Een volk dat geen vrijheid heeft gekend 558 TWEEDE BLAD. VAN ZATERDAG 24 SEPTEMBER 1932. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) Eeuwenlange vergeefsche pogingen tot opstand. Kan Egypte in het conflict met Engeland zegevieren? ,!J Het sprookje van geluk TlUTTEETlE door Dr. H. O. BROUWER. De geschiedenis van Egypte is de geschiedenis van een volk, dat duizen den jaren tevergeefs gestreden heeft tegen vreemde overheerschers, en ge doemd schijnt te zijn in onafgebroken onderworpenheid aan elkaar afwisse lende buitenlandsche meesters te leven. Hoe ver men ook in het boek der geschiedenis terugbladert, altijd is dat land aan den Nijl een kolonie, een provincie, maar geen werkelijk zelf standige staat. Na de schittering van dien tijd, toen Egypte onder zijn groote vorsten Thutmoses, Amenophis en Rhamses de toen bekende wereld ge heel beheerschte, kwamen reeds meer dan 600 jaar voor Christus de Ethiu- piërs en later de Assyriërs in net land. Reeds in 525 v. Chr. werd Egypte het tooneel van een verwoeden strijd tusschen buitenlandsche mogendheden, welke met de Egyptenaren slechts dit te maken hadden, dat zij van plan waren om zich in hun land te vesti gen en over hen te heerschen. Er streden Perzische legers en Macedo nische (onder Alexander den Grooten). Men zou denken, dat de slavernij en onderdrukking, waar de Egyptenaren toen reeds kennis mee maakten, op den duur hun opstandigheid wel zou hebben beteugeld. Dat is echter niet het geval. Nooit hebben zij, al die eeuwen door, de pogingen opgegeven om een algemeenen opstand te ont ketenen en zich volkomen vrij te ma ken van eiken buitenlandschen invloed. Die pogingen zijn de eeuwen door jammerlijk mislukt. Gedeeltelijk komt dit doordat de fellah's in hun armoede zoo zijn afgestompt, dat zij moeilijk in beweging zijn te krijgen, onverschil lig voor welke zaak. Bovendien maakten de elkaar afwisselende over heerschers van elk middel gebruik om zich te handhaven. Het lot van dit land is nu eenmaal beslist door een liefdesgeschiedenis van zijn vorstin (Cleopatra 31 v. Chr.); er is ook eens gewerkt met reusachtige omkoop campagnes (Kalief Omar 640) en met godsdienstoorlogen (Achmed Ibn Ta loen 935), waarbij zeer handig in troe bel water werd gevischt. In elk geval ging telkens opnieuw de vrijheid van Egypte verloren: de Kaliefen kwamen, in de twaalfde eeuw de Mameloeken, de Turken, de Franschen (Napoleon 1798), weer de Turken en nu de En gelsehen, die in .1805 de kolonie in naam van de Franschen hebben over genomen, al was er van Frankrijks Egypte toen niet veel meer over. Doch ook in dien tijd was Egypte voor En geland geen aangenaam bezit. Wij denken slechts aan den opstand van Mohamed Ali (vroeger een gewoon if.-(«ff Engelsche officieren staan aan het hoofd van het Egyptische, leger. Voor hoe lang nog? Armoede en verwaarloozing op 2 km afstand van Cairo. soldaat in het Turksche leger), die het Engelsche bezettingsleger overviel en 450 hoofden van gevangen genomen Engelschen op spiesen op de muren van de citadel van Cairo liet plaatsen. Het kostte Engeland niet het bezit der kolonie. Turkije was toen reeds de zieke man van Europa en ruimde het veld, voordat de Engelsche oorlogs schepen kwamen voor de strafexpedi tie. Voor Egypte was dit geen verlies. De vurig begeerde vrijheid kreeg het niet, doch voor de meedoogenlooze en inhalige Turken kwamen nu de Engel schen in de plaats. De Turken hadden van bestuur en organisatie geen be grip; zi,j gevoelden ook niet de minste belangstelling voor het aan hun macht toevertrouwde volk; zij haalden slechts, waar er maar wat te halen viel. Na tuurlijk ging onder een dergelijk be wind de handel van Europa spoedig te gronde.En de nood, die daarvan het gevolg was, gaf Engeland de kans om zij gezag in dit land te bevestigen. Niet met soldaten, maar met geld. Het was niet goedkoop, maar het was het waard, want het bezit van Egypte ver zekerde Engeland de beschikking over het Suezkanaal, den nieuwen zee weg naar Indië. En Egypte profiteerde ervan. Gebouwen en wegen kwamen tot stand met behulp van de hooge be dragen der Engelsche leeningen, ter wijl Engeland bovendien financieelen steun verstrekte aan de Egyptische nationalisten, die zich om Arabi Pasja schaarden teneinde de Turksche heer schappij voorgoed af te schudden. Zoo vermeed Engeland een recht- streekschen oorlog met Turkije. De Egyptenaren namen uit den aard der zaak gaarne het Engelsche geld aan, doch zij achtten zichzelf slim genoeg om op het beslissende oogenblik zoo wel aan de Turksche als aan de En gelsche heerschappij te ontglippen. In 1879 was het zoover. Arabi Pasja (de opperbevelhebber van het leger, hoewel hij van afkomst een fellah was) riep een parlement van notabelen bij een en schafte de