. Hij voegde de daad bij het woord en hy was pas na eenige minuten met zijn vriend en een meisje verdwenen, toen de politie aanklopte om hem te zoe ken. Twee dagen lang trok het drietal langs de wegen. Toen stalen zy een wasch, die buiten te drogen hing en vie len in handen van de politie. Aan de duur verworven vrijheid was weer een einde gekomen. theedrinken en ddneeren, millionnairs, die d-e tot hel(j mjjner ware geschiedenis den edelman voor een weekend op hun wordt gepromoveerd. Er zouden nog wel buiten hadden gevraagd, waren stomge- enkele vischnamen zijn, waartegen eenige slagen met verbazing toen zii hoorden, bezwaren ZOU(ien kunnen worden inge- bracht, maar laten wij de zaak in het groot bekijken en de keus ruim houden. Dit staat evenwel voorop, dat het, welke ook de naam was der visch, een reus onder zijn soortgenooten was. Waar van het uitgelezen gezelschap eersteklas- passagiers te bewegen met een gemak en een elegance, die volgens het algemeen oordeel van alle passagiers hem dadelijk kenmerkten als iemand van zeer ouden en hoogen adel. De „blinde passagier" was er zelfs in geslaagd verborgen te houden, dat hy aan boord geen hut had. Twee nachten ach tereen slieu hii in een luxe-hut en ver telde den steward, dat hij den sleutel van zyn eigen hut had verloren ën geen zin had er naar te zoeken. De andere nachten bracht hii door in een hondehok in het ruim, waar hii zyn kleeren had opge- borgen. Overdag liep hy over het promenade dek in kleeren van een onberispelijken snit en knikte neerbuigend naar rijke menschen, die het zich tot een eer reken den met hem kennis te maken. Na de thee versoheen hii weer in een keurig avond toilet en was bereid een praatje te ma ken van een van de vele beroemdheden aan boord. Hii sprak op een toon, die den indruk maakte, dat hij wel zoo vriende^ lijk wilde zijn met gewone menschen te praten, maar dat hy toch wist wat hij aan zyn booge positie verschuldigd was. De „grootvorst" schijnt aan boord voor namelyk geleefd te hebben van thee en koekjes, die in den salon van den „Ile de France" gratis geserveerd worden. Hy nam echter ook wel eens op minzame wijze een uitnoodiging van den een of ander aan om bii hem aan tafel te komen ddneeren of een fijne flesch champagne te drinken. Hij droeg het Legioen van Eer, dat hem volgens zijn zeggen verleend was als erkenning van zyn verdiensten als vlie ger in het Fransche corps van buiten landers. Wanneer de een of andere passagier Russisch met hem wilde gaan spreken, zeide hii altijd: „Zouden wij niet liever Engelsoh spreken? Ik ben anders bang, dat ik nooit goed Engelsoh zal leeren". Het was louter toeval, dat het bedrog uitkwam. De handige verstekeling zeide eens by een gesprek met een millionnair, dat hy den kapitein van de „Ile de France", Blancart, goed kende. Toevallig zat de kapitein dien avond aan de tafel den millionnair. die hem vertelde, „Hinderlijk volgen van dr. Kuyper, dat indertijd gemaakt is tegen stakingen. De man zeide: brrr! en ksch! en nog zooiets medeklinkerachtigs, hond had er maling aan en het goede oogenblik af. 0 Dat oogenblik kwam. Want wat doet een man, die door de Prins Hendriklaan slingert? Men bedenke, welke nieuwe en fraaie bouwwerken de gemeente daar den laatsten tijd tot stand heeft gebracht. En de hond, bekend met deze daadzaken, beidde zijn tijd. Toen de man zijn slin gerenden loop hervatte, was de visch voor om zou er een aanmerkelijk deel al in de honden kunnen zijn, zooals we toch ook den reus-m??g