KIIENIE MUIT
TWEEDE EK LAATSTE BLAD.
Onderscheidingen
Aan Maas en Waal
en daartusschen in.
VAN DONDERDAG 1 SEPTEMBER 1932
Stadsnieuws.
Koninginnedag.
Licht op
/oor alle voertuigen:
Zomertijd.
Donderdag 1 Sept20.17 uur
Vrijdag 2 20.15
GOEDKOOPE TREIN.
Wij verwijzen naar een in dit nummer
voorkomende advertentie van de Neder-
landsche Spoorwegen betreffende een
goedkoopen trein op Woensdag 7 Sep
tember van Den Helder via Schagen
naar Amsterdam.
GYMNASTIEKVEREENIGING
„OEFENING KWEEKT KUNST".
Zooals wij Dinsdag j.l. reeds schreven,
wordt Zaterdagmiddag te 4 uur het nieuwe
gymnastieklokaal van „O.K.K." feestelijk
geopend.
Deze opening is te beschouwen als de
laatste ronde .van de viering van het 50-
jarig bestaan *en de kroon op het werk van
de dames, die gedurende een jaar zich be
last hebben met de inning van de bouw-
penningen.
Een goote voldoening zal het zijn voor
de leden en vele oud-leden, die periodiek
hun gave voor dit doel hebben geofferd.
O.K.K. meende dan ook niet beter haar
dank aan allen te kunnen brengen dan
door de geheele burgerij een openlucht-
demonstratie aan te bieden op 'het verlichte
gazon aan het Westplein. Deze demon
stratie zal Zaterdagavond te 9 uur aan
vangen met medewerking van het „Stede
lijk Muziekkorps".
Den geheelen dag zullen voor bestrij
ding van de bouwkosten bloempjes aan de
burgerij worden aangeboden en het be
stuur twijfelt er niet aan of dit zal in
goede aarde vallen. Daar de dames-afdee-
ling door de oefeningen enz. niet geheel
voor den verkoop beschikbaar is, verzoekt
het bestuur jongedames, die de vereeni-
ging genegen zijn, zich voor den verkoop
van bloempjes beschikbaar te stellen. Zij
kunnen zich daartoe aanmelden bü Mej.
G. Bakker, Westgracht 30, commissaresse
der vereeniging.
Een sympathiek gebaar is het van den
heer M. M. Polak, directeur van „Casino",
om de turnsters en turners met hunne ge-
noodig.den na afloop der avonduitvoering
een turnersbal aan te bieden.
Als nu het weer wil medewerken, zal liet
50-jarig bestaan van „O.K.K." nog vele
jaren in de turnerswereld in aangename
herinnering voortleven.
NUTSSPAARBANK.
Opgave uitsluitend betreffende de Nuts-
spaarbank te Den Helder, Polderweg 1,
over de maand Aug. 1932. Op spaarbank
boekjes werd in den loop der maand
ingelegd f 214.624,34 en terugbetaald
f 162.017,43. Derhalve meer ingelegd
dan terugbetaald f 52.606.91.
Het aan de inleggers verschuldigd
kapitaal bij den aanvang van dit jaar
f 2.224.160.44 steeg tot f 2.244.993.16.
Het aantal nieuw uitgegeven boekjes
bedroeg in de maand Aug. 72; het aantal
spaarders steeg daarmede tot 6267.
De lediging in de maand Aug. van
spaarbusjes leverde een bedrag op van
f 3.287,36 aan kleine besparingen. In het
tijdvak 1 Januari—31 Aug. van dit jaar
werd totaal f 28.730,63 in de busjes be
spaard.
Het aantal in omloop zijnde spaarbusjes
bedraagt thans 1607.
DE A. N. V. V. POSTZEGELS.
De Alg. Ned. Vereeniging voor Vreem
delingenverkeer (A.N.V.V.) te 's-Graven-
hage verzoekt ons de aandacht te willen
vestigen op het feit, dat de bijzondere Ne-
de-rlandsche postzegels, welke in waarden
van 2'A, 6, 7Yi en 12H cents (verkoop
waarde resp. 4, 10, 11 en 15 cents) ten be
hoeve dezer vereeniging zijn uitgegeven,
nog slechts gedurende 2 weken, n.1. tot 15
September a.s., bij de postkantoren ver
krijgbaar gesteld zullen worden. Daarna
blijven deze zegels echter nog geldig tot
1 Jan. 1934.
Voor allen die sympathiseeren met het
doel der A.N.V.V., n.1. de bevordering van
het vreemdelingenverkeer naar en in Ne
derland, en deze fraai uitgevoerde post
zegels nog niet kochten, is er dus nog ge
legenheid, zii het ook gedurende korten
tijd. van deze belangstelling te doen
blijken.
