e Ga naar huis! Ons kinderverhaal. Een ruiter in angst. Voor padvinders. X Volg deze weg niet! Volg dezen weg ons kindertio^ki^n Hoe Bolletje aan een gevaar ontsnapte en zwoer nooit meer in z'n leven te zullen paardrijden Een jongensverhaal door MART. „Jongens", grinnikte Bolletje tegen ziin vrienden, „ik weet, wat wij van daag gaan doen. We gaan paardrij den!". Met open mond luisterden de kame raden naar hun aanvoerder. Want Bol letje, die eigenlijk Dik Bolhuis heette, was verreweg de vindingrijkste van hen allen en als niemand wist, wat men zou uithalen, dan was Bolletje al klaar met zijn plannen. En wat voor plannen! Heel Hobbelhuizen zoo heette hun dorp zetten zij op stelten en geen inwoner, die niet tenminste één keer het slachtoffer van hun grappen was geworden. En het waren niet altijd van de zachtste grappen.... De veldwach ter Buldermans kortaf „de bul" ge naamd wist zich nog te herinneren, hoe hü door Bulletje in een weiland was gelokt, waar een jonge stier hem danig met de horens had bewerkt, terwijl Bol letje al lang door een verborgen gat in de omheining was ontsnapt. De blauwe plekken droeg Buldermans nog steeds op zijn rug! Zoo ging het ook dezen middag De zon scheen mooi en de vrije Zater dagmiddag lokte als het ware de jon gens uit tot alleleri kattekwaad. Maar niemand had een vast plan. Toen kwam Bolletjp te hulp! Paardrijden zouden zij., op de wei van boer Baaimans.. Daar stond immers de nieuwe hengst in de weide., die mooie vos het dien langen staart! „Ga maar mee", zei Bolletje, „dan zal ik een voorstelling geven van- hooge- schoolrijden, zooals laatst die meneer met dien hoogen hoed op de kermis in het dorp! Kees, haal jij de trekharmo- nica, dan hebben we muziek ook. We moeten tóch langs je huis" Zoo gezegd, zoo gedaan. De jongens, met Kees en Bolletje voorop, trokken gezamenlijk naar het weiland van boer Baaimans, maar niet., voordat zij goed gekeken hadden, of ze niet gevolgd, werden docr Buldermans, die 's Zater dagsmiddags de jongens, en speciaal Bolletje, een beetje extra goed in het oog hield. Maar Buldermans had het druk met een paar lastige arrestanten, landloopers.en had geen tijd de jon gens achterna te gaan. Zoo kwamen zij aan de weide. Aan de eene zijde was een schutting. En op de weide stond de bruine hengst, 'een mooi slank dier, dat bestemd was om de "Zondagsche "sjees te trekken van Baaimans. Het dier graasde dicht bij de schutting. „Prachtig!" zei Bolletje, „nu voorzichtig naar de schutting en als ik er op zit, klimmen jullie ook maar op de „tribune".... Ze slopen verder. Bij de schutting ging Piet Velsen staan, met den rug tegen de planken. Hij vouwde de han den samen. Bolletje stapte er in, daar na op Piet's schouders, toen op dc schutting, één been er over, twee bee- nen er over, een plofen Bolletje zat op den rug van de vos!! In twee tellen zaten de anderen ook boven op de schutting! De vos stond even snuivend stil, waarvan Bolletje gebruik maakte om zijn armen flink om de paardehals te slaan en zijn korte beentjes om het paardelichaam te klem men, zooals hü dit wel had zien doen door den baron van Hobbelhuizen en door de jockey's, die bij hem in dienst waren. ..Hoera!" riepen de jongens en Kees trok zijn harmonica uit en speelde zijn beste marsehmelodie, begeleid door Piet Velsen. die een mondharmonica bil zich had. Maar jawel nauwelijks had de vos begrepen, wat hem overkomen was en hoorde het dier de heTnoTvea. of het maakte een vervaarlijke luchtsprong. Maar Bolle tje was er op voorbereid geweest en bleef er op zitten! Toen sloeg het paard aan het rennen. Verbazend! Wat rende het dier door de wei, linksen rechts, draaiend snuivend, met het schuim op den bek. Maar Bolle tje had zich vastgeklemd aan de lange manen en zat als een cowboy op den paardenrug. Toenstond de vos op ééns stil en sloeg met de achterpooten omhoog! EnBolletje zeilde met een statig boogje omhoog en belandde op een bos brandnetels! En vosje liep kalm verderje zou gezworen heb ben, dat hii lachte! „Brrr!" zei Bolletje, „wie z'n zitvlak brandt, moet op de blaren zitten! Krankzinnig spreekwoord zoo logisch als een koe! Die dekselsche brand netels. Piet nou jü op die knol!". „Goed", zei Piet, maar even wachten, tot ie weer wat dichter bii is!" Bolletje heesch zich op de schutting en men wachtte af, wat er zou komen. Erg rustig zat hü niet, want de brandnetels jeukten nogal hevig. Maar de spanning voor wat er komen