V; achtieen Italiaan Camera bezitten, en 1161 tgo "ui Ttflii»nen een klein sl»„toestand van denman. Zyn vloeken, zijn Het drama, het vreeselijke drama! De dat, terwijl de Italianen een klein slag menschen zijn? Laten we gemakshalve de visch kabel jauw noemen. U is dan gegarandeerd van een groot exemplaar en bovendien scheldwoorden, zijn alleenspraken! Het gelach van de menschen! De triomfante lijke blik van den hond! Het enthousiasme waarmede hij de visch vrat! Ach, ik kan wordt mijn verhaal waarschijnlijker. Want het,u "iet beschrijven I Ik bid u, heb ik zou het niet prettig vinden als u mii medelijden met een arm journalist. Maar my voor een leugenaar aanzag, en daarom wil ik u geen phenomenale haring op dringen. Goed begrepen duswe nemen aan, dat de visch een kabeljauw was (geen schelvisch alstublief 1) Nu moet ik u nog een wonderlijke me- dedeeling doende visch slingerde 1 Ik bezweer u, de visch slingerde. Credo quia absurdum. Ik weet volstrekt niet of kabel jauwen gewoon" zijn te slingeren, maar deze kabeljauw slingerde positief. Wink- l9r Prins, die zoo'n beetje het factotum is voor ondeskundigheid, beweert dat een de moraal der geschiedenis? Luister, er zijn er vele: Tracht nooit dronken te worden. Neem, dronken zijnde, nooit een visch mee op uw wandeling. Houd, dronken zijnde, met qen visch in de hand, deze nimmer aan de staart. Ga, dronken zijnde, met een visch, die gij aan den staart vasthoudt, nimmer gemeentelijke bouwwerken bin nen. Zorg, gemeentelijke bouwwerken binnengaand... ach, ik kom er niet weer uit, lezer! Er zijn te veel moralen aan de geschiedenis. Eet nimmer schelvisch, kabeljauw eigenlijk een schelvisch is, Als niemand meer schelvisch eet, behoeft maar dan heeft-ie zeker nooit schelvisch gegeten met rijst en uitjes en mosterd en wat er nog meer byhoort. Maar des ondanks vertelt hij niets van het slinge ren. Toch slingerde de hier bedoelde kabeljauw (of schelvisch, daar blijf ik verder buiten). Maar ik zal u uit den ze niet meer te worden gevangen, en als niemand ze vangt, kan een dronken man er niet mee aan den staart loopen en als een dronken man er niet mee aan den staart loopt... ach, ik kom er niet uit, ik kom er niet uit! Het beste is maar een streep te zetten droom helpen: het was een alcoholische uit, fini, ^afgeloopenDat gezeur over een slingering, waaraan de visch was onder- J~~!~ worpen. Niet, dat deze visch alcoholisch rT>°OTE BRAND IN EEN HANGAR TE NEW-YORK. Acht vliegtuigen verbrand. Donderdag is op het Rooseveld-vlieg- terrein te New-York een groote brand uit gebroken. Een hangar waarin 7 land- en een bizonder kostbaar watervliegtuig waren ondergebracht, brandde tot den grond toe af. De schade wordt geschat op een kwart millioen dollars. De krachtige van dat hij een heel goeden vriend van Blan cart had ontmoet, grootvorst Michael, een aller-oharmanst man! De kapitein keek verbaasd op, want hy wist niet, dat er een grootvorst aan boord" was. Den vol genden dag liet kapitein Blancart na vraag doen en toen kwam de heele be driegerij aan het licht Om geen schandaal te verwekken sloot de kapitein den handigen boef gedurende de twee overige dagen van de reis in een hut op en liet het praatje rondstrooien, dat grootvorst Michael zeeziek was. Tot dat alles bii aankomst in New-York uit kwam. Men begrijpt, dat alle invitaties aan den grootvorst ingetrokken werden. Bij de politie op Ellis Island gaf de (door de mand) gevallen grootvorst op dat zijn naam Michael Romanov was. Hii beweerde diat hii zichzelf nooit grootvorst had genoemd en dat de, menschen aan boord daarmee begonnen waren. De po litie wist hem echter eenige uren later te identificeeren als heel gewoontjes Harry Fergiison uit Illinois. („N. Rott. Crt."). waar de Engelsche nimmer of bijkans nimmer faalde, gaat in zijn bitterheid tegen de eigenaardige macht van de En gelsche spionnage zoover van de Intelli- gence Service zelfs in verband te bren gen met den aanslag op de „New Hamp- shire waarmede Lord Kitchener veron gelukte.