DE TRAWLER „IJM. 68" HIER
BINNENGEBRACHT.
Up het laatste nippertje konden wij gis
teren in het Advertentieblad nog vermel
den. dat bewesten Ameland de trawler
IJM. 68 met een onklare schroef rond
dreef. Een Duitsoh vrachtschip had dit
bericht draadloos doorgezonden en hier in
Den Helder was het door den marconist
van de „Drente" opgevangen.
Dit Duitsche schip de „Adler", dat in
vasten dienst vaart tusschen Bremen en
Hamburg, heeft den trawler gisterenavond
op de reede gebracht, waarna het vaartuig
door de „Drente" is binnengesleept.
Het was een onverwacht buitenkansje,
dat wij dezen korten töeht konden mee
maken.
Inderhaast moest de bemanning van de
„Drente" worden opgetrommeld, wat niet
zoo gemakkelijk ging, daar het Konin
ginnedag was. Sommigen hadden het al
aan de drie stoeten van de „Adler" ge
hoord, dat er wat aan liet handje was, doch
de bemanning was nog niet compleet. Ka
pitein Kuiper liet de sirene even over Den
Helder loeien en kort daarop kwam er nog
een buiten adem aan boord.
Toen was het wachten op de douane
ambtenaren, die de „Adler" moesten in- en
mtklaren. Zoo oppervlakkig gezien vrij
overbodig, doch het schip was voor anker
gegaan, en dan moeten deze formaliteiten
worden vervuld.
Eigenlijk wordt dit werk na zonsonder
gang niet meer gedaan, doch daar dit ber
gen voor den kapitein van de „Adler" na-
tuurlük een groot oponthoud beteekende,
streken de ambtenaren hun hand over hun
hart.
Eindelijk kunnen we vertrekken. Op
halve kracht varen wij de haven uit. De
zoeklichten van de oorlogsschepen flitsen
o\er ons heen en zetten af en toe de
„Drente" in het volle licht. Langzaam va
ren wü ^voorbij de ge Humineerde „Heems
kerck". De groote „W" voor het paleis
schuift langzaam voorbij.
Vlak bij de ingang van de haven lig
gen de schepen. Af en toe werden zij be
licht door de zoeklichten.
Langzaam naderen wij ze en dan komt
kapitein Drijver in actie. Waar wij
slechts wat lichten zien, bemerkt hij on
middellijk welke positie de schepen in
nemen. De trawler ligt aan bakboordzijde
van de „Adler". Kapitein Kuiper han
teert de telegraaf en geeft korte bevelen
aan den roerganger en het volk op dek.
Keurig wordt de trawler van de „Adler"
overgenomen, „geen eitje wordt er ge
broken". De douane verricht onderwijl de
noodige formaliteiten.
Wij maken van de gelegenheid gebruik
om een praatje met de bemanning van de
trawler te maken. Wij hoor en, dat de
naam van het schip „Willy Johan" is en
niet „Poseidon" zooals wij gisteren meld
den. Het heeft een Deensch kapitein en
een Duitsche bemanning.
Dinsdagavond ongeveer zes uur, raak
ten de vischljjnen in de schroef van de
trawler verward, waardoor het schip hul
peloos ronddreef. Tachtig vaam touw
heeft zich om de schroef gewikkeld. De
rest van de lijnen met een anker, ter
waarde van 2 a 300 gulden heeft men
moeten laten schieten.
Zoolang het dag was heeft de beman
ning geprobeerd in de sloep andere
schepen te bereiken om assistentie te
vragen, doch dit is niet gelukt. Toen de
schroef onklaar werd, bevond de „IJM.
68" zich tien mijl ten N.W. van het licht
schip „Terschellingerbank". In den nacht
dreef het schip langzaam naar de Neder-
landsche kust.
In den morgen werd het noodsein door
de „Adler" opgemerkt. Dit schip moest
de „Willy Johan" volgens internationaal
zeerecht in de dichtst in de nabijheid
zijnde noodhaven brengen, wat in dit ge
val Den Helder was. Veel zin had de
kapitein er waarschijnlijk wel niet in.
Voor een lijnboot is het zeer lastig van
den koers af te gaan, temeer, daar het
hier een trawler betrof, waar in dezen
tijd niet veel op valt te verhalen indien
het noodig mocht blijken te zijn.
De „Adler" had echter geen andere
keus en heeft het schip hier op de reede
gebracht.
De „Willy Johan" bevond zich sedert
Donderdag op zee en had al reeds een
vangst van 20 a 25 kisten visch. Maandag
hoopte men weer te IJmuiden te arri-
veeren. Of dit nu nog het geval zal zijn,
staat te bezien. Het verwijderen van het
touw zal evenwel niet zoo heel lang
duren.
