POPULAIR COURAïf? DE STRIJD OM GROENLAND 552 TWEEDE BLAD. VAN ZATERDAG 13 AUGUSTUS 1932. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) Haar Papa. Ten gunste van Denemarken beslist. Interessante bijzonderheden over land en volk. Door den bekenden Eskimo-kenner CHRISTIAN LEDEN. Voor het Haagsche Internationale Hof is de strijd om Groenland naar men heeft kunnen lezen ten gunste van Denemarken beslist. De Eski mo's, de eigenlijke bewoners van het omstreden gebied,heeft men niet naar hun meening gevraagd. Er was hen blijkbaar niets aan gelegen of zij onder Deensche of Noorsche heer schappij kwamen. Over dit wonder lijke volkje vertelt de beroemde Poolonderzoeker Christian Leden verschillende belangwekkende bijzon derheden in de internationale pers. Wij meenden een en ander ook onzen lezers niet te mogen onthouden. Het klinkt bijna als een utopie, dat een geheel volk kan leven zonder opperhoofd, zonder regeering of politie, zonder wetten ook, afgescheiden van een ongeschreven moraalcode, die aan de Christelijke doet denken. Het volk, dat op deze wijze leeft, ver van den beschavenden invloed van het blanke ras, is dat der Eskimo's, die zichzelf Innoeft noemen, wat eenvoudig men- schen beteekent. In hun strijd om het bestaan troffen de Eskimo's zulke moeilijke levensom standigheden aan, dat zij zoowel wat hun lichaamskracht als wat hun ver standelijke vermogens betreft, door na tuurlijke selectie tot hooge ontwikke ling kwamen. De zwakkeren en minder slimmen kwamen eenvoudig om. Hun omgeving heeft hun practischen zin ge scherpt en hun bovendien geduld en berusting geleerd. Zij hebben overvloed van tijd om na te denken. Soms zitten ze een geheelen dag alleen op het ijs bij een agloe (ademgat voor zeehonden in het ijs) en wachten, tot er een zee hond te voorschijn komt. Als ze door een sneeuwstorm overvallen worden, moeten ze dagenlang in hun igloe (sneeuwhut) blijven. Bij dergelijke stormen heb ik dagen lang met Eskimo's gesproken over hun godsdienstige en ethische opvattingen en over hun levenshouding; ik heb eenig inzicht gekregen in hun ge- dachtenwereld en ben tot de overtui ging gekomen, dat de Eskimo reeds lang een wereldbeschouwing heeft ver worven, waar wij op zijn best slechts naar streven, die wij misschien ook een maal gehad hebben, maar door veran deringen en allerlei „vooruitgang" weer hebben verloren. De Eskimo's zijn groote kindervrien den en hoe moediger (dus ook hoe meer vreemde weeskinderen hij adop teert. De kinderen worden nooit gesla gen of ruw behandeld. De Eskimo's gelooven n.1., dat de kinderen in zekeren zin een spiegelbeeld van hun ouders en opvoeders zijn en dat zij dus niet vriendelijk kunnen wezen, wanneer zij niet vriendelijk behandeld worden. Het gebod „Eert U vader en Uw moeder", zou bij hen luiden: „Eert Uw zoon en Uw dochter". De eerlijkheid en hulpvaardigheid der Eskimo's is voorbeeldig. Groote armoede komt daardoor zelden voor. Elke Eskimo heeft genoeg bekwaam heid en gevoel van eigenwaarde om zich te ontwikkelen tot een flinke jager, die een gezellig huis bezit. Als hij een maal heeft, wat voor zijn levensomstan digheden noodig is, verzamelt hij geen groote rijkdommen meer en zoo heeft men er niet de tegenstellingen tusschen groote rijkdommen en groote armoede, die men in bijna elk ander gedeelte van de wereld aantreft. Wanneer een Es kimo door het een of ander niet op jacht kan gaan of op jacht geen geluk heeft gehad, is het niets ongewoons, dat een ander hem een gedeelte van zijn buit afstaat. „Wat noodig is voor het levensonderhoud, is het eigendom van allen", zegt de Eskimo en ook ik heb als blanke en vreemdeling steeds mijn aandeel in den jachtbuit ontvan gen. Een lange en bittere ervaring heeft den Eskimo geleerd, dat zelfbeheer- sching het eerste vereischte is voor een gelukkig samenleven. Booze uitvallen en ondoordachte