^ Hij zegt het niet bepaaldelijk, maar hy constateert, dat nimmer een on- Hof Z^,e-r in d.e PmSeving is waargenomen; dat mynen niet zyn ontdekt, en dat voor zeker, had eenig vijandig land dezen aan lag gepleegd, het niet zou hebben nage laten daarvan onmiddellijk met grooten ophef te gewagen. Kitchener was een der weinigen, die zich aan de macht van de Inelligence Service onttrok, die ziin eiiren weg ging, tegen de raadgevingen van den al6tna jn- Alleen daaruit te concludeeren, dat deze dienst hem te gronde heeft ge richt, schijnt toch wel wat erg gewaagd' \\ant ongetwijfeld, de Intelligence Ser vice heeft zekere onafhankelijkheid, maar hoe zou de dienst kunnen werken, indien met medewerking door leger en vloot dcor binnen- en buitenlandsche zaken werd verleend. Gedurende den oorlog was net hotel Bristol in Warschau, naast hotel Europa wel het voornaamste dezer stad. die een poort is tot het Oosten zonder dit naar het uiterlijk al te erg te toonen, wel het meest mondaine en elegante. Zoolang de Russen Polen nog bezet hielden, ja fn <w p ?°Ken,blik' dat zij hun invallen in Oost-Pruisen deden, achtte de Intelli gence Service het gewenscht op de hoogte i /-,vaH wa^ in het Russische leger om- rechte en*» i?f se£,eken' n5et ten on rechte, en zelfs heet het, dat de Intelli- Sence Service' er °P een gegeven oogen blik byna in is geslaagd om den Keizer de oogen te openen voor het saboteerend ver raad van enkele zijner generaals en zoo doende Grootvorst Nicolaas reeds vroeger den weg naar het opperbevelhebberschap te openen. De Intelligence Service behoef de een centraal punt, en dat werd gevon den in het Bristol hotel. Er zullen weinig bezoekers geweest zijn in die jaren, die in den buitengewoon belangwekkenden en statigen portier een dienaar van de Intel ligence Service hebben vermoed; die heb ben begrepen, dat bijkans alles wat in het hotel aan personeel was, in dienst was van de Inteligence Service. Toen kwam het oogenblik, dat de Russen moesten terug- rekken; dat de Duitschers naderden. min rii H Intelligence Service bleef om den vyand gade te slaan. Dat ging vrij SwM gr'' totdat het toeval8 dat zoo dik\\yls aan de spionnage te hulD komt het spel bedierf. Een stukje post van dïn S0^en P?rtier viel in handen van de Duitschers, die naar recht korte nietten ten Dit^w'prd !}et uarLder personeel maak ten. Dit werd dan bykans geheel door per soneel van den Duitschen spionnagedienst vervangen en wie Voet wat daarfan n0g over is, of wat ook al weer reeds ziin plaats aan de Intelligence Service heeft moeten afstaan! Voor geen middel deinst inderdaad de Intelligence Service terug. En het is al weer Boucard, die ons daarvan een zon- derling afgrjjseiyk, en bijkans wat sterk gekleurd voorbeeld geeft. Het is tijdens den oorlog voorgekomen, dat de nacht rust van den Prefect van politie in Parijs bedwelmd was, maar wel was dat zijn eigenaar of althans de man, die er mee aan de hand liep. Ik zal de feiten netjes voor u rang schikken er