De „Willy Johan" heeft door het slee
pen van de „Adler" nog schade opgeloo-
pen. Een bolder is geheel uit het dek ge
trokken, waardoor dit is ontzet.
Tijdens het noteeren van deze wetens
waardigheden waren de douanen klaar
gekomen en stoomde de „Drente" met de
trawler langszij naar de haven terug,
waar we weer spoedig gemeerd lagen.
Als aardige bijzonderheid kunnen wij
nog vermelden, dat de kapitein van de
„Adler" zich op zijn laatste reis bevond.
963 reizen heeft hij van Bremen naar
Londen gemaakt en kent dus, om zoo te
zeggen, elke golf van de Noordzee. 1926
keer heeft hij Den Helder dus gepasseerd
om op den laatsten keer toch nog even in
de nab'iheid daarvan te ankeren.
CHRISTELIJKE
ORANJEVEREENIGING.
Zooals dat bij bovenstaande vereeniging
traditie geworden is, werd ook dit jaar aan
den vooravond van den verjaardag van
H.M. de Koningin een bijeenkomst gehou
den, waar naast zang en orgelspel een kort
woord gesproken werd ter herdenking. Dit
maal had deze bijeenkomst plaats in de
Luthersche kerk in de Weezenstraat; als
spr. trad op ds. Meynen van de Ger. Kerk,
terwijl de organiste der kerk, mejuffrouw
Aaf je Kamp en de heer Abbenes mede
werking verleenden.
De belangstelling was vrij groot, een
honderdtal aanwezigen waren in het kerk
gebouw tegenwoordig. De heer De Jong,
die de bijeenkomst opende met gebed,
heette de aanwezigen welkom en wees er
op, dat, hoewel besloten was wegens de
ongunst der tijden ditmaal de gebruike
lijke viering van den koninginnedag ach
terwege te laten wat de feestelijkheden be
treft, dit volstrekt niet beteekende dat ook
deze herdenkingsavond niet zou plaats
hebben. Door het niet houden van feeste
lijkheden meenden wij te handelen in den
geest van onze leden. Maar in ieder geval,
aldus de heer De Jong, handelen wij in
den geest van H.M. de Koningin. Wel
meenden wij dezen herdenkingsavond te
moeten houden en spr. wijst er op, dat het
geenszins de bedoeling van de Chr. Oranje-
vereeniging is om bij de viering van den
verjaardag feestelijkheden te organiseeren.
De statuten spreken daar in 't geheel niet
van, en hun, die dan ook van meening
mochten zün, dat wü van onze statuten
zijn afgeweken, antwoordt spr., dat dit niet
het geval is. Spr. brengt dank aan ds.
Meynen, die zich voor dezen avond be
schikbaar stelde, aan mej. Kamp en den
heer Abbenes, alsmede aan de beide
dames van de Alg. Oranje-vereeniging
(mevrouw Dekker en mevrouw Bakker),
en de pers.
Na bijbellezing en gemeenschappelijk
gezang (le en 3e couplet van het Bonds
lied) speelde mejuffrouw Kamp een para
frase over Vaierius' „Heer die,daar des
hemels tente spreidt" en daarna werd dit
lied door den heer Abbenes gezongen.
Dank zij de fraaie accoustiek in het kerk
gebouw, en dank ook zii de goede capa
citeiten van het orgel, werd een en andeg)
tot een waar kunstgenot. Het bekende;
vers werd gevolgd door het niet minden
bekende „Wilt heden nu treden", even
eens uit den „Gedenckclanck" van Va;
lerius. Tenslotte werd door alle aan
wezigen gezongen „Alle man van Neer-
lands stam".
Daarna betrad ds. Meijngn den kansel
tot het houden eener korte herdenkings
rede.
Voor hen, die in christelijke kringen
zijn opgevoed, aldus spr., is de dag van
31 Augustus een dag van nationalesym
boliek. Toen in vorige decennia de oranje
boom dreigde uit te sterven, heeft het God
behaagd daaraan een nieuwe loot te doen
ontkiemen, waardoor de naam voor ons is
geworden tot een geliefden klank. De Chr.
Oranjevereeniging bedoelt u op te wekken
tot biddr voor 't geluk onzer koningin.
De oag van 31 Aug. is voor ons een blütde,
zij het onverdiende, feestdag, waarop wij
hulde brengen aan de koningin, maar meer
nog aan God. Hebt gii er wel eens aan ge
dacht welke plaats de koningin inneemt en
wat het koningschap beteekent? Wij staan
lijnrecht tegenover hen, die onze koningin
van den troon zouden willen verjagen en
wü verzetten ons tegen elk revolutionair
pogen. Wü tooien ons met het geliefd
oranje en scharen ons in hou en trouw
rond den troon. Wat is het, dat ons daar
toe dringt. Is het meer dan de fanatieke
dweepzucht met een systeem, dat wü dooi
de eeuwen heen hebben aangebeden en
liefgehad? Weten wü het beter dan zü, die
God niet willen dienen?