uitlatingen komen bij na niet voor en voor zoover ik weet, kent hun taal geen enkel scheldwoord. Zij spreken elkaar zelden tegen, zelfs al hebben ze er reden toe, terwijl ver wijten altijd in den zachtsten vorm wor den geuit en dan nog alleen, als het absoluut noodig is. Twisten zijn daar door zeldzaam. Doordat zij genoeg te doen hebben om in leven te kunnen blij ven, hebben zij ook geen tijd voor kleinzielige meeningsverschillen. De groote dingen nemen hun tijd en hun geest in beslag. De Eskimo kent niet den moed der wanhoop, die tot den laatsten druppel bloed tegenstand biedt. Maar daarom is hij nog geen lafaard. In zijn strijd tegen de natuurkrachten, bij de jacht op walrussen en beren legt de primi tief bewapende Eskimo grooten moed aan den dag. Rustig en met tegenwoor digheid van geest ziet hij het gevaar in de oogen en ook in het aangezicht van den dood verliest hij zijn zelfbeheer- sching niet. Zonder dat het gevaar als zoodanig hem aantrekt en hij het op zoekt, gaat hij het zoo noodig toch met onverschilligheid en zelfbeheerschinc^ tegemoet. Als hij bijv. alleen in zijn schomme lende kajak over de hooge golven roeit, die hem dreigen te verslinden of met één hand zijn speer werpt naar een walrus of ijsbeer, dan is zijn moed be wonderenswaardig. Zoon walrus is een wild dier, dat verscheidene meters lang wordt en slechts met moeite ge dood kan worden. Als hij aangevallen wordt, gaat hij met zijn vervaarlijke slagtanden op zijn belager af. Rustig wacht de Eskimo met de herpoen in de hand het geschikte moment a^. om het dier te treffen. Ook de walvisschen en haaien vallen de Eskimo's vanuit hun kleine vaar tuigjes aan, zelfs de grampus-haai, die om zijn kracht en snelheid zeer ge vreesd is en met zijn vreeselijke tanden man en bootje kan vermorzelen. Hoe gevaarlijk dit alles echter is, de Eski mo heeft bij het verrichten van dit da- gelijksch werk niet het gevoel, dat hij iets bijzonders doet. Vermoedelijk hebben de Eskimo's vroeger wel onder andere omstandig heden geleefd dan nu; toen hadden zij ook een andere moraal. Men kan zich indenken, dat dit volk vele eeuwen, misschien wel duizenden jaren gele den verder in het Zuiden in overvloed leefde met de voorouders van de tegen woordige Indianen. Doordat zij over vloed hadden, konden zij er ook bloe dige veeter. op nahouden en konden de sterken de zwakken in hun eigen belang onderdrukken en uitbuiten. Door onder linge twisten verzwakt, zijn ze toen wellicht verder naar het Noorden ver drongen, totdat hun eindelijk nog slechs de ijswoestijnen van Noord- Canada als jachtgebied overbleven. Daar vonden zij de rendieren, c?!e zfj 's zomers tot aan de Noordkust van Canada vervolgden. Nu begon er een nieuwe strijd tegen het klimaat van het onherbergzame poolgebied, dat andere kleeding, andere wapens en werktuigen noodig maakte. Hun geheele levenswijze moest aan de nieuwe omstandigheden worden aange past. In het begin zal ieder wel voor zichzelf hebben moeten zorgen en zullen de sterkeren wel beproefd heb ben om nog steeds van de zwakkeren te profiteeren. Vermoedelijk zal ook toen nog onderlinge Hvist het volk hebben verscheurd, zcodat een gedeelte ervan naar het Oosten, naar Groenland trok en de rest naar het Westen, naar Alaska en later zelfs naar Azië. Hun aantal werd steeds kleiner, totdat zij eindelijk tot het inzicht kwamen, dat in deze onherbergzame streken het „ieder voor zich" den ondergang van het geheele volk zou veroorzaken. Toen begon de samenwerking tusschen de verschillende stammen of familiegroe pen, waarbij de sterkeren de zwakkeren hielpen en zij zelfs in dit gebied konden leven. De strijd om het bestaan onder omstandigheden, zooals ze in Europa slechts in den ijstijd voorkwamen, heeft de Eskimo's tot het meest vredelievende en hulpvaardige volk op aarde ge maakt. Uit het steenen tijdperk. „Vertelt