moet in de maatschappij orde zijn en als we een of ander geval willen overzien of ons een voorstelling ervan maken, dienen we een klaar en duidelijk beeld ervan te hebben. Aldus: Tooneel der handeling Prins Hendrik laan—Koningsplein. Medewerkenden een man en de bewuste schelvisch, die een kabeljauw was. De visch was groot, stevig, soliede, prima. De man was, gezien den staat, waarin hij verkeerde, minder so liede, althans hij was dronken, of, wil men, lichtelijk aangeschoten. Sinds dezer dagen voor een rechtbank verklaard is door menschen, die het weten kunnen, dat men eerst dan dronken is, wanneer men onder de tafel rolt, is de kwalificatie •dronken* misschien ietwat overdreven te noemen voor den man, waarvan hier sprake is. Ofschoon ik al dadelijk moet toegeven, dat men, bij gebrek aan een tafel op het Koningsplein, geen experi- menteele proef zou kunnen nemen. In ieder geval staat vast, dat de man slin gerde. Dat hij zelfs hevig slingerde, zoo hevig, dat de Prins Hendriklaan maar amper ruimte genoeg bood voor zijn slivgeren. Deze slingerende man voerde de visch, waarvan wij spraken, in de hand mede. Dat wil zeggen, hij had het dier, dat overigens (dit om gevoelige dames-leze ressen gerust te stellen) geen teekenen van leven vertoonde, aan deszelfs staart vast. De soliditeit van de visch werd hierdoor gedemonstreerd, dat deze staart, ondanks de slingeringen, waaraan zij on derhevig was, zich handhaafde en aan het visschenlijf bleef vastzitten. De man slingerde en de visch slingerde heftig met hem mee. Bungelend aan zijn arm, beschreef het dier alle bochten, die het alcoholisch brein van den eigenaar beschreefdroevig sleepte de kop door het slijk onzer wereldstad. Het was een allerzotst gezicht dezen dronken man aldus te zien loopen met deze groote visch en velen vermaakten zich met dit schouwspel. werd gestoord door enkele Britsche offi cieren, die met nadruk uit dringende over wegingen verlangden den Prefct te spre ken. Alle pogingen van attaché's om het met hen af te doen, mislukten. In tegen woordigheid van den Prefect gebracht aarzelden de Britsche officieren, want wat zy kwamen vragen, was inderdaad wat zonderling. Zij wenschten een oorlogslist aan. wenden teneinde de Duitschers te misleiden; zij wenschten op een bepaald gedeelte van het slagveld den indruk te wekken van een mislukten Engelschen overval. Daartoe waren lijken, in Engelsch unrform gekleed noodig, en de Intelligen- Rm 7V1Ce wenschte die van den Prefect. S'eJ Faye» z« toe, dat de lijken van Ajner Majesteits soldaten op het slagveld Tnlan SH pe daartoe te goed waren. .°en de Prefect, na overleg met de regee ring weigerde ook de stoffelijke oxer- schotten van misdadigers af te staan kreeg de Intelligence Service zijn zin en kele dagen later, omdat krijgsgevangenen vegens ongehoorzaamheid moesten wor den neergeschoten. Minder erg, maar al even luguber is de ist, die vlak nabij de Hollandsche gren zen werd toegepast. Daar, waar een strook lanfe 6 ?