Spr. zet uiteen hoe zelfs onze koningin
er gekomen is voor onze zonden. Wü had
den deze koningin niet moeten hebben,
dat zü er is, beteekent een diepe vernede
ring voor ons. Want ons vorstenhuis en
onze koningin hebben hun bestaan te dan
ken aan de revolutie. Door revolutie is de
koningin op den troon gebracht. Daar
moest geen vorstenhuis zijn en geen ko
ningin, en dan hadden we natuurlijk ook
geen 'koninginnedag gehad. Spr. bedoelt
de revolutie in het paradüs, toen Adam en
Eva tegen God opstonden. Aan dat feit
hebben we het koningschap te dankep;
feitelijk moest het zoo zijn, dat we niet één
enkele draagster hadden eener kroon,
maar dat wij allen dragers waren van een
kroon. En niet één enkel mensch op een
troon, neen, wü allen koningen. Ook niet
één koninginnedag per jaar. maar eiken
dag een koninginnedag. Dat heeft de revo
lutie in het paradüs verwoest. Onze konin
gin draagt den smaad van 's menschen
zonde: denkt ge. dat haar plaats zoo te be
nijden is?.... Zou er iemand zijn, die ten
volle begrijpt wat er in haar hart omgaat?
Naar mate zij zich haar roeping en ver
antwoordelijkheid bewust is, zal een leven
vol zorgen haar deel zün. Zü, die zwakke
vrouw, draagt, het kruis, dat ook de zonde
op het koningschap heeft gelegd.
Spr. zet vervolgens uiteen hoe God de
revolutie heeft willen bedwingen en toen
de menschen niet meer in staat waren ko-
n.ngen te zijn, ze onderworpen heeft en
ondergeschikt aan elkaar heeft gemdhkt.
Het koningschap heeft God gered en
ontrukt aan den greep van den satan,
dQordat Hii ons Christus zond, onzen
eenigen Koning. Hij heeft het koning
schap op aarde hersteld tot zegen van
het volk. En als er één volk is, dat niet
tegenstaande den vloek God's zegen onder
vindt, is het wel het onze. Spr. wijst daar
toe op de figuren van Willem den Zwijger,
prins Maurits en een gansche rij van be
gaafde mannen, die Hofland hebben ge
leid. En toen ons volk na de ontzaglijke
Fransche revolutie om den prins van
Oranje schreeuwde, zond God ons dien
wederom. In onze koningin eeren wij ten
slotte het nationale geschenk van God.
Door den band van Oranje en Nederland,
welke samengevoegd zijn, opdat binnen
ons grensgebied het koninkrijk Gods
wordt uitgebreid.
Op dezelfde wijze, namelijk met orgel
spel en zang, werd na de rede van ds. Meii-
nen, het programma afgewerkt; de heer
De Jong bracht woorden van dank voor
de medewerking en tenslotte werd de bij
eenkomst gesloten met het zingen van een
tweetal coupletten van het „Wilhe'mus".
Van zon en hooge luchten.
Het is zoo de gewoonte als je van plan
bent een en ander te vertellen omtrent
belevingen, die je als verslaggever nu
eenmaal veelvuldig meemaakt, te begin-
.nen met een praatje over het weer.
„Mooi weer vandaag!" of „wat een wind,
hè?" dat is zoo'n geschikte opening voor
een babbeltje. Op het oogenblik, eind
Augustus, kun je zelfs al beginnen te
spreken van het korten der dagen en
daaraan vastknoopen een beschouwing
over de. gezelligheid der komende lange
avonden.
Ja, maar voor heden moeten we naar
wat anders zoeken. Want niet alleen
weten we allen, dat het mooi weer is,
maar sterker: we kunnen ons absoluut
niet meer indenken, dat we nog ooit weer
eens slecht weer znllen krqgen. Is me
dat een zomer! Eén onafgebroken festün
van zonneschün en hooge blauwe luch
ten! Zoo'n enkel maal denk je bü jezelf
's morgens: „Nou wordt het mis, het kan
nu gaan vriezen, maar 't kan ook dooien!"
Als voorzichtig Nederlander en ingesteld
op een wispelturig klimaat, zorg je dan
's morgens bü het de deur uitgaan voor
een jas of mantel, omdat de lucht zoo
raar ishet kon wel regen worden.
