KIIENIE MUIT TWEEDE EK LAATSTE BLAD. Onderscheidingen Aan Maas en Waal en daartusschen in. VAN DONDERDAG 1 SEPTEMBER 1932 Stadsnieuws. Koninginnedag. Licht op /oor alle voertuigen: Zomertijd. Donderdag 1 Sept20.17 uur Vrijdag 2 20.15 GOEDKOOPE TREIN. Wij verwijzen naar een in dit nummer voorkomende advertentie van de Neder- landsche Spoorwegen betreffende een goedkoopen trein op Woensdag 7 Sep tember van Den Helder via Schagen naar Amsterdam. GYMNASTIEKVEREENIGING „OEFENING KWEEKT KUNST". Zooals wij Dinsdag j.l. reeds schreven, wordt Zaterdagmiddag te 4 uur het nieuwe gymnastieklokaal van „O.K.K." feestelijk geopend. Deze opening is te beschouwen als de laatste ronde .van de viering van het 50- jarig bestaan *en de kroon op het werk van de dames, die gedurende een jaar zich be last hebben met de inning van de bouw- penningen. Een goote voldoening zal het zijn voor de leden en vele oud-leden, die periodiek hun gave voor dit doel hebben geofferd. O.K.K. meende dan ook niet beter haar dank aan allen te kunnen brengen dan door de geheele burgerij een openlucht- demonstratie aan te bieden op 'het verlichte gazon aan het Westplein. Deze demon stratie zal Zaterdagavond te 9 uur aan vangen met medewerking van het „Stede lijk Muziekkorps". Den geheelen dag zullen voor bestrij ding van de bouwkosten bloempjes aan de burgerij worden aangeboden en het be stuur twijfelt er niet aan of dit zal in goede aarde vallen. Daar de dames-afdee- ling door de oefeningen enz. niet geheel voor den verkoop beschikbaar is, verzoekt het bestuur jongedames, die de vereeni- ging genegen zijn, zich voor den verkoop van bloempjes beschikbaar te stellen. Zij kunnen zich daartoe aanmelden bü Mej. G. Bakker, Westgracht 30, commissaresse der vereeniging. Een sympathiek gebaar is het van den heer M. M. Polak, directeur van „Casino", om de turnsters en turners met hunne ge- noodig.den na afloop der avonduitvoering een turnersbal aan te bieden. Als nu het weer wil medewerken, zal liet 50-jarig bestaan van „O.K.K." nog vele jaren in de turnerswereld in aangename herinnering voortleven. NUTSSPAARBANK. Opgave uitsluitend betreffende de Nuts- spaarbank te Den Helder, Polderweg 1, over de maand Aug. 1932. Op spaarbank boekjes werd in den loop der maand ingelegd f 214.624,34 en terugbetaald f 162.017,43. Derhalve meer ingelegd dan terugbetaald f 52.606.91. Het aan de inleggers verschuldigd kapitaal bij den aanvang van dit jaar f 2.224.160.44 steeg tot f 2.244.993.16. Het aantal nieuw uitgegeven boekjes bedroeg in de maand Aug. 72; het aantal spaarders steeg daarmede tot 6267. De lediging in de maand Aug. van spaarbusjes leverde een bedrag op van f 3.287,36 aan kleine besparingen. In het tijdvak 1 Januari—31 Aug. van dit jaar werd totaal f 28.730,63 in de busjes be spaard. Het aantal in omloop zijnde spaarbusjes bedraagt thans 1607. DE A. N. V. V. POSTZEGELS. De Alg. Ned. Vereeniging voor Vreem delingenverkeer (A.N.V.V.) te 's-Graven- hage verzoekt ons de aandacht te willen vestigen op het feit, dat de bijzondere Ne- de-rlandsche postzegels, welke in waarden van 2'A, 6, 7Yi en 12H cents (verkoop waarde resp. 4, 10, 11 en 15 cents) ten be hoeve dezer vereeniging zijn uitgegeven, nog slechts gedurende 2 weken, n.1. tot 15 September a.s., bij de postkantoren ver krijgbaar gesteld zullen worden. Daarna blijven deze zegels echter nog geldig tot 1 Jan. 1934. Voor allen die sympathiseeren met het doel der A.N.V.V., n.1. de bevordering van het vreemdelingenverkeer naar en in Ne derland, en deze fraai uitgevoerde post zegels nog niet kochten, is er dus nog ge legenheid, zii het ook gedurende korten tijd. van deze belangstelling te doen blijken. DE TRAWLER „IJM. 68" HIER BINNENGEBRACHT. Up het laatste nippertje konden wij gis teren in het Advertentieblad nog vermel den. dat bewesten Ameland de trawler IJM. 68 met een onklare schroef rond dreef. Een Duitsoh vrachtschip had dit bericht draadloos doorgezonden