HET BINNENHOF 1
I
OP EN OM I
Het spel weer begonnen- Incident bij
de openingsplechtigheid. Beleefdheids
rede". - Nominatie presidium. - De mil-
lioenennota. - F. 147.6 millioen te kort!
Hoe het gedekt kan worden.
weer haar draai moeten nemen, over ge
neesmiddelen moeten gaan praten. Dat gaat
niet goed. En haar houding wordt dus nu,
langzamerhand laten uitzieken, wachten
tot dat de waanzin aan haar eigen overdrij
ving te gronde gaat, en intusschen een
klein beetje (o, maar een klein beetje!) de
zaak in het gekke gooien.... Maar een Am-
sterdamsch kroniekschrijver, die niet direct
voor het hoofdstedelijk milieu schrijft, maar
er over en voor anderen, mag het dan
wel eens ronduit zeggen, dat hij zich schaamt
over en ergert aan ziekelijke vertooningen als
op dezen Dinsdag weer te aanschouwen vie
len, vertooningen een publiek als het Am-
sterdamsche, anders gelukkig nog dikwijls vol
gezonden zin voor de realiteit, ten cenenmale
onwaardig. Dit alles zegt natuurlijk niets
tegen den cabaretier Chevalier; wie hem zag
en hoorde weet dat hij zijn vak als weinigen
kent, even goed, maar waarlijk niet
zooveel' beter! als onder ons b.v. een
Louis Davids of een Buziau....
Re ctoraats-over dracht.
Laat ons even, om van het Chevalier-ru-
moer wat te bekomen, in gedachten de
stille Oudrnanhuispoort binnentreden en luis
teren wat daar, een dag voor den „grooten"
Dinsdag, ter gelegenheid van de Rectoraats-
óverdracht der Universiteit door den schei
denden Rector prof. Scholten te berde werd
gebracht. Alhoewel hier, in de binnenkamer
der wetenschap dan geen leege luidruchtig
heid heerscht, maar over het algemeen
slechts rustige bezonnenheid, kon men er
dit keer toch ook echo's vernemen van din
gen die heden teri dage sterk de buiten
wereld beroeren, zooals de politiek en de
crisis. Zoo bracht prof. Scholten een oogen-
blik ook de hoogieeraarbenoeming van mevr.
mr. HazewinkelSuringa ter sprake, een
benoeming waarover onder de politieke heeren
op het Prinsenhof zooveel te doen is geweest.
De spreker, die het in dezen, o.i. volkomen
terecht, voor de wetenschap tegenover de
politiek opnam, zeide dienaangaande: „Geen
faculteit kan verwachten, dat haar aartbe-
veling onvoorwaardelijk gevolgd wordt, doch
wel-mag zij zich beklagen als haar bedoelin
gen worden verdacht gemaakt. (Door