Maar zoo tegen elf uur breekt de zon
weer door en als je later naar huis gaat,
is je jas of mantel een overbodige ballast
geworden. Neen, we kunnen ons niet
meer indenken in het feit, dat we nog
weer eens slecht weer zullen hebben.
We leven heelemaal op zomerschen
voet; de meisjes hebben de kousen afge
schaft, de jongelui van het mannelyk ge
slacht de jas. Je ziet niet anders dan
sportkleeding, zomersch en luchtig, we
denken alleen aan strand en zee, aan «de
wijze waarop we ons het best een beetje
kunnen verfrisschen. We eten komkom
mer en sla, hebben eens voor al de erw
tensoep met een kluif uitgebannen en
denken niet aan boerekool met worst. (Je
zou ze niet kunnen knjgen ook trou
wens). Onder deze omstandigheden een
praatje te beginnen over het mooie weer,
zou uilen dragen zün naar Athene.
De vlaggenparade.
Allereerst zullen wü iets mededeelen
over de vlaggenparade, die om 9 uur
des morgens plaats had. Hiervoor was
groote belangstelling. In en langs de
Buitenhaven was het vol.
By de Texelsche boot lag ook nog de
„Esona" en de boot voor Terschelling,
daarbü dan nog al de marineschepen,
waar ditmaal ook de „Bruho", die in
Vlissingen thuis hoort.
Op al die booten natuurlek een drukte
van belang. De Jantjes staan reeds opge
steld en monsteren met critische blikken
al de menschen aan den wal.
De „Heemskerck" staat met zijn
kanonnen schietklaar en een dezer vuur
monden staat dreigend in onze richting
opgesteld.
„Gut", mompelt een der dames in onze
nabijheid, „verondersteld nou eens, dat
ze d'r wat verkeerds in stoppen"
Op het dek van het wachtschip staan
de manschapen reeds gereed, en wanneer
om klokslag negen uur een trompetsig
naal van de „Heemskerck" klinkt, wordt
dit door het wachtschip overgenomen en
onder de schallende toonen van den
hoornblazer gaan al die vlaggen op de
schepen de hoogte in.
Boengboengboeng
Angstige gilletjes van den kant van het
zwakke geslacht en het potlood op ons
notitieboekje maakt eensklaps een schui
ver van je welste.
Wie rekent er nu ook op, dat, wanneer
je in een aandachtige beschouwing van
deze vlaggenparade bent, dat er reeds een
begin zal gemaakt worden die 101 saluut
schoten te verwerken
Plechtig klinkt ons Volkslied over de
watervlakte en alles wat militair is, staat
stram en stqf in de houding, de wacht
presenteert het geweer en allen maken
front naar de vlag
Na het Volkslied klinkt het «Wilhel
mus* en maar steeds razen de schoten
door en het kanon waar die jongedame
nog zoo bang voor was, doet ook zijn
best en iedere keer wanneer het zyn
mond opent, voelen we den luchtdruk....
De Terscliellinger boot oordeelt het noo
dig er ook nog een schepje op te doen
en begint een fluitconcert en wanneer
we eens in de richting van deze leven-
maalcster neuzen, komt nog een min
der feestehjk aspect in ons vizier en wel
een sleepboot die een kolos van een
baggermachine de haven invaart vlak
onder die dreigende vuurmonden langs.
Zoo de haven langskykend, is alles
even keurig en fleurig. Alles vlagt, tot
de ondei'zeebooteu toe en ook het loods
wezen blij ft niet achter.
De commandanten op de schepen spre
ken nu de manschappen toe en herhaal-
delyk klinkt het driemaal hoera voor da
Koningin.
Even later zet de Marinekapel een
koraal in. Tc midden van deze plechtige
muziek klinken plotseling eenige achs
en ochs. Wat blijkt Een matroos is de
mast van het wachtschip ingeklommen
om daar de schout-bü-nachtsvlag, die
het vertikt om te wapperen, een beetje
tot de orde te roepen, natuurlijk aan
dachtig nageoogd door alles wat op den
wal staat en verschillende gilletjes klin
ken wanneer luj weer met een vaartje
naar beneden komt. «Zonde van die mooie
Zondagsche broek*, oppert een moedertje.
Met een flksche roffel wordt de Ne-
derlandsche marschliederenpotpourri in
gezet en wanneer we dan ook nog de
«Piet Heinmarsch* gehad hebben is de
vlaggenparade afgeloopen en maken de
manschappen zich gereed voor de groote
parade.
De Parade.