en hier in Den Helder was het door den marconist van de „Drente" opgevangen. Dit Duitsche schip de „Adler", dat in vasten dienst vaart tusschen Bremen en Hamburg, heeft den trawler gisterenavond op de reede gebracht, waarna het vaartuig door de „Drente" is binnengesleept. Het was een onverwacht buitenkansje, dat wij dezen korten töeht konden mee maken. Inderhaast moest de bemanning van de „Drente" worden opgetrommeld, wat niet zoo gemakkelijk ging, daar het Konin ginnedag was. Sommigen hadden het al aan de drie stoeten van de „Adler" ge hoord, dat er wat aan liet handje was, doch de bemanning was nog niet compleet. Ka pitein Kuiper liet de sirene even over Den Helder loeien en kort daarop kwam er nog een buiten adem aan boord. Toen was het wachten op de douane ambtenaren, die de „Adler" moesten in- en mtklaren. Zoo oppervlakkig gezien vrij overbodig, doch het schip was voor anker gegaan, en dan moeten deze formaliteiten worden vervuld. Eigenlijk wordt dit werk na zonsonder gang niet meer gedaan, doch daar dit ber gen voor den kapitein van de „Adler" na- tuurlük een groot oponthoud beteekende, streken de ambtenaren hun hand over hun hart. Eindelijk kunnen we vertrekken. Op halve kracht varen wij de haven uit. De zoeklichten van de oorlogsschepen flitsen o\er ons heen en zetten af en toe de „Drente" in het volle licht. Langzaam va ren wü ^voorbij de ge Humineerde „Heems kerck". De groote „W" voor het paleis schuift langzaam voorbij. Vlak bij de ingang van de haven lig gen de schepen. Af en toe werden zij be licht door de zoeklichten. Langzaam naderen wij ze en dan komt kapitein Drijver in actie. Waar wij slechts wat lichten zien, bemerkt hij on middellijk welke positie de schepen in nemen. De trawler ligt aan bakboordzijde van de „Adler". Kapitein Kuiper han teert de telegraaf en geeft korte bevelen aan den roerganger en het volk op dek. Keurig wordt de trawler van de „Adler" overgenomen, „geen eitje wordt er ge broken". De douane verricht onderwijl de noodige formaliteiten. Wij maken van de gelegenheid gebruik om een praatje met de bemanning van de trawler te maken. Wij hoor en, dat de naam van het schip „Willy Johan" is en niet „Poseidon" zooals wij gisteren meld den. Het heeft een Deensch kapitein en een Duitsche bemanning. Dinsdagavond ongeveer zes uur, raak ten de vischljjnen in de schroef van de trawler verward, waardoor het schip hul peloos ronddreef. Tachtig vaam touw heeft zich om de schroef gewikkeld. De rest van de lijnen met een anker, ter waarde van 2 a 300 gulden heeft men moeten laten schieten. Zoolang het dag was heeft de beman ning geprobeerd in de sloep andere schepen te bereiken om assistentie te vragen, doch dit is niet gelukt. Toen de schroef onklaar werd, bevond de „IJM. 68" zich tien mijl ten N.W. van het licht schip „Terschellingerbank". In den nacht dreef het schip langzaam naar de Neder- landsche kust. In den morgen werd het noodsein door de „Adler" opgemerkt. Dit schip moest de „Willy Johan" volgens internationaal zeerecht in de dichtst in de nabijheid zijnde noodhaven brengen, wat in dit ge val Den Helder was. Veel zin had de kapitein er waarschijnlijk wel niet in. Voor een lijnboot is het zeer lastig van den koers af te gaan, temeer, daar het hier een trawler betrof, waar in dezen tijd niet veel op valt te verhalen indien het noodig mocht blijken te zijn. De „Adler" had echter geen andere keus en heeft het schip hier op de reede gebracht. De „Willy Johan" bevond zich sedert Donderdag op zee en had al reeds een vangst van 20 a 25 kisten visch. Maandag hoopte men weer te IJmuiden te arri- veeren. Of dit nu nog het geval zal zijn, staat te bezien. Het verwijderen van het touw zal evenwel niet zoo heel lang duren. De „Willy Johan" heeft door het slee pen van de „Adler" nog schade opgeloo- pen. Een bolder is geheel uit het dek ge trokken, waardoor dit is ontzet. Tijdens het noteeren van deze wetens waardigheden waren de douanen klaar gekomen en stoomde de „Drente" met de trawler langszij naar de haven terug, waar we weer spoedig gemeerd lagen. Als aardige bijzonderheid kunnen wij nog vermelden, dat de kapitein van de „Adler" zich op zijn laatste reis bevond. 