-°ïd b"kans geheel door Hol- TntpiM geble£ is omgeven, vestigde de nn !l?enCe Service een hoofdkwartier da?Bp?0nna?e",Het heette tal van malen, vndivrf a"' i!" den vreemde overleden, in hparn a e ,aarde wenschten te worden ,Aren' ei? dat m°est dan altijd in Bar iIph o.10 gesch'eden. De Duitschers meen- i1p7p reden te hebben om zich tegen deze wensehen te verzetten, en, wanneer dooie schelvisch moet maar uit zijn PETER. In het teere licht van den lente-ochtend priemt de Westerkerk haar torentje om- hoog en beneden op het plein bii het lage dy'kje komt de drukte van geepvissohers uit den Ouden Helder. Door 't ruwe weer en den geweldig hoogen waterstand is te Huisduinen niet ge visch t en acht groote booten stonden aan het kruintje van de zeewering. Maar nu ziin de omstandighe den weer gunstig. Over de steenen* balus traden steken koppen in het vroege zon netje. Manskoppen met bolhoeden en pet ten en zuidwesters. Wat is het onder werp? Geepvisscherij. Een mager, vlijm scherp gezicht, waarin twee zwarte oogen branden, heeft met rauwe stem uit z'n keel het woord. Een bejaarde vissoher- man, die nog even was ingetukt, wordt met een schok wakker. Lach schatert op. Maar in het tumult vaart een geweldige stem rond en als een woestijnstorm davert het, dat het tiid is. „Hallo, mannen! Hooren jullie 'm? Op schieten dan!" Floep, dë wijzer van de klok wijst op zeven. De slagen galmen wijd weg. En dit is het uur van vertrek. In de menschenkluit op het plein komt beweging en bedrijvig stappen ze naar den zeedijk en uit de grauwe, ingetogen straatjes naderen er nog meer. Het is een ware uittocht. Daar zijn er met brood zakken en koffiekruiken. Een draagt een groote geschuurde ketel. Goedig en ge moedelijk, maar een tikje onverschillig trekken ze voorbij. Het is een onafzien bare rij. Zware voetstappen van zeelaar zen dreunen op den weg. En op den dijk ruikt zee en wier en visch en teer je hef tig tegen. Daar staan de vletten stevig gesjord en aanstonds bruischt het leven onder het volk als de trossen los moeten. Hun kreten en geroep en hun zing zang: „halen!" dringen door in de stilte van den morgen. Het is of al die vletten pas beginnen te leven. Een kolossale boot, nog nieuw en versoh in de olie, glijdt met geweldig lawaai naar beneden. de familie, hetzij uit eigen verlangen, het zij krachtens den laatsten wil van den ge storvene, het verzoek deed om die begra fenis te doen plaats hebben, werd dit in den regel toegestaan. Een groote som gelds moest gestort worden om zekerheid te geven voor den terugkeer der Belgi sche bloedverwanten en de lijkkist moest zorgvuldig door een Duitschen dokter worden onderzocht, voordat deze de grens mocht overschrijden. Nimmer hebben deze Duitsche doktoren, vermoedelijk ge holpen door dienaren van den Duitschen spionnagedienst, kunnen ontdekken waar de berichten scholen. Totdat zij een keer, nadrukkelijk gewaarschuwd, de familie verjoegen en het stoffelyk overschot aan een grondiger onderzoek onderwierpen, dan tevoren. Niets vonden zij, niets ook in de kleeren waarin het was gehuld, maar eindelijk werd een papiertje gevonden in de keel van den overledene en dat papier tje bevatte de berichten. Vanaf dat oogen blik behoorden de begrafenissen tot het verleden! Het zijn geen fraaie, het zijn wellicht zelfs geen geoorloofde listen, die werden begaan, maar *de oorlog leidt tot het weg nemen van alle gedachten van fatsoen en gevoel. Geen enkele partij in den oorlog is de schuldige van bepaalde daden of gru welen; het is de oorlog zelf en daarom moet men dezen uitbannen. De bemanning zit aanstonds aan de riemen en terwijl het water de flanken beukt gaat de mast weldra overeind en wordt' het zeil gehesohen. De schipper zit aan het roer en regeert met vaste hand, want de kop van het vaartuig steekt in het schuim van de steigerende golven. En de bemanning in oliegoed zit op de doffen en zij praten en lachen en hebben geen blik voor het schier duivelsche spel van wind en water. Daar zakken nog meer booten