Ons kinderverhaal. Westwaarts. door JO RENKUM VAN DIJK. (Slot). „Zie je wel, daar begint het lieve Ï6ventje al," zei oom Cephus, toen hij Karel's verwondering bemerkte. Maar 1de jongen autwooraue funk: „Och, jwaarom zouden we niet zoo even lek ker kunnen slapen als in een echt bed, iwe zijn immers moe van de lange reis". De vuren vlamden hoog op in den donkeren nacht, om zooveel mogelijk [licht te geven. Later liet men ze uit gaan op één na en hieromheen bleven itwee mannen zitten, die de wacht zou den houden, terwijl de anderen slie- gpen, want er sloop 's nachts allerlei gespuis rond en wilde dieren huilden ün de verte, zoodat het wel noodig was jeen oogje in het zeil te houden. Een tijdje lag Karei nog wakker; hij kon (door een spleet in het zeil van den wagen de twee mannen zien, die heen en weer liepen bij het vuur, terwijl hun karabijnen in de nabijheid stonden. Hoe wonderlijk was dit alles, die groo te lucht vol sterren, de koude wind, die zachtjes over de vlakte huilde, het gemurmel van de rivier, het geknet ter van het vuur als er nieuw hout op .gegooid werd; maar angstig klonk in 'de verte het gekrijseh der roofvogels ,en het nachtelijk geblaf der jakhalzen, Idie verontrust werden door het vlam mende kampvuur. Met kloppend hart (lag hij te luisteren, maar eindelijk [Bliep hij in en werd niet meer wakker Ivoordat een druk geloop en gepraat buiten den wagen hem deed opschrik ken. Op heel den langen, vermoelenden en vaak zeer gevaarlijken tocht dacht Karei aan het paard. Hij hield zich daarom ook heel flink, deed alsof hij niet bevreesd was, voor al het vreemde en vaak griezelige wat hij zag, hoorde en ondervond op den weg door moeras sen, bruisende rivieren en bijna ontoe gankelijke oerwouden, hoewel hij soms wel wilde schreeuwen van angst, als hij bij het doortrekken van een woest woud in de verte het gebrul der wilde dieren hoorde of het sinistere gehuil van hyena's of jakhalzen, of soms heel dichtbij een vreesachtige slang zich over den weg kronkelde. Daardoor toonde Karei, dat hij wilskracht bezat en die wilskracht maakte, dat hij wel dra de vrees overwonnen had. Dit zag ook oom Cephus en hij ver heugde zich erover. Zoo kwamen zij na veel ontberingen en groote gevaren aan het eind van hun tocht. Bij de blokhut waar oom Cephus zou wonen, totdat hij zich een hut had gebouwd, werd afscheid genomen van. hen die nog verder Westwaarts gingen, velen moesten naar de woeste prairie, waar het nog onveiliger was dan ergens an ders. Dit vertelde oom Cephus dan ook den nacht, toen zij in de blokhut op hun matras lagen, aan Karei, die eigenlijk maar met een half oor luis terde, omdat hij zoo vreeselijk teleur gesteld was. Wat was hem toch alj.es tegengevallen, hier in deze woeste streek! En nog erger werd zijn teleur stelling, toen oom Cephus hem den vol genden dag meenam naar het land, dat hij gekocht had.\.'t Is nu nog een woes tenij, jongen", zei oom toen. „maar bin nen een paar jaar zal het er hier an ders uitzien, dat verzeker ik je". „En het huis, oor.i?" vroeg Karei toen. „Wie bouwt dat v.oor u?" „Wel, dat huis bouwen we zelf", lachte oom Cephus. „er is hout genoeg in het woud". Karei schrok ervan. Hout uit het boscb halen, om zelf je huis tp bouwen. En hij, die zich zooveel van de vrucht bare streek had voorgesteld. Een huis van negen kamers, een tuin met kiezel paden, zooveel meubMen, een kelder vol uien, aardappelen en ingemaakte vruchten. Een stal vol paarden! En nu, nu zou hij oom Ce phus natuurlijk moeten helpen met alles; en hii, Karei, het verwende zoon tje, had nooit gewerkt. Zou ik oom ook moeten helpen bii het omkappen der boomen, bii het za gen en sjouwen, dacht hii. Ach, was ik maar bij vader en moeder gebleven, daar had ik het zoo best. Karei sprak echter zijn gedachten uit: bii het zelfs uit niets blijken, hoe bitter teleurgesteld hij was. Neen, hij