963 reizen heeft hij van Bremen naar Londen gemaakt en kent dus, om zoo te zeggen, elke golf van de Noordzee. 1926 keer heeft hij Den Helder dus gepasseerd om op den laatsten keer toch nog even in de nab'iheid daarvan te ankeren. CHRISTELIJKE ORANJEVEREENIGING. Zooals dat bij bovenstaande vereeniging traditie geworden is, werd ook dit jaar aan den vooravond van den verjaardag van H.M. de Koningin een bijeenkomst gehou den, waar naast zang en orgelspel een kort woord gesproken werd ter herdenking. Dit maal had deze bijeenkomst plaats in de Luthersche kerk in de Weezenstraat; als spr. trad op ds. Meynen van de Ger. Kerk, terwijl de organiste der kerk, mejuffrouw Aaf je Kamp en de heer Abbenes mede werking verleenden. De belangstelling was vrij groot, een honderdtal aanwezigen waren in het kerk gebouw tegenwoordig. De heer De Jong, die de bijeenkomst opende met gebed, heette de aanwezigen welkom en wees er op, dat, hoewel besloten was wegens de ongunst der tijden ditmaal de gebruike lijke viering van den koninginnedag ach terwege te laten wat de feestelijkheden be treft, dit volstrekt niet beteekende dat ook deze herdenkingsavond niet zou plaats hebben. Door het niet houden van feeste lijkheden meenden wij te handelen in den geest van onze leden. Maar in ieder geval, aldus de heer De Jong, handelen wij in den geest van H.M. de Koningin. Wel meenden wij dezen herdenkingsavond te moeten houden en spr. wijst er op, dat het geenszins de bedoeling van de Chr. Oranje- vereeniging is om bij de viering van den verjaardag feestelijkheden te organiseeren. De statuten spreken daar in 't geheel niet van, en hun, die dan ook van meening mochten zün, dat wü van onze statuten zijn afgeweken, antwoordt spr., dat dit niet het geval is. Spr. brengt dank aan ds. Meynen, die zich voor dezen avond be schikbaar stelde, aan mej. Kamp en den heer Abbenes, alsmede aan de beide dames van de Alg. Oranje-vereeniging (mevrouw Dekker en mevrouw Bakker), en de pers. Na bijbellezing en gemeenschappelijk gezang (le en 3e couplet van het Bonds lied) speelde mejuffrouw Kamp een para frase over Vaierius' „Heer die,daar des hemels tente spreidt" en daarna werd dit lied door den heer Abbenes gezongen. Dank zij de fraaie accoustiek in het kerk gebouw, en dank ook zii de goede capa citeiten van het orgel, werd een en andeg) tot een waar kunstgenot. Het bekende; vers werd gevolgd door het niet minden bekende „Wilt heden nu treden", even eens uit den „Gedenckclanck" van Va; lerius. Tenslotte werd door alle aan wezigen gezongen „Alle man van Neer- lands stam". Daarna betrad ds. Meijngn den kansel tot het houden eener korte herdenkings rede. Voor hen, die in christelijke kringen zijn opgevoed, aldus spr., is de dag van 31 Augustus een dag van nationalesym boliek. Toen in vorige decennia de oranje boom dreigde uit te sterven, heeft het God behaagd daaraan een nieuwe loot te doen ontkiemen, waardoor de naam voor ons is geworden tot een geliefden klank. De Chr. Oranjevereeniging bedoelt u op te wekken tot biddr voor 't geluk onzer koningin. De oag van 31 Aug. is voor ons een blütde, zij het onverdiende, feestdag, waarop wij hulde brengen aan de koningin, maar meer nog aan God. Hebt gii er wel eens aan ge dacht welke plaats de koningin inneemt en wat het koningschap beteekent? Wij staan lijnrecht tegenover hen, die onze koningin van den troon zouden willen verjagen en wü verzetten ons tegen elk revolutionair pogen. Wü tooien ons met het geliefd oranje en scharen ons in hou en trouw rond den troon. Wat is het, dat ons daar toe dringt. Is het meer dan de fanatieke dweepzucht met een systeem, dat wü dooi de eeuwen heen hebben aangebeden en liefgehad? Weten wü