omlaag. Een, twee. drie tegelijk. Eerst worden ze moeizaam over de keien geduwd en een maal op de houten balken, worden ze los gelaten. De stoere kerels springen vlug binnen boord. Dat moet gauw gebeuren. Want met donderend geweld rollen ze n de witte spattende brekers van het wer kende, woelende zeewater. Een stevige bries uit het Noordwesten gierde in de bolle zeilen en met een flink vaartje ging het Heldersche eskader naar Huisduinen. Ze stroomden en stormden weg uit 't gezicht. Maar een paar oude zeerobben, die van wege hun leeftijd uit het bedrijf waren, hadden met oog en ziel vol welbehagen intusschen het vertek gadegeslagen. Zij staan daar rustig bii elkaar en geven zich rekenschap waarom het hier op den zee dijk voor hen nog zoo bekoorlijk en be vredigend kan zijn. Onophoudelijk hebben ze gekeken naar het gescharrel van al dat volk, naar dat actieve tewater laten, naar de dobberende notedoppen in open zee. Dit alles was hun ook eens lief en eigen ^eweest. En haast lang vergeten dingen kwa men voor hun oog, dat uitzag over het groote. weelende Hollandsche water met zijn oneindigp volmaakte schoonheid van den gezichteinder en naar de richting waar de grondzeeën altijd een diep zan gerig zeegeluid laten hooren en waar de loeiende storm zoo dikwijls menig wrak den genadeslag heeft toegebracht en waar vele bemanningen noodlottige uren heb ben gestreden in dit oord van stran dingen. Het waren twee prachtige koppen koppen, die een schilder in vervoering zouden brengen. De een was zoo'n ge moedelijke, niet ringetjes in de ooren en warm buis en lange blauwe kousen. En de ander had een verschrompeld bruin gezicht en langen baard. Met kennis van zaken hadden ze het over dingen die lang vervlogen, dooh nog dierbaar waren. Ze wisten niets mooier dan varen en visschen. „Wanneer je zoo'n vlet onder je voelt, dan leef je pas weer. Je zou er wat voor over hebben om mee te gaan. Dat noemen ze nou een ouwe rustige dag slijten. Maar wat heb je aan zoo'n vervelend bestaan? Er zit geen levensdoel in. De visseherii is een vrij beroep en die zich weten te handhaven zijn het best af. Nou is de dyk nog je troost. Hier op den dijk stond my'n wieg en daar mag voor mijn part ook mijn graf zijn. De dyk is altijd voor mij een zaak van belang geweest en ik hoef het niet in den doofpot te stoppen, dat als ik s nachts niet slapen kan. ik naar den dyk kuier om er mijn zinnen te ver zetten Met een zucht, als iemand die een poos met spanning had geluisterd, en toen ook wat op zyn geweten voelde, begon de an der. Ziin breede mond vertrok zich even tot een pijnlijken glimlach. En met innig welbehagen wreef hii zijn handen. „Praat je van den dijk? Op den dyk voel ik me nog beter thuis dan in mijn woning. Daar is gedurig een muffe, gore lucht. Kom maar eens vlak voor me staan, Hein. Hier, ruik je niks?" Hii kwam een paar passen naar voren. „Het is niks anders dan de lucht van hout, turf en briketten. Is dat nou een affairetje voor mii? Ik krepeer van er gernis en rinimetiek en zeg honderd maal op een dag: ik moet er uit anders krijg ik een doodstuip, 't Is niet om uit te hou wen met dien anderhalven turfklant. Geef mii den dyk maar. Van slapen gesproken. Ais ik miin oocen niet kan sluiten, spring ik er uit en ga een luchtje scheppen en een pijp rooken. Dat is zoo'n gewoonte van lange jaren. De zee is mijn dokter, die je gezond maakt en de zee is je fijnste droomenland. Maar een menschenleven moest net ziin als het ouwerwetsohe gan zenspel, dan ging ik