Het mooie weer had al des morgens
vroeg vele honderden menschen op straat
gebracht. Uit de woningen van het oranje
gezinde deel onzer burgerij, alsmede van
de openbare gebouwen en kerken, woei
de nationale driekleur, zoodat het al vroeg
een fleurig en vroolük gezicht was, het
welk de straten opleverden. De opstelling
der troepen voor de jaarlüksche parade
was ditmaal eenigszins anders dan andere
jaren; de troepen stonden vanaf het kan
tongerecht tot voor de woning van notaris
Schreuder, waar de jongens van de land
macht stonden opgesteld. De toegangen
van de van Speykstraat, het Singel en
het Dqkje waren afgezet; het publiek
was toegelaten op Kanaalweg en verder
Dykstraat en Kerkgracht enz., maar-
overal, waar verder nog een open plek
was, stond het zwart van de menschen.
Het raadhuis was van onder tot boven
bezet met kükers, op de Kerkgracht hing
uit ieder raam minstens één hoofd en
ter
verleend
verjaardag van
gelegenheid van den 52sten
H. M. de Koningin.
Bij Koninklijk besluit zijn benoemd:
tot ridder in de Orde van den Neder-
landschen Leeuw:
de schouten bij nacht C. J. E. Brutel de
la Rivière en J. F. Osten;
zijn bevorderd:
tot officier in de Orde van Oranje?
Nassau (met de zwaarden):
de kapitein ter zee D. Vreede en de
kapitein-luitenants ter zee H. Ferwerda
en G. W. Stöve:
zijn benoemd:
tot officier in de Orde van Oranje-
Nassau (met de zwaarden):
de kapitein ter zee R. H. Arntzenius;
J. M. ridder van Rappard, commandant
van het regiment kust-artillerie;
tot officier in de Orde van Oranje-
Nassau:
de vloot-aalmoezenier H. J. M. M.
Alink;
B. Moolenburgh, inspecteur der directe
belastingen, invoerrechten en accijnzen
te Leiden, le afdeeling:
tot ridder in de Orde van Oranje-Nas-
sau (met de zwaarden):
de luitenants ter zee der eerste klasse
D. de Josselin de Jong en G. G. Bozuwa;
de kapitein der mariniers H. F. J. M. A.
von Frijtag Drabbe: de officieren van
den marine-stoomvaartdienst der eerste
klasse L. W. Zaaijer en W. Moree; de
officier van gezondheid der eerste klasse
W. Reilingh; de officier van administratie
der eerste klasse C. Jansen:
tot ridder in de Orde van den Neder-
landschen Leeuw:
P. H. Gallé, te Amsterdam, directeur
van de filiaalinrichting aldaar van het
Koninklijk Nederlandsch Meteorologisch
Instituut;
tot ridder in de Orde van Oranje-
Nassau:
G. Duyckinck Sander, te IJmuiden (ge
meente Velsen), directeur visscherij-
school en bewerker der zeemansgidsen
voor de kleine vaart;
W. H. Burgers, voorzitter van het Bur
gerlijk Armbestuur Den Helder;
J. van Roon, leeraar Zeevaartschool te
's-Gravenhage:
is toegekend:
de eere-medaille verbonden aan de
Orde van Oranje-Nassau:
in goud. aan:
den loodsschipper der le klasse W. P.
Kenninck:
in zilver (met de zwaarden), aan:
den opperschipper J. Lub: den gepen-
sionneerd opperkonstabel P. G. Grendel:
den adjudant-onderofficier-machinist J.
Schenk; den oppergeschutmkr. F. Groen;
den gepensionneerd oppervliegtuigmaker
(M.) F. J. de la Fonteijne; den sergeant-
hofmeester M. van der Kamp; den adju
dant-onderofficier-administrateur B. J.
Lorette, van het regiment kustartilleriej
in zilver, aan:
den commandant der le kl. der ernst-
vuurwerkers H. A. Stelleman; den baas
le klasse der scheepsbeschieters W. F,
H. Solleveld;
in brons (met de zwaarden), aan:
den korporaal-machinist A. Augustin:
den militair werkman P. Vonk;
in brons, aan:
den 2den matroos aan boord van een
stoombetonnings- en verlichtingsvaartuig
D Kossen; den machinebankwerker J.