zou, deed hem zijn blaren vergeten. De vos kwam weer voorbij. „Wacht," zei Piet, „als d'ie hier voorbij komt, spring ik d'r op!".... Maar Bolletje's strijdlust was weer ontwaakt. Klein krijgen zou hij die knol! En met een fikschen sprong slin gerde hij zich van den bovenrand der schutting weer op vosje's rug. Maar de vos was niets gesfccht over dezen nieuwen aanslag op zijn vrijheid en zette het op een loopeneen lóópendat Bolletje hooren en zien vergingal maar door het weiland.. \an'voren naar achteren en van ach teren naar voren. Bolletje dacht, dat zijn maag langzaam werd omgekeerd. Bolletje werd angstig.... de vos was op hol geslagen! „We komen bii je om hem op te vangen!" riepen de jongens en ze ren den het weiland in. Maar als de weerlicht vlogen ze weer terug. Door liet hek kwam boer Baaimans in eigen persoon. Een oogenblik bleef hii staan, verschrikt over hetgeen hii zag.... tóen rende hü op het paard af. Maar de vos liet zich niet vangen en rende langs boer Baaimansnaar het hek. Het hek sttond open, was door Baai mans in zijn verwarring vergeten en de vos galloppeerde met Bolletje den land weg naar het dorp in! Bolletje schrok op. Wat zóu er ge beuren. Door het dorp .op het hollende paard. Ho! Daar gipg hii bijna. Wat hotste dat dier. Goed vasthouden maar. En niet bang zijnniet denken alleen vasthouden. Waar ging die knol nu naar toe? De zandweg op? Dan kwamen ze heelemaal niet door het dorp! En dan zou er niemand zijn om het paard op te vangen! Want zwaaien kon Bolletje niet! Hü had allebei zijn handen noodig om zich vast te klem menKlapperdeklapperdeklap gin gen de hoeven. De Ieplaandaar woonde Baaimans; zou het dier soms naar c'e boerderij lcopen? De boerderij naderdeHet hek stond openen de vos galloppeerde naar binnen. Over het erf ging het, langs den hooiberg, langs de schuur, naar den stal. De knecht droeg juist een vracht hooi naar binnenDaar klapperden de hoeven van de vos over de steenen. Verschrikt sarong de knecht opzij. Bolletje kon nog juist bukken, om het hoofd niet tegen den bovenkant van de deuropening te stooten, toen ging de vos over in draf, ging zijn box bin nen en bleef staan voor de ruif, om ééns heerlijk van de haver te- smullen. Meer dood dan levend haalde de knecht Bolletje van den paarderug. Bolletje kon haast niet meer spreken, zóó vermoeid was hij. Maar met een glas water en een ligplaats op een bos stroo, was hü ook weer spoedig over eind en vertelde alles aan den knecht. „Nu," zei deze, „maak dan maar gauw beenen, voordat de baas hier komt, anders zit er nog wat voor je op ook!" Dat liet Bolletje zich geen twee maal zeggen! Zoo snel als zijn beenen hem dragen konden, tippelde hij er vandoor. In de vei te zag hij Baaimans al aan komen! Maar Bolletje verschool zich in een zijstraatje en liet Baaimans, die nogal haast scheen te hebben, voorbij- rennen. Toen stak hij zijn handen in de zakken, zette zijn pet schuin, nam een stuk noga uit het zakje, dat hü nog in zijn blouse gevonden had, en wandelde doodkalm naar het dorp. Aan het begin van den Zandweg stonden de andere jongens in tweestrijd of Bolletje hier langs was gekomen. De paardensporen wezen den Zandweg op! Toen zagen ze Bolletje als een over winnaar aankomen!.... Zonder paard, maar heelhuids en lachende over zijn heele gezicht. Natuurlijk ging er een flink gejuich op, zóó hard zelfs, dat Bolletje bezorgd keek, of Baaimans mis schien niet op zijn hielen gedraaid was en in de verte aankwam. Maar Baai mans zal waarschijnlijk al achter een bakje koffie te vertellen van die apen van jongens, die met de vos op hol waren gegaan Als waardig einde van dien mooien middag gingen ze toen allemaal zwem men in de rietpoel. Maar den volgenden morgen kreeg Bolletje een pak slaag en een standje van moeder en vader Bolhuis, omdat hij op de weide van boer Baaimans was geweest. Baaimans had vader Bolhuis in het koffiehuis ontmoet en eens in geuren en kleuren verteld, wat zijn lieve zoontje alzoo had uitgespookt ,,'t Is je wat moois", mompelde Bol letje, terwijl hij zijn pijnlijke zitvlak masseerde, „eerst op een hotsende en botsende knol, toen op den harden grond en nog wel in de brandnetels, daarna wéér op die knol, nog een graadje erger hotsen en daarna een pak slaag! Dat is te veel voor één dag! Van m'n leven niet meer op een paard! Of het moest een hobbelpaard zijn, hoe wel ik daarvoor al te groot ben. En Baaimans wordt op het programma ge zet