zou, hij wilde oom Cephus toonen, dat hij geen verwende jongen was. dat hij flink kon zijn als het moest. Geen jongen van koek wil de hij zijn- Een moeitevol'leven brak aan, dag in dag uit hard werken. Eerst het bou wen van een hut, daarna het bewerken van het land en toen er geploegd, ge poot, gezaaid en geplant was, werd met het bouwen van een klein, doch sterk huis begonnen. En het was vreemd, hoe meer Karei werkte, hoe meer de lust tot werken bij hem opkwam. En het grove brood, het gedroogde buffél- vleesch en de in de asch gebraden aardappelen smaakten Karei beter dan vroeger de lekkerste beetjes, die moe der voor hem kookte. Dat kwam, om dat hü altijd honger had. En de fijne lakens, de beddepan en het zachte vee- ren bed betreurde hy heelemaal niet, want de vermoeidheid na het dagwerk was zoo groot, dat hij, zoodra hij op zijn matras lag, insliep. Zoo ging het leven voor Karei en oom Cephus voort. De dagen werden weken, de weken maanden, de maan den groeiden al maar aan, zoodat Karei, die nu door hard werken ge staald, door wind en zon gebruind, een groote stevige jongen van zeventien jaar was geworden. Hij kon niet be grijpen, dat hij ruim twee jaar geleden zijn ouders had verlaten, maar hij zag dit wel aan het huis, dat hij en oom Cephus hadden gebouwd, aan alles wat groeide en bloeide op het zoo vrucht bare land, en aan den door hemzelf ge bouwden paardenstal, waarin behalve de paarden van oom Cephus zijn twee eigen paarden stonden. Zoo had Karei bij oom Cephus geleerd wat werken was en hii kon nu niet begrijpen, hoe hij het saaie leven van vroeger zoo prettig had gevonden. Zijn laffe bang heid had hii in het Westen "dan ook heel gauw afgelegd. Die bangheid was nu veranderd in stoutmoedigheid. Dit bleek ook in een nacht, toen oom Cephus en hii al lang in bed lagen. Karei, die doorgaans zeer vast sliep, werd even wakker, toen hij meende voetstappen te hooren. Oom Cephus was het niet, want die lag luid te snur ken. Het moesten dus paardendieven ziin. Die maakten de streek al lang on veilig. Zonder zich lang te bedenken, ja, zelfs zonder oom Cephus wakker te maken, greep Karei zijn geweer, dat altijd naast dat van oom Cephus ge laden aan den muur hing en liep, zon der zich om eenig gevaar te bekomme ren, naar buiten. Ja, daar hoorde hij iets in den stal. Tn een wip was hij er bü en schreeuwde: „Sta of ik schiet". Door dit geroep was ook oom Cephus ontwaakt en naar buiten gekomen, waarop de paardendieven dadeliUr de vlucht namen. „Waarom heb je my niet wakker gemaakt jongen", vroeg oom. „Ach oom, ik kon het alleen wel af. dacht ik. En u sliep zoo lekker". „Jongen", zei oom toen. „ik heb allang gezien dat jij geen 'iongen van koek bent. maar van ijzer en staal. .Te hebt getoond een ijzeren wil te bezitten en mo^d heb je ook". „Maar komaan, we zullen maar weer gaan slapen, morgen is b°t weer nootaan spelen" Vn'f iaar bleef Karei bii noni Cephus in 't Westen: toen Errnrr hij ziin ouders bezoeken. En toen in den veraten nacht, dien hij in het ouderlijk huis door bracht moeder weer met een heddenan kwam. zei Karei- ..Moeder als n dat ding niet dadelük weer wegbrengt pa ik oogenblikkeliik weer naar het Wes ten terug! Dat heeft een jongen van ilvor van me gemaakt. Bederft u dit nu niet door weer een jongen van koek van me te maken". Hoe is u zoo uitstekend on de hoogte van kippen, honden en katten? Ja. ziet u. dat brengt het vak van automobilist mee. Twee dagen rijk en twee dagen arm. door MART. „Guréldo" heette de club! Hoe men aan dien naam kwam? Wel de club kende drie leden, drie boezemvrienden, drie gezworen kameraden: Gustaaf, Ka- rel en Adolfen van de stukjes van hun namen hadden ze den clubnaam in elkaar geflanst!. En wat voor soort club het was? O, van alles! Ze fietsten, maakten samen sommen, maakten samen opstellen, gin gen op de vriie middagen samen uit, vochten op