controle op de Egyp tische financiën door de buitenland sche mogendheden af. Slechts Enge land behield zijn invloed, aangezien het in het bezit was v#an de z.g. kanaai- aandeelen, die het voor 4 millioen pond van den even onbekwamen als verkwistenden Khedive Ismail had ge kocht. De gebeurtenissen volgen el- kaarnu snel op. De Turken verdwijnen en Arabi Pasja riep een nationaal ministerie bijeen, dat Egypte een eigen grondwet zou geven. Het leek al, alsof Egypte een onafhankelijk land was doch toen verschenen er Engel sche oorlogsschepen voor de kust. De uitgeweken Khedive kwam terug en sloot zich bij de Engelschen aan, die op 11 Juli 1882 de vestingwerken van door CHARLES DELAMBRES. Madeleine wendde ongeduldig het hoofd af en vroeg aan haar kamenier, die een avondjapon gereed hield om Over het hoofd van de jonge vrouw te laten glijden. Wat is dat toch voor een kind, dat op den muur naar binnen zit te gluren? Sluit het gordijn. De kamenier gehoorzaamde en ant woordde toen: Het is 't kind van hiernaast, me vrouw, een stakkertje, het ziet er al tijd uit alsof het honger heeft en het wordt erg verwaarloosd. Maar wat heeft ze eeuwig naar binnen te gluren! zei Madeleine, wat zijn dat voor menschen, die nieuwe buren van me? Twee oude juffrouwen, vertelde rad de kamenier, dat kind schijnt aan genomen te zijn, maar waarom die menschen een kind aannemen, is een raadsel. Ze hebben er geen hart voor, dat merk je aan alles. Gisteren zat die kleine ook daar en staarde naar hier binnen. Ze hoorde me niet aankomen en schrok zóó, dat ze dadelijk een be weging maakte, om een klap te ont wijken. Ik vroeg haar, wat ze toch deed en toen antwoordde ze: Ik speel, dat ik het kind van die dame ben en daar binnen woon en gelukkig ben. Zielig, vindt u niet? Ja, zei Madeleine alleen. Ze keek in den spiegel naar haar trotsche schoonheid, naar de melancholie van haar donkere oogen, naar een lijn, die zich sinds de laatste maanden om haar mond gegroefd had. Even later zat ze in haar auto en reed naar den schouwburg, alleen. Ma deleine was het gewend, alleen te zijn en het was haar eigen wil. Ik speel.dat ik gelukkig ben. De lijn om haar mond groefde zich dieper.'Hoelang had zij dat gespeeld? Vier jaren van een huwelijk, dat zij niet als mislukt wilde erkennen; toen de tijd, dat nieuwe liefde in haar leven, haar strijd om vrij te zijn, een strijd, die bijna twee jaren duurde. Twee ja ren, waarin ze gedwongen werd haar man te verdragen.... gedwongen, haar liefde te verbergen als een schande. O, er waren toch uren ge weest, heimelijke, maar vergiftigd door leugens, die niet in haar aard lagen. Het liefst zou zij alles hebben opgeofferd om weg te gaan met den geliefde. Maar hij had weerstreefd, wilde haar niet compromitteeren, wilde haar niet ertoe brengen, met hèm een armelijk leven te leiden. Toen was haar man gestorven. Ze was vrij geweest. Gelukkig, vol illusies. Een week latar verloofde zich de man, aan wien zij al haar liefde had ge schonken, met een schatrijke erfge name. Toen begreep ze. Al zijn mooie woorden en bezwaren, ze hadden niets anders beteekend, dan dat hij haar niet tot vrouw wenschte. Nu was ze alleen, leefde zorgeloos, vulde haar tijd met reizen, theaters, lezen. Ik speelde, dat ik gelukkig was... O, dat eeuwige sprookje van geluk. Waarom had haar nooit iemand ge waarschuwd? Ze was een droomster geweest, een meisje dat eerst lang, tè lang geloofde aan feeën en sprookjes en engelen.... en later, tè lang aan eeuwige liefde aan eeuwig geluk. Waarom had niemand gezegd: Kind, er bestaan geen feeën, sprookjes zijn maar leugens.... er bestaat geen eeuwige liefdeKind, vroeg of laat zullen mannen verliefd op je zijn, die je een tijd tot speelgoed wenschen. en zij zullen dat liefde noemen. Madeleine sloot haar oogen. Als ik maar geweten had, dacht zij. Dan zouden er niet zooveel ongeneeslijk wreede ontgoochelingen zijn geweest, zooveel bitterheden, zooveel wonden.... Ze zat in haar loge en kon haar aan dacht niet houden bij wat ze zag en hoorde op het tooneel. Sprookjes van geluk. hoeveel beter zou het leven zijn, als men dat sprookje uitroeide, als men de kinderen waarschuwde voor al de rauwe werkelijkheid, die wachtte. Den volgenden dag liep ze rusteloos door den tuin, peinzend, of ze niet weer op reis zou gaan. Alleen nieuwe indrukken konden soms de gapende leegte in haar wat vullen. Toen ont moette zij de hongerende oogen van het kind, dat weer op den tuinmuur zat. De oogen waren zoo schuw, dat Madeleine zich dwong, te glimlachen, in weerwil van haar treurige stem ming. Zoo kleintje, zei ze. wat droom je? Vind je 't hier zoo mooi? Het kind knikte schuw. Hoe heet je? Florence, fluisterde het kind.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1932 | | pagina 13