Veen; den voorman-ketelmaker J. Dek
ker;
Bij Koninklijk besluit zijn de volgende
titulaire rangsverhoogingen verleend:
de titulaire rang van schout bij nacht
aan den gepensionneerden kapitein ter
zee G. J. te Winkel;
de titulaire rang van kapitein ter zee
aan de gepensionneerde kapitein-luite
nants ter zee D. J. baron van Lijnden en
H, A. Gregory;
de titulaire rang van hoofdofficier van
den marinestoomvaartdienst der le klasse
aan den gepensionneerden hoofdofficier
van den marinestoomvaartdienst dér 2e
klasse J, A. Lanz;
de titulaire rang van hoofdofficier van
den marinestoomvaartdienst der 2e klasse
aan den gepensionneerden officier van
den marinestoomvaartdienst der le klasse
B. Verhey;
de titulaire rang van officier van den
marinestoomvaartdienst der le klasse aan
den officier van den marinestoomvaart
dienst der 2e klasse H. de Vries E.zn,
-aSSv.-
De lezer zal het wel niet meer als een
verrassend nieuwtje willen accepteeren,
als wü mededeelen, dat de schrikkelijke
warmte verdwenen is en onze bodies zich
weer wat behaaglijker voelen in een min
der drukkende atmosfeer. Want zoo zijn
w enu eenmaal: we mepperen en foeteren
op het ongestadige weer, maar als we dan
een warmte-periode krijgen zooals voor
eenige weken het geval waswelnu,
dan mopperen we ook. Hoeveel bruin-ver
brande strandbezoekers en badgasten er
overigens dezen zomer te bezichtigen zijn,
valt moeilijk te zeggen, maar liet heeft er
zoowaar veel van alsof de Hollanders af
stand hebben gedaan van het recht zich
„blanken" te mogen noemen, en meer naar
liet bruine gaan overhellen.
En de meeste vacanties zijn al weer
voorbij ook. Er zijn nog uitverkorenen,
die haar te goed. hebben, er zlin er, die
bezig zijn ze op te snoepen, ook zijn
er, die bij zes of zeven weken vacantie in
een jaar niet op een enkel weekje kijken.
Maar het meerendeel moet liet met een
paar dagen in een jaar doen en voor zoo
ver die al verbruikt zijn, kan liet weer hen
betrekkelijk koud laten.
Het was een toevallige samenloop van
O- tinricrheden, dat schrijver dezes tij
dens zijn vacantie onze beide op een na
grootste steden, namelijk Rotterdam en
Den Haag, liezooht. Dit feit op zichzelf
zou natuurlijk de vermelding niet waard
zijn, ware het niet, dat deze beide bezoe
ken ons ongezocht en schier automatisch
stof boden tot een vergelijking. Het moge
wellicht vreemd schijnen, dat een stad' als
Rotterdam (en Den Haag van de laatste
jaren is dat ook) voor schrijver dezes on
bekend is, het is nochtans de waarheid.
In 't Haagje was ik in den loop van vele
jaren wel eens zoo nu en dan sporadisch
geweest, maar nooit voor langen tijd, maar
tot voor korten tijd was Rotterdam mü ge
heel onbekend. Sprak je er met iemand
over, die de stad wel kende, dan was de
steevaste opmerking: ,,'n nare, rommelige
stad!" En deze kwalificatie bliift in je ge
heugen hangen en rond daar omheen
weeft zich in je gedachte een sombei-, naar
geestig beeld, zooiets als Londen op een
mistigen dag.
En ziedaar! komt men dan in de gelegen
heid eens kennis te maken met die „nare,
rommelige" stad, dan wordt het schier
een openbaring voor den totaal onbevoor-
oordeelden bezoeker, zoo sierlijk en schil
derachtig: als de stad 2ich opendoet aan de
breede Maas. Nu dient te worden gezegd,
dat de minder gunstige kwalificatie om
trent de Maasstad biina steeds afkomstig
was van een Amsterdammer, en dat deze
ten opzichte van de stad zijner inwoning
of geboorte nu niet bepaald objectief is en
wel eens lijdt aan overmatig chauvinisme,
behoeft eigenlijk niet eens te worden ge
releveerd.
Om Amsterdam met enkele woorden te
karakteriseeren, is niet al te moeilijk.
Want lang vóór mü werd dit reeds voor
treffelijk gedaan door vader Vondel in
zijn onsterflijke verzen:
Aen d'Amstel en aen't IJ daer doet sich
fheerlick ope,
S.y, die als coninghin de croon draecht
(van Europe.
En die karakteristiek is nog volkomen
op het stadsbeeld van thans toepasselijk,
maar in den loop van een tweetal, welhaast
drietal, eeuwen, is dit stadsbeeld veel ge
compliceerder geworden: de menigte nieu
we wijken-, elk weer met een eigen plan
van aanleg, de vele massale en architectu
rale gebouwen, die ontstaan zijn, zijn daar
van de oorzaak. Maar dit laatste kan nooit
een vergelijkingsobject opleveren met an
dere steden, omdat iedere stad, op hare
wü'ze, tol betaald heeft aan den modernen
ttld-
Geheel op dezelfde wijze, namelijk aan
de Maas, is de groote koopmansstad ont
staan. In principe dus precies als Amster
dam. Maar hoe frappant is het verschil!