school altijd tezamen, haal den samen kattekwaad uit, kortom het was, zooals Karei het uitdrukte, een „club voor onderling vermaak". En sta tuten en reglementen hadden ze óók. En die zaten wat goed in elkaar. Dolf's vader, die in veel vereenigingen had gezeten, had hen geholpen. „Het doel", zeide artikel, „is het aankweeken van een vriendschap en kameraadschap voor het leven! Ieder, die lid wordt, is verplicht, ziin mede leden gedurende ziin geheele leven be hulpzaam te zijn en kan ook ten allen tijde aanspraak maken op de hulp van ziin kameraden. Zelfs wanneer een lid uitgetreden is, zal deze verplichting ten eeuwigen dage op hem blijven rusten." „De leden", stond er in artikel 2, „zijn verplicht bloedbroederschap te drinken. Hoe dit geschiedt, vindt men vermeld in artikel 5 van deze statuten". Dat was een mooie instelling, die bloedbroederschap! Dan vóelde men zoo echt, dat men iets voor elkaar was! De broer van Guus had dit in Duitsch- land gezien en vele malen had hii mee gemaakt, dat degelijke menschen elkaar wérkelijk, waar dat mogelijk was, bij stonden! En de jongens hadden dit, zü het in eenigszins ge wijzigden vorm, overgenomen. Op den eersten avond van hun club vergaderingen hadden zü „bloedbroe- derschaD" gedronken.... Vader Horn- sen, de pa van Dolf, had hun een kabi net afgestaan, dat zü geheel ter beschik king van de club mochten houden en waarvan Dolf de sleutel kreeg! En ge zellig, dat het daar was. Er stond een divan, en een drietal gezellige stoelen, een schrijfbureautje en zelfs had Dolf een oude schrijfmachine van ziin vader afgebedeld. Veel correspondentie had den zü wel niet, maar als er eens iets geschreven moest worden, vond Dolf, dan stond het altijd wel „deftig" en daar waren de andieren het roerend mee eens. De muren hadden zü volgehan gen met foto's van hun bioscoop- en voetbalhelden en aardige plaatjes. Het was Zaterdagmiddag! Vergade ring van Gureldo! Voordat wy echter het huis van me neer Hornsen binnengaan om deel te nemen aan de bijeenkomst der bloed broeders, willen wij u eerst eens nader in kennis brengen met ons edel drietal. Guus, Karei en Dolf waren alle drie 14 jaar en zaten in de derde klasse van de H.B.S. Alle drie hadden ze in hun klas in één vak het allerhoogste cijfer: Guus in de Nederlandsche taal, Karei in de wiskunde en Dolf in de Geschie denis. Hoewel het hun droom was, nog een. padvinder te worden, was 't nooit zoover met hen gekomen, daar het ieder jaar weer opnieuw op de lange baan ge schoven werd. En nu wachtten ze nog maar een paar jaartjes af. om dan op hun 18e jaar bii de Voortrekkers dienst te nemen. Maar de lust tot kampeeren en in het natuurleven in het algemeen zat hen als het ware in het bloed. Van daar, dat zii zich groote voorstellingen maakten van hun tochtje, dat slechts 4 of 5 dagen zou duren. Den eersten dag, zoo hadden zii uitgemaakt, zouden zii besteden aan een tocht naar Nijmegen, den tweeden dag zouden zii richting Amsterdam gaan en den derden dag via P.?n ,Haa^r .'.mar hun woonplaats, waar bij zii in Nymegen of Amsterdam een dag zouden kunnen blijven, eventueel zelfs twee dagen. Dat was met alle stemmen goedgekeurd. En 'zoo werd er besloten Donderdag, als de vacantie in ging, op weg te gaan naar Gouda en zoo verder, langs de Lek en den Ryn. Dien Woensdag hadden ze. vroeg vrij en dat was maar goed ook, want- er viel nog heel wat te doem Rugzakken wer den gepakt met het hoognoodige, het tentje van Guus werd nagezien en op de fietsen gepakt, kaarten werden voor den dag gehaald en het aantal Kilome ters nog eens nagegaan. „Als we om 9 uur weggaan", had Karei gezegd, „kun nen we s avonds om 9 uur in Arnhem in de bioscoop ziten en dan kunnen we nog op ons gemak rijden ook Vol moed gingen ze dien Donderdag op pad, langs Gouda, Zuidelijk van Utrecht langs den IJssel weer naar de Lek, langs Wiik-bii-Duurstede, Rhe- nen, naar