voor dén volgenden vrijen Zater dagmiddag. Wat moet hii ook tegen m'n vader klikken! Wacht maar, die krijg ik ook wel kledn!" En hij verzonk in een zoet gepeins, op welke wüze hii den volgenden Zaterdagmiddag Baaimans eens zou „nemen". En daarbij vergat hii heele maal de blaren en blauwe plekken, die zijn vader, in aangename samenwer king met de brandnetels, had veroor zaakt KEES Z'N PAK. Kleine Kees wordt al maar grooter, Hij is niet klein, o nee, Moe vindt 't alleen vervelend, Z'n pak groeit niet mee. Vanmiddag trujet Kees naar de stad, Hij heeft gelukkig vrij, Ze gaan ook naar den kleermaker toe, Hoera! wat is Kees blij. Den volgenden Zondag vast al klaar, Het mooie, nieuwe pak, En Kees stapt deftig naar de kerk. Met centen in zijn zak. .Germaine Franken. VACANTIE. Hoera wij hebben vacantie, Dat roepen wij in koor, Voor raadsels op te lossen Is nu geen tijd meer voor. Terwijl men zit te denken, Wat zal de oplossing zijn, Roept de zon door de ruiten: Kom buiten, hier is het fijn! Dag Mijnheer, de raadselvriend, Ook vriendjes en vriendinnen. We zijn nu twee maanden vrij Om rijmpjes te verzinnen. Nog een maand op school leeren, En flink ons best gedaan, En op ons rapport wordt geschreven, Wij allen een klas hooger gaan. Dan is de groote vacantie Voor ons allen veel prettiger idee, We hebben vacantie, hoezee, hoezee!! Harm Leijen. NIET ALS ER „TE" VOORSTAAT. Leentje's Moeder kocht eens appelen, Een heele mand rol tegelijk, Toen riep zij haar eenigst kindje En zij zei: „hier Leentje, kijk. Zie je daar die mand met appelen, Die zijn allemaal voor jou, Eet er niet te veel gelijk van, Anders krijg je vast berouw." Maar dat Leentje was inhalig, At maar door, tot negen toe, Eindelijk moet ze toch ophouden, Want haar mondje dat werd moe. 's Nachts kon zij de slaap niet vatten. Haar kleine buikje deeo zoo'n pijn, Moeder moest den dokteT halen En die gaf haar medicijn. Eet veel appels, lieve vriendjes, Als men u er vrij in laat, Want veel appels geeft gezondheid, Maar niet, als er te voor staat. Annie Walboom. 'K WOU DAT IK WEER EEN PIETJE HAD. Eens hadden wij een kanariepiet, Hij zat in een vogelkooi, Gezellig was 't als hij zong, Zijn wijsje klonk zoo mooi. Mijn Pa die kocht een grammofoon. En draaide toen zijn plaat, Maar door het harde der muziek Werd onze pietje kwaad. Hij zat te trillen op zijn stok, En bij een hooge noot Toen viel hij van dat stokje af, En pietje die was dood. Nu kregen wij een radio, En Moe zei „da's pas echt", Als ik haar vraag, zet u hem aan, Zegt zij: „het weer is slecht". 'k Wou dat ik weer een pietje had, 'k Zit naar de kooi te gapen, Van radio en grammofoon En Pa en Moe, zij slapen. Annie Walboom. Wat hebben we niet dikwyls, als we op oefening met de padvinders zijn, een behoefte aan een teekensysteem, waar door het mogelyk wordt op eenvoudige wijze berichten aan kameraden, die langs dienzelfden weg komen, door te geven. Nu bestond er lang voordat men cou ranten kende en toen er dus nog geen sprake was van draadlooze berichten- overbrenging, ja toen men zelfs het tegenwoordige papier niet kende, een systeem van teekens, waarmede men al een heel eind kwam. Met een tak of een wandelstok maakte men in den grond duidelyke teekens op goed-zichtbare gedeelten van wegen, by voorkeur by een wegkruising. De meest-gebruike- lyke van die teekens geven wij hierby weer. Men kan er echter nog tallooze zelf by bedenken. O Ik ben naar huis gegaan Vyf pas verder is een bericht! Wacht hier 3 minuten Wü hebben ons gesplitst Pas op, gevaar! Aanval dreigt! Voorterrein vredig geektd Goed water in die richting! Onervaren jongeling (in boekwinkel): „Welke van deze boeken over „Hoe men een minnebrief moet schrijven", zoudt u my aanbevelen?" Vriendelijke boekhandelaar: „Geen enkele, jongmensch. Neem mijn raad aan en blijf vrijgezel." „Hoe maken je broers het toch?" „De eene is getrouwd, maar de ander maakt het heel goed!" Heb je de goudvissohen verseh water gegeven? Nee, m'heer, ze hebben dat van de vorige week nog niet opgedronken. Boer: Ze zeggen, dat de vijver be hekst is. D'r moet vannacht nog een spook hebben cvergeloopen. Veldwachter: Malligheid, Toon. Je kan toch wel zoo zien, dat het door dat dunne ijs heen gezakt zou zyn. Ik heb je al tweemaal gezegd voorzichtig te zün. Heb je dan heele maal geen intellect? Nee, mevrouw, zooiets is bier niet in huis.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1932 | | pagina 18