tien, twintig jaar terug en kroop ik weer in de vlet. Zoo'n vletterleven was m'n liefhebberij en als er buiten wat loos was, konden ze op me rekenen. Jonge, jonge, het besef dat je nog mee kan en de waarheid dat je uit gevuurd bent, wat een verschil. Nou heb je het gevoel van een groote nul. Als het bar weer is, zegt m'n vrouw: hoor je het, Jan? Het is niet zuiver in de lucht en het spookt buitengaats. Dan is Jan toch neg altyd present. Stormwolken en hoog wa ter geven je de mooiste stemming. Als de dyk er ook niet was, .waar de noordwes ter in je gezicht kan blazen, ging ik dood voor myn tijd." Zwygend, met gefronst voorhoofd, stil en strak voor zich uitblinkend, stonden ze daar op den dijk, die altijd nieuw en jong en belangwekkend is. Hun gedach ten dwaalden zichtbaar af en in een kort oogenblik zien ze wellicht in den geest de dagen terug, die ze eens doorleefden. Dagen van visschen en tijden van edele, zelfopofferende daden. En nu waren ze door ouderdom op zij gezet. Maar zooals ze hier op den dijk het vrye uitzicht had den over de Noordzee met haar golven, die rechts en links aanvallen en weer terug trekken, zoodat het water trilt van leven en machtige energie, genieten ze méér dan tusschen het breede Rijndal of tusschen heuvels en bergen en wouden, die je feitelijk maar insluiten en om singelen. EINDE. TRUDE MOET KUREN. door C. J. VON WASSERMAUR. „Heinrich!?" „Ja kindje?" „Mijn enkel doet me weer zoo'n pijn!" „Ach, kom." „Hé, wat ben je toch weer onverschil lig. Het lijkt wel, alsof het je niets kan schelen dat ik zulke ontzettende pijnen heb uit te staan. Ik weet ook zeker, dat 't je niets kan schelen." „Me dunkt, zeg!! Het aantal kuren dat je voor dien éénen enkel al achter den rug hebt (en die ik betaald heb) is tot een respectabele hoogte gestegen." „Je weet net zoo goed als ik, dat al die kuren me geen steek geholpen hebben. Bovendien zijn het er niet zooveel ge weest. En verder moet je niet denken dat het zoo plezierig is om als een invalide..; „Kom, Trude, nu overdrijf je toch ver schrikkelijk." „Val me niet in de rede, zeg ik., om als een invalide in een hoekje te moe ten zitten". „Mevrouw Stein zegt anders, dat je geen dans oversloeg!" „Mevrouw Stein is een jaloersche kat, die het me erg kwalijk neemt, dat de danseurs mij altijd vragen en haar laten zitten. En ik wil je wel vertellen dat ik slechts bjj uitzondering dans. Je moet ook niet vergeten dat de dokter gezegd heeft, dat de toestand van mijn been niet zóó ernstig is, dat ik niet eens een keer tje mocht dansen." „En jij moet niet vergeten, dat je dien dokter nooit hebt willen terugzien, om dat hij liet doorschemeren dat die klach ten van jou over dien verzwikten enkel erg overdreven waren en dat je eigenlijk niets mankeerde." „Heinrich! Maak me niet boos, anders laat ik Gretel het eten weer aanbranden net als den vorigen keer, toen ik boos op je was! Ik vóél toch dat ik pijn heb, en al zeg ik dat nooit, daarom is het nog wel zoo. Ach, wat is het vreeselijk, door je man niet begrepen te worden, wat maakt me dat toch ongelukkig! Niet dat ik je dat ooit zal verwijten, hoor, ik neem het je heelemaal niet kwalijk, dat je niet kunt begrijpen dat ik lijd! En die pijnen, och, dat is zoo erg nog niet, soms ben ik heele maal vergeten, dat ik gewoon kreupel val me niet in de rede, zeg ik, anders verbied ik Gretel om vandaag pannekoe ken voor je te bakkendie pijnen, nou ja, het ergste is voor mij, dat jij niet in wil zien, dat er nu reeds dringende noodzaak