Arnhem. Het was een heer lijke tocht geweest, wel wat geforceerd, want zii rekenden uit, dat zii bijna 120 kilometer gereden hadden, maar het was geweldig meegevallen. Ze hadden onderweg volop den tijd tot rusten ge had, hadden in ieder plaatsje ansicht kaarten naar huis geschreven en had den genoten van je welste! Ook hun financiën hadden zii niet gespaard, want ieder van hen had een aardig be dragje van moeder en vader meegekre gen. Ze hadden kersen gegeten onder weg, kopjes koffie gedronken in gezel lige cafétjes langs den weg, cigaretten ingeslagen en nog veel meer. En dan slinken je geldmiddelen spoedig. Zoo kwamen ze in Arnhem, precies om 9 uur. zoodat het bioscoopje moest ver vallen. Heerlijk was het daar, aan den Ryn. Toen zochten ze nachtverblijf, maar in het Tehuis van het Leger des Heils, waar men hen voor goedkoop logies heen had verwezen, werden zü in een soort tot kamer omgebouwde kast gelaten, zoodat zii vriendelijk bedank ten en in de stad een goedkoop hotel letje uitzochten. Voor een rijksdaalder per nacht en per persoon, met inbegrip van ontbijt, slaagden zii. Guus en Karei hadden één kamer met twee bedden; Dolf sliep in de derde kamer,swaarvan zy de verbindingsdeur hadden open gezet. Het was al niet zoo heel vroeg meer, toen zii onder de wol kropen, na een heerlijken avond aan den oever van den Ryn te hebben doorgebracht, waar natuurlyk veel cigaretten werden ge rookt en veel plannen werden gemaakt. Vooral Dolf, die een Brownie-camera had meegesleept, had druk werk om do vele aardige momenten van hun tocht te vereeuwigen. Den volgenden dag stond er héél wat op het programma: Een bezoek aan het kasteel Rosendaal, aan de Westerbouwing, aan Velp en nog meer. Het werd dan ook een fijne dag.... De Kettingbrug in den tuin van het kasteel, waarover de meeste dames niet durfden te loopen, had heel wat hilariteit veroorzaakt en de bekende „bedriegertjes" hadden hun een heer lijk nat pak bezorgd. Als men namelyk op een bepaald stuk terrein komt. waar de gids een mooie bron, met schelpen ingelegd, laat zien, draait deze stilletjes aan een kraan en uit tallooze héél fijne buisjes, die haast onzichtbaar tusschen de tegels uitmonden, schieten fijne straaltjes omhoog, haast wel een halven meter, zoodat je hard moet wegloopen, wil je droge onderdanen behouden. Maar wegloopen, dat stond niet in het woordenboek van de bloedbroeders.... Dan liever een nat pak. Het viel geluk kig nogal mee. Het kasteel te Velp werd prachtig ge vonden en het hoogtepunt van gezellig heid van dien dag was het bezoek aan dc Westerbouwing. Wat was het daar prachtig! En wat een uitzicht! En het aardigste was, dat er een gezelschap uit Den Haag was, dat zoo graag wilde dansen. Toen bood Karei aan voor hen piano te spelen, waarop Guus z'n mond harmonica te voorschijn haalde en mee- blies. Het was een échte, leuke boel: ter afwisseling droeg Dolf, die dat zoo aardig kon, verschillende dingen voor, die het gezelschap deden schateren van het lachen. Onnoodig te zeggen, dat zij van alle kanten op heerlijkheden ge fuifd werden. En ze hadden zelf schik voor tien gehad. Een der Hagenaars noodigde hen uit het volgend jaar 14 dagen bii hem te komen logeeren. Dat namen ze graag aan 's Avonds werd een bezoek gebracht aan de bioscoop, waar juist een goede film werd gegeven. Maar met dat al wa- re,n jn dien tyd flink door hun geld middelen heen geraakt, temeer daar Ka- /ie er stilletjes een meisje op na hield, een mandje kersen aan haar adres had laten zenóen, zóó uk den bongerd, maar peperduur. En toen zii dien avond krijgsraad hielden, Week het, dat zü nog juist genoeg hadden om één avond te slepen en te ontbijten, om d»n nog middag te eten by' Heek. hun gewone stamrestaurant. Daarna hielden rii aag OBoeweor een geMen per per-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1932 | | pagina 16