u eens, meneer de redacteur, waarom zendt u toch de manuscripten niet terug, die u niet plaatsen kunt?" „Wel, ik ben op het idéé gekomen er een huis van te bouwen". door WILHELM INE BALTINESTER. Wim ziet in de hal van het hotel een verblindend-schoone jongedame. Heel jong, heel knap, heel bekoorlijk. Ze is altijd in gezelschap van haar onwaar- schijnlfjk-dikken papa. Nooit kan hij haar alleen ontmoeten, nooit zich voor stellen. Altijd schuift de kwabbige ge daante van papa zich tusschen hen in. Het spreekt vanzelf, dat men met zoo'n bekoorlijke dochter „hoogere" plannen heeft en daarom wordt zü natuurlijk zoo angstvallig bewaakt. Waarschijnlijk wordt zij voor den een of anderen mil- lionair „gereserveerd". Dat papa haar niet laat dansen is ook zoo een geraffineerde truc, want tegen woordig valt niet diegene op die danst, doch juist diegene, die het niet doet. En opvallen doet ze. Maar waarom laat papa zich dan overal met haar zien? Steeds zijn ze te vinden op de rodelbaan, bij het bobsleighen of in de hal als er gedanst wordt. Wim volgt hen als een schaduw. Zij heeft hem ook opgemerkt. Ze heeft ge knipoogd tegen hem, heel even met haar linkeroog, zoodat papa het niet kon zien, omdat hij rechts zat. Ze draagt toiletten als een filmdiva en sieraden als een vorstin. Deze men- schen moeten wel formidabel rijk zijn! Waarom speculeert papa dan met zijn mooie dochter? Wim vindt het verigens niet onaangenaam, dat zij rijk is. Geld kan men tenslotte altijd gebruiken, zelfs als men verliefd is, nietwaar? Och, Wim zou er geen bezwaar tegen heb ben als ze een groote bruidsschat mee bracht, Vader en dochter bemoeien zich met niemand in het hotel. Ze eten aan een klein tafeltje, waar ze het meest gezien werden en toch van de overige gasten geïsoleerd zijn. Het doet den oude zicht baar genoegen als men zijn dochter be wondert, dan straalt hij van trots en zelfingenomenheid. Wim kan urenlang aan haar denken. „Hoe is het mogelijk, dat zoo'n afzich telijke kerel zoo een mooie dochter heeft", vraagt hij zich steeds opnieuw af. „Temperament heeft ze zeker. Ik ben toch een vrouwenkenner", mompelt hij dan weer in zichzelf en dan bedenkt hii plots weer hoe het mogelijk is, dat dit meisje zich zoo laat t.yranniseeren. Zou ze misschien verloofd zijn met een erg-jaloerschen jongen? Op den vijfden dag heeft Wim nog geen enkele vordering gemaakt, doch eindelijk schijnt hii geluk te hebben. Ze staat op en loopt naar de muziekzaal. Papa blijft in de hal zitten. Wim loopt haar na. Hij ziet haar bij de piano staan. Ze slaat het deksel van het instrument open. Wim opent zijn mondPapa staat naast hem. Hij is niet uit de piano gekomen, evenmin uit den schoorsteen, hij is er, zonder meer. Onhoorbaar als een spook, hoewel er niet zulke zwaar lijvige spoken bestaan, is hij overal waar Wim hem niet hebben wil. Hij schijnt zich op zijn vet zeer geruischloos te kunnen verplaatsen. „Eva", zegt papa op een toon, alsof dit woord een schimpwoord is. Ze ver bleekt, dan wordt ze vuurrood. Ze be- heerscht zich, klapt het deksel van de piano langzaam dicht en volgt haar papa naar de hal. Wim is woedend. Hoe kan zoo'n meisje in godsnaam haar temperament zóó verloochenen! Als het maar eerst zoo ver is, dat ze hem liefheeft, ja.... dan zal hii haar dat toch eens zonder omwegen zeggen. Of ze tenslotte als zijn vrouw de baas over hem zal trach ten te spelen? Nou, daarover maakt hii zich niet bezorgd, alles heeft zijn gren zen, zelfs als ze een groote bjuidsschat meebrengt. Op zekeren avond, na een veelzeg gend gekoketteer, kan Wim zich niet langer beheerschen. Hij is toch geen snotneus. lederen avond dezelfde ver tooning: c'e dikke papa gaat zitten aan het tafeltje bii de derde zuil in de hal, steeks een sigaar» op en leest zijn krank

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1932 | | pagina 11