bestaat, om mij verlichting voor die onstuitbare pijnen te verschaffen." „Met andere woox-den, je wilt weer gaan kuren." „Natuurlijk, het is de hoogste tjjd an ders wordt mijn kwaal ongeneeslijk Het is alweer heel lang geleden, dat ik me in een of ander klein gat heb moeten terugtrekken, om een of andere ellen dige kuur te ondergaan." cu"?r°U'Je bent anders net terug van bt. Moritz, waar je een kwartier per dae den^e^i en.k,,el moest Ieggen en dan den geheelen verderen dag de genoeeens van dat kleine gaf kon najagen»8 mó'ir i 00k abeen maar gezegd, dal me die kuur niets geholpen heeft, je moet me geen woorden in den mond leggen, die ik niet gezegd heb? Ik heb bij die sneeuw- baden geen baat gevonden, en ik wil nu eens iets anders probeeren, om beter te worden. Of gun je dat je vrouw niet?" „Lieve kind, natuurlijk! Maar het wordt zoo langzamerhand wel moeilijk om een plaats voor je te zoeken, waar je ge nezing voor je verzwikten enkel kunt vinden." „Heelemaal niet, hoor! Ik ben b.v. nog niet op Rügen geweest. Mevrouw Meister zegt, dat het daar zoo aardig is, en dat je er genezing voor alle kwalen kunt vin den." „Mij best. Ik zou alleen willen opmer ken, dat ik eens naar Scheveningen „Die zeebaden hebben me niets gehol pen." „Daarna ben je naar Deauville ge weest." „Natuurlijk, als jij het niet weet, ik weet het wèl: het zeewater ten zuiden van het kanaal, heeft een geheel andere genezende kracht, dan dat ten Noorden van het Kanaal. Al moet ik zeggen, dat myn bezoek aan Deauville mij evenmin genezing heeft gebracht. Integendeel, ik ben eerder iets achteruit gegaan." „En nu zeg je zelf, dat je genezing will zoeken in nog Noordelijker gelegen zee water!" „Hè, wat ben je flauw, je probeert me te vangen! Maar ik weet het toch beter dan jij; dit is water van de Oostzee, en dat was water van de Noordzee, snap je? En als je me niet gelooft, zal ik je een prospecti laten lezen van een hotel op, Rügen, waarin duidelijk te lezen staat, daj een lang verblijf in dat hotel je ge garandeerd van alle kwalen afhelpt:" „Ik twijfel er geen oogenblik aan, of dat zal wel in de prospectus te lezen zijn; En als je het mij vraagt, geloof ik ook, dat die aanbeveling de waarheid inhoudt, als je haar maar goed leest..." „Wat bedoel je? Je zegt dat zoo op een sarcastischen toon". „Niets, het is alweer voorbij. Maar waarom ga je niet liever naar Wiesbaden of Spa?" „Heinrich, maak me niet doldriftig! Je weet net zoo goed als ik, dat ik daur dood ziek van teruggekomen ben. De lucht al leen van die plaatsen doet gedachten aan zelfmoord in me opstijgen". „Toch waren je brieven in het begin van daar zeer opgewekt! Mevr. Stein „Noem den naam van die valsche kat niet nog een keer, Heinrich, of ik bega een ongeluk aan je! Dat mensch, dat zich verbeeldde, die aardigen meneer Junker van me afgestolen te hebben! Poeh! Ik vond het een vervelend kwalletje, en. heb hem weggegooid en zij heeft 'hem toen tweedehands opgeraapt. Zóó zit die zaak, wat zij ook moge vertellen. En ik ben daarna weggereisd, om haar ook een kans te geven, anders had Junker haar zeker voor mij in den steek gelaten. Neen, ik ga met mevr. Meister naar Rügen. Die is wat ouder en tamelijk leelijk. Misschien zal mijn enkel daar eindelijk genezen". Een paar weken later kwam Trude terug van Rügen. Haar enkel was ge nezen. Maar ze had den dag vóór haar vertrek haar anderen enkel met dansen ver* stuikt! (Nadruk verboden).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1932 | | pagina 6