het beter dan zü, die God niet willen dienen? Spr. zet uiteen hoe zelfs onze koningin er gekomen is voor onze zonden. Wü had den deze koningin niet moeten hebben, dat zü er is, beteekent een diepe vernede ring voor ons. Want ons vorstenhuis en onze koningin hebben hun bestaan te dan ken aan de revolutie. Door revolutie is de koningin op den troon gebracht. Daar moest geen vorstenhuis zijn en geen ko ningin, en dan hadden we natuurlijk ook geen 'koninginnedag gehad. Spr. bedoelt de revolutie in het paradüs, toen Adam en Eva tegen God opstonden. Aan dat feit hebben we het koningschap te dankep; feitelijk moest het zoo zijn, dat we niet één enkele draagster hadden eener kroon, maar dat wij allen dragers waren van een kroon. En niet één enkel mensch op een troon, neen, wü allen koningen. Ook niet één koninginnedag per jaar. maar eiken dag een koninginnedag. Dat heeft de revo lutie in het paradüs verwoest. Onze konin gin draagt den smaad van 's menschen zonde: denkt ge. dat haar plaats zoo te be nijden is?.... Zou er iemand zijn, die ten volle begrijpt wat er in haar hart omgaat? Naar mate zij zich haar roeping en ver antwoordelijkheid bewust is, zal een leven vol zorgen haar deel zün. Zü, die zwakke vrouw, draagt, het kruis, dat ook de zonde op het koningschap heeft gelegd. Spr. zet vervolgens uiteen hoe God de revolutie heeft willen bedwingen en toen de menschen niet meer in staat waren ko- n.ngen te zijn, ze onderworpen heeft en ondergeschikt aan elkaar heeft gemdhkt. Het koningschap heeft God gered en ontrukt aan den greep van den satan, dQordat Hii ons Christus zond, onzen eenigen Koning. Hij heeft het koning schap op aarde hersteld tot zegen van het volk. En als er één volk is, dat niet tegenstaande den vloek God's zegen onder vindt, is het wel het onze. Spr. wijst daar toe op de figuren van Willem den Zwijger, prins Maurits en een gansche rij van be gaafde mannen, die Hofland hebben ge leid. En toen ons volk na de ontzaglijke Fransche revolutie om den prins van Oranje schreeuwde, zond God ons dien wederom. In onze koningin eeren wij ten slotte het nationale geschenk van God. Door den band van Oranje en Nederland, welke samengevoegd zijn, opdat binnen ons grensgebied het koninkrijk Gods wordt uitgebreid. Op dezelfde wijze, namelijk met orgel spel en zang, werd na de rede van ds. Meii- nen, het programma afgewerkt; de heer De Jong bracht woorden van dank voor de medewerking en tenslotte werd de bij eenkomst gesloten met het zingen van een tweetal coupletten van het „Wilhe'mus". Van zon en hooge luchten. Het is zoo de gewoonte als je van plan bent een en ander te vertellen omtrent belevingen, die je als verslaggever nu eenmaal veelvuldig meemaakt, te begin- .nen met een praatje over het weer. „Mooi weer vandaag!" of „wat een wind, hè?" dat is zoo'n geschikte opening voor een babbeltje. Op het oogenblik, eind Augustus, kun je zelfs al beginnen te spreken van het korten der dagen en daaraan vastknoopen een beschouwing over de. gezelligheid der komende lange avonden. Ja, maar voor heden moeten we naar wat anders zoeken. Want niet alleen weten we allen, dat het mooi weer is, maar sterker: we kunnen ons absoluut niet meer indenken, dat we nog ooit weer eens slecht weer znllen krqgen. Is me dat een zomer! Eén onafgebroken festün van zonneschün en hooge blauwe luch ten! Zoo'n enkel maal denk je bü jezelf 's morgens: „Nou wordt het mis, het kan nu gaan vriezen, maar 't kan ook dooien!" Als voorzichtig Nederlander en ingesteld op een wispelturig klimaat, zorg je dan 's morgens bü het de deur uitgaan voor een jas of mantel, omdat de lucht zoo raar ishet kon wel regen worden. Maar zoo tegen elf uur breekt de zon weer door en als je later naar huis gaat, is je jas of mantel een overbodige ballast geworden. Neen, we kunnen ons niet meer indenken in het feit, dat we nog weer eens slecht weer zullen hebben. We leven heelemaal op zomerschen voet; de meisjes