Bü Rotterdam, veel meer dan in de hoofd
stad, zit men hier aan de Maas direct in
het hart der stad. Zeker, het is er rom
melig en druk, drukker wellicht dan in
Amsterdam, en bij regenweer hebben zij,
die van het „vieze" Rotterdam spreken,
zeker wel gelijk. Maar welke andere stad
kan bogen op om maar iets te noemen
zulke prachtige, enorme bloemtuinen
aan den achterkant van handelshuizen (op
't Haringvliet: de tuinen komen aan het
Maasstation uit). En wie, die ooit in Parijs
was, zal niet met ons beamen, dat de mag
nifieke Coolsingel waarlijk aan een der
beroemde boulevards der Seinestad doet
denken, veel meer dan de „boulevard",
waarop de Brusselaar zoo trotsoh is, dpch
die slechts den naam daarmede gemeen
heeft. De fraaie en breede Coolsingel,
waarop de schepping van den architect P.
Kramer domineert (de Bijenkorf).
Ja, die Bijenkorf! In zijn roman „Au
Bonheur des Dames" beschrijft Zola den
ondergang van een kleine middenstands
zaak, uie wordt doodgedrukt door het
enorme warenmagazijn „Au Bonheur des
Dames". Zola schreef dezen roman lang
vóór wij de huidige ontwikkeling van het
groot-kapitaal en de vorming van trusts,
enz. kenden, die geleidelijk het klein-kapi-
taal zouden verslinden, al was dan theore
tisch deze ontwikkeling der dingen al be
kend. Met waarlijk profetischen blik heeft
de groote Fransche schrijver in dit boek
dezen loop der dingen voorzien. Als men,
rondloopend door deze magazijnen, men
weet, ook Den Haag heeft een „Bijen
korf", het gekrioel ziet, en men wan
delt daarna door de winkelstraten van
onze steden, waar schier huis aan huis de
mededeelingen „uitverkoop", „opruiming",
„liquidatie", en nog veel pakkender, van
den nood der tijden sprekende uitlatin
gen, en de meest belachelijke priisnotee-
ringen u aanstaren, dan vraagt men
zich wel eens af of nu enkel en alleen de
crisis deze tüden voor den winkelier zoo
slecht maakt. Misschien is het beter de
stelling om te draaien en te zeggen, dat
juist door dezen overvloed van aanbod, ook
op dit gebied, de heerseliende crisis is ont
staan. Maar men make mij niet wijs, dat
in „de Bijenkorf" de bezoekers enkel ko
men kijken.
In ieder geval: liet was een treurig
gezicht, daar in die winkelstraten al die
opruimingsprü'zen te zien. En men vraagt
zich onwillekeurig af wat er van die aan-
eengebouwde winkelcentra terecht moet
komen. Zou dan inderdaad onze midden
stand gedoemd zijn te verdwijnen?....
Tenslotte nog ons Haagje. Ach, moeten
we daar nog een karakteristiek van geven?
We weten toch allemaal wat Den Haag is:
het summum van Hollandsche en on-Hol-
landsche deftigheid, en tevens het land
van de houten.... 1). Luxueus aangelegd,
met fraaie straten, 't Geen niet wegneemt,
dat het oude centrum ook nauwe straatjes
kent. Maar verder met fraaie parken, met
luxueuse nieuwe wijken, zooals dat hij de
koninklijke residentie nu eenmaal boort.
Om onze beschouwingen samen te vat
ten, zouden we al» volgt wh'en eindigen:
Hier Liggen, op slechts korten afstand van
elkander, NedeHand's drie voornaamste
steden. Geen van alle „grootsteden" in
den zin, die het buitenland daaraan geeft
(al nemen ze er wel de allures van aan),
maar alle drie van zeer uiteenloopenden
aard, nochtans zeer Hollandsch. Amster
dam, uit stedenbouwkundig oogpunt wel
de parel van alle drie, symmetrisch ge
bouwd rondom den Dam, waar cirkelsge-
wjjze de drie groote grachten om heen lig
gen, bovendien intellectueel centrum van
Nederland en nijvere werkstad. Rotterdam,
middelpunt van ons handels- en scheep
vaartverkeer, vóór alles handelsstad. Prin
cipieel evenals Amsterdam gebouwd aati
een breed vaarwater, maar geheel anders
in aanleg en uitbreiding. En Den Haagt
ambtenarenstad, deftig, aristocratisch,
mondain, wederom van gansch andere al
lure dan de beide koopsteden links en
rechts. Amsterdammer en Rotterdammer
gemoedelijk, genoeglyk, de Hagenaar ta
deftig voor gemoedelükheid. Maar alle drie
Hollandsch in merg en been.
B.
1) De zetter maakt bezwaar tegen dit
woord; hij vindt het zo» onvriendelijk je
gens de Hagenaars. Nu, dan laten we het
maar open.