hebben de kousen afge schaft, de jongelui van het mannelyk ge slacht de jas. Je ziet niet anders dan sportkleeding, zomersch en luchtig, we denken alleen aan strand en zee, aan «de wijze waarop we ons het best een beetje kunnen verfrisschen. We eten komkom mer en sla, hebben eens voor al de erw tensoep met een kluif uitgebannen en denken niet aan boerekool met worst. (Je zou ze niet kunnen knjgen ook trou wens). Onder deze omstandigheden een praatje te beginnen over het mooie weer, zou uilen dragen zün naar Athene. De vlaggenparade. Allereerst zullen wü iets mededeelen over de vlaggenparade, die om 9 uur des morgens plaats had. Hiervoor was groote belangstelling. In en langs de Buitenhaven was het vol. By de Texelsche boot lag ook nog de „Esona" en de boot voor Terschelling, daarbü dan nog al de marineschepen, waar ditmaal ook de „Bruho", die in Vlissingen thuis hoort. Op al die booten natuurlek een drukte van belang. De Jantjes staan reeds opge steld en monsteren met critische blikken al de menschen aan den wal. De „Heemskerck" staat met zijn kanonnen schietklaar en een dezer vuur monden staat dreigend in onze richting opgesteld. „Gut", mompelt een der dames in onze nabijheid, „verondersteld nou eens, dat ze d'r wat verkeerds in stoppen" Op het dek van het wachtschip staan de manschapen reeds gereed, en wanneer om klokslag negen uur een trompetsig naal van de „Heemskerck" klinkt, wordt dit door het wachtschip overgenomen en onder de schallende toonen van den hoornblazer gaan al die vlaggen op de schepen de hoogte in. Boengboengboeng Angstige gilletjes van den kant van het zwakke geslacht en het potlood op ons notitieboekje maakt eensklaps een schui ver van je welste. Wie rekent er nu ook op, dat, wanneer je in een aandachtige beschouwing van deze vlaggenparade bent, dat er reeds een begin zal gemaakt worden die 101 saluut schoten te verwerken Plechtig klinkt ons Volkslied over de watervlakte en alles wat militair is, staat stram en stqf in de houding, de wacht presenteert het geweer en allen maken front naar de vlag Na het Volkslied klinkt het «Wilhel mus* en maar steeds razen de schoten door en het kanon waar die jongedame nog zoo bang voor was, doet ook zijn best en iedere keer wanneer het zyn mond opent, voelen we den luchtdruk.... De Terscliellinger boot oordeelt het noo dig er ook nog een schepje op te doen en begint een fluitconcert en wanneer we eens in de richting van deze leven- maalcster neuzen, komt nog een min der feestehjk aspect in ons vizier en wel een sleepboot die een kolos van een baggermachine de haven invaart vlak onder die dreigende vuurmonden langs. Zoo de haven langskykend, is alles even keurig en fleurig. Alles vlagt, tot de ondei'zeebooteu toe en ook het loods wezen blij ft niet achter. De commandanten op de schepen spre ken nu de manschappen toe en herhaal- delyk klinkt het driemaal hoera voor da Koningin. Even later zet de Marinekapel een koraal in. Tc midden van deze plechtige muziek klinken plotseling eenige achs en ochs. Wat blijkt Een matroos is de mast van het wachtschip ingeklommen om daar de schout-bü-nachtsvlag, die het vertikt om te wapperen, een beetje tot de orde te roepen, natuurlijk aan dachtig nageoogd door alles wat op den wal staat en verschillende gilletjes klin ken wanneer luj weer met een vaartje naar beneden komt. «Zonde van die mooie Zondagsche broek*, oppert een moedertje. Met een flksche roffel wordt de Ne- derlandsche marschliederenpotpourri in gezet en wanneer we dan ook nog de «Piet Heinmarsch* gehad hebben is de vlaggenparade afgeloopen en maken de manschappen zich gereed voor de groote parade. De Parade. Het mooie weer had al des morgens vroeg vele honderden menschen op straat gebracht. Uit de woningen van het oranje gezinde deel onzer burgerij, alsmede van de openbare gebouwen en kerken, woei de nationale driekleur, zoodat het al vroeg een fleurig en vroolük gezicht was, het welk de straten opleverden. De opstelling der troepen voor de jaarlüksche parade was ditmaal eenigszins anders dan andere jaren; de troepen stonden vanaf het kan tongerecht tot voor de woning van notaris Schreuder, waar de jongens van de land macht stonden opgesteld. De toegangen van de van Speykstraat, het Singel en het Dqkje waren afgezet; het publiek was toegelaten op Kanaalweg en verder Dykstraat en Kerkgracht enz., maar- overal, waar verder nog een open plek was, stond het zwart van de menschen. Het raadhuis was van onder tot boven bezet met kükers, op de Kerkgracht hing uit ieder raam minstens één hoofd en ter verleend verjaardag van gelegenheid van den 52sten H. M. de Koningin. Bij Koninklijk besluit zijn benoemd: tot ridder in de Orde van den Neder- landschen Leeuw: de schouten bij nacht C. J. E. Brutel de la Rivière en J. F. Osten; zijn bevorderd: tot officier in de Orde van Oranje? Nassau (met de zwaarden): de kapitein ter zee D. Vreede en de kapitein-luitenants ter zee H. Ferwerda en G. W. Stöve: zijn benoemd: tot officier in de Orde van Oranje- Nassau (met de zwaarden): de kapitein ter zee R. H. Arntzenius; J. M. ridder van Rappard, commandant van het regiment kust-artillerie; tot officier in de Orde van Oranje- Nassau: de vloot-aalmoezenier H. J. M. M. Alink; B. Moolenburgh, inspecteur der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen te Leiden, le afdeeling: tot ridder in de Orde van Oranje-Nas- sau (met de zwaarden): de luitenants ter zee der eerste klasse D. de Josselin de Jong en G. G. Bozuwa; de kapitein der mariniers H. F. J. M. A. von Frijtag Drabbe: de officieren van den marine-stoomvaartdienst der eerste klasse L. W. Zaaijer en W. Moree; de officier van gezondheid der eerste klasse W. Reilingh; de officier van administratie der eerste klasse C. Jansen: tot ridder in de Orde van den Neder- landschen Leeuw: P. H. Gallé, te Amsterdam, directeur van de filiaalinrichting aldaar van het Koninklijk Nederlandsch Meteorologisch Instituut; tot ridder in de Orde van Oranje- Nassau: G. Duyckinck Sander, te IJmuiden (ge meente Velsen), directeur visscherij- school en bewerker der zeemansgidsen voor de kleine vaart; W. H. Burgers, voorzitter van het Bur gerlijk Armbestuur Den Helder; J. van Roon, leeraar Zeevaartschool te 's-Gravenhage: is toegekend: de eere-medaille verbonden aan de Orde van Oranje-Nassau: in goud. aan: den loodsschipper der le klasse W. P. Kenninck: in zilver (met de zwaarden), aan: den opperschipper J. Lub: den gepen- sionneerd opperkonstabel P. G. Grendel: den adjudant-onderofficier-machinist J. Schenk; den oppergeschutmkr. F. Groen; den gepensionneerd oppervliegtuigmaker (M.) F. J. de la Fonteijne; den sergeant- hofmeester M. van der Kamp; den adju dant-onderofficier-administrateur B. J. Lorette, van het regiment kustartilleriej in zilver, aan: den commandant der le kl. der ernst- vuurwerkers H. A. Stelleman; den baas le klasse der scheepsbeschieters W. F, H. Solleveld; in brons (met de zwaarden), aan: den korporaal-machinist A. Augustin: den militair werkman P. Vonk; in brons, aan: den 2den matroos aan boord van een stoombetonnings- en verlichtingsvaartuig D Kossen; den machinebankwerker J. Veen; den voorman-ketelmaker J. Dek ker; Bij Koninklijk besluit zijn de volgende titulaire rangsverhoogingen verleend: de titulaire rang van schout bij nacht aan den gepensionneerden kapitein ter zee G. J. te Winkel; de titulaire rang van kapitein ter zee aan de gepensionneerde kapitein-luite nants ter zee D. J. baron van Lijnden en H, A. Gregory; de titulaire rang van hoofdofficier van den marinestoomvaartdienst der le klasse aan den gepensionneerden hoofdofficier van den marinestoomvaartdienst dér 2e klasse J, A. Lanz; de titulaire rang van hoofdofficier van den marinestoomvaartdienst der 2e klasse aan den gepensionneerden officier van den marinestoomvaartdienst der le klasse B. Verhey; de titulaire rang van officier van den marinestoomvaartdienst der le klasse aan den officier van den marinestoomvaart dienst der 2e klasse H. de Vries E.zn, -aSSv.- De lezer zal het wel niet meer als een verrassend nieuwtje willen accepteeren, als wü mededeelen, dat de schrikkelijke warmte verdwenen is en onze bodies zich weer wat behaaglijker voelen in een min der drukkende atmosfeer. Want zoo zijn w enu eenmaal: we mepperen en foeteren op het ongestadige weer, maar als we dan een warmte-periode krijgen zooals voor eenige weken het geval waswelnu, dan mopperen we ook. Hoeveel bruin-ver brande strandbezoekers en badgasten er overigens dezen zomer te bezichtigen zijn, valt moeilijk te zeggen, maar liet heeft er zoowaar veel van alsof de Hollanders af stand hebben gedaan van het recht zich „blanken" te mogen noemen, en meer naar liet bruine gaan overhellen. En de meeste vacanties zijn al weer voorbij ook. Er zijn nog uitverkorenen, die haar te goed. hebben, er zlin er, die bezig zijn ze op te snoepen, ook zijn er, die bij zes of zeven weken vacantie in een jaar niet op een enkel weekje kijken. Maar het meerendeel moet liet met een paar dagen in een jaar doen en voor zoo ver die al verbruikt zijn, kan liet weer hen betrekkelijk koud laten. Het was een toevallige samenloop van O- tinricrheden, dat schrijver dezes tij dens zijn vacantie onze beide op een na grootste steden, namelijk Rotterdam en Den Haag, liezooht. Dit feit op zichzelf zou natuurlijk de vermelding niet waard zijn, ware het niet, dat deze beide bezoe ken ons ongezocht en schier automatisch stof boden tot een vergelijking. Het moge wellicht vreemd schijnen, dat een stad' als Rotterdam (en Den Haag van de laatste jaren is dat ook) voor schrijver dezes on bekend is, het is nochtans de waarheid. In 't Haagje was ik in den loop van vele jaren wel eens zoo nu en dan sporadisch geweest, maar nooit voor langen tijd, maar tot voor korten tijd was Rotterdam mü ge heel onbekend. Sprak je er met iemand over, die de stad wel kende, dan was de steevaste opmerking: ,,'n nare, rommelige stad!" En deze kwalificatie bliift in je ge heugen hangen en rond daar omheen weeft zich in je gedachte een sombei-, naar geestig beeld, zooiets als Londen op een mistigen dag. En ziedaar! komt men dan in de gelegen heid eens kennis te maken met die „nare, rommelige" stad, dan wordt het schier een openbaring voor den totaal onbevoor- oordeelden bezoeker, zoo sierlijk en schil derachtig: als de stad 2ich opendoet aan de breede Maas. Nu dient te worden gezegd, dat de minder gunstige kwalificatie om trent de Maasstad biina steeds afkomstig was van een Amsterdammer, en dat deze ten opzichte van de stad zijner inwoning of geboorte nu niet bepaald objectief is en wel eens lijdt aan overmatig chauvinisme, behoeft eigenlijk niet eens te worden ge releveerd. Om Amsterdam met enkele woorden te karakteriseeren, is niet al te moeilijk. Want lang vóór mü werd dit reeds voor treffelijk gedaan door vader Vondel in zijn onsterflijke verzen: Aen d'Amstel en aen't IJ daer doet sich fheerlick ope, S.y, die als coninghin de croon draecht (van Europe. En die karakteristiek is nog volkomen op het stadsbeeld van thans toepasselijk, maar in den loop van een tweetal, welhaast drietal, eeuwen, is dit stadsbeeld veel ge compliceerder geworden: de menigte nieu we wijken-, elk weer met een eigen plan van aanleg, de vele massale en architectu rale gebouwen, die ontstaan zijn, zijn daar van de oorzaak. Maar dit laatste kan nooit een vergelijkingsobject opleveren met an dere steden, omdat iedere stad, op hare wü'ze, tol betaald heeft aan den modernen ttld- Geheel op dezelfde wijze, namelijk aan de Maas, is de groote koopmansstad ont staan. In principe dus precies als Amster dam. Maar hoe frappant is het verschil! Bü Rotterdam, veel meer dan in de hoofd stad, zit men hier aan de Maas direct in het hart der stad. Zeker, het is er rom melig en druk, drukker wellicht dan in Amsterdam, en bij regenweer hebben zij, die van het „vieze" Rotterdam spreken, zeker wel gelijk. Maar welke andere stad kan bogen op om maar iets te noemen zulke prachtige, enorme bloemtuinen aan den achterkant van handelshuizen (op 't Haringvliet: de tuinen komen aan het Maasstation uit). En wie, die ooit in Parijs was, zal niet met ons beamen, dat de mag nifieke Coolsingel waarlijk aan een der beroemde boulevards der Seinestad doet denken, veel meer dan de „boulevard", waarop de Brusselaar zoo trotsoh is, dpch die slechts den naam daarmede gemeen heeft. De fraaie en breede Coolsingel, waarop de schepping van den architect P. Kramer domineert (de Bijenkorf). Ja, die Bijenkorf! In zijn roman „Au Bonheur des Dames" beschrijft Zola den ondergang van een kleine middenstands zaak, uie wordt doodgedrukt door het enorme warenmagazijn „Au Bonheur des Dames". Zola schreef dezen roman lang vóór wij de huidige ontwikkeling van het groot-kapitaal en de vorming van trusts, enz. kenden, die geleidelijk het klein-kapi- taal zouden verslinden, al was dan theore tisch deze ontwikkeling der dingen al be kend. Met waarlijk profetischen blik heeft de groote Fransche schrijver in dit boek dezen loop der dingen voorzien. Als men, rondloopend door deze magazijnen, men weet, ook Den Haag heeft een „Bijen korf", het gekrioel ziet, en men wan delt daarna door de winkelstraten van onze steden, waar schier huis aan huis de mededeelingen „uitverkoop", „opruiming", „liquidatie", en nog veel pakkender, van den nood der tijden sprekende uitlatin gen, en de meest belachelijke priisnotee- ringen u aanstaren, dan vraagt men zich wel eens af of nu enkel en alleen de crisis deze tüden voor den winkelier zoo slecht maakt. Misschien is het beter de stelling om te draaien en te zeggen, dat juist door dezen overvloed van aanbod, ook op dit gebied, de heerseliende crisis is ont staan. Maar men make mij niet wijs, dat in „de Bijenkorf" de bezoekers enkel ko men kijken. In ieder geval: liet was een treurig gezicht, daar in die winkelstraten al die opruimingsprü'zen te zien. En men vraagt zich onwillekeurig af wat er van die aan- eengebouwde winkelcentra terecht moet komen. Zou dan inderdaad onze midden stand gedoemd zijn te verdwijnen?.... Tenslotte nog ons Haagje. Ach, moeten we daar nog een karakteristiek van geven? We weten toch allemaal wat Den Haag is: het summum van Hollandsche en on-Hol- landsche deftigheid, en tevens het land van de houten.... 1). Luxueus aangelegd, met fraaie straten, 't Geen niet wegneemt, dat het oude centrum ook nauwe straatjes kent. Maar verder met fraaie parken, met luxueuse nieuwe wijken, zooals dat hij de koninklijke residentie nu eenmaal boort. Om onze beschouwingen samen te vat ten, zouden we al» volgt wh'en eindigen: Hier Liggen, op slechts korten afstand van elkander, NedeHand's drie voornaamste steden. Geen van alle „grootsteden" in den zin, die het buitenland daaraan geeft (al nemen ze er wel de allures van aan), maar alle drie van zeer uiteenloopenden aard, nochtans zeer Hollandsch. Amster dam, uit stedenbouwkundig oogpunt wel de parel van alle drie, symmetrisch ge bouwd rondom den Dam, waar cirkelsge- wjjze de drie groote grachten om heen lig gen, bovendien intellectueel centrum van Nederland en nijvere werkstad. Rotterdam, middelpunt van ons handels- en scheep vaartverkeer, vóór alles handelsstad. Prin cipieel evenals Amsterdam gebouwd aati een breed vaarwater, maar geheel anders in aanleg en uitbreiding. En Den Haagt ambtenarenstad, deftig, aristocratisch, mondain, wederom van gansch andere al lure dan de beide koopsteden links en rechts. Amsterdammer en Rotterdammer gemoedelijk, genoeglyk, de Hagenaar ta deftig voor gemoedelükheid. Maar alle drie Hollandsch in merg en been. B. 1) De zetter maakt bezwaar tegen dit woord; hij vindt het zo» onvriendelijk je gens de Hagenaars. Nu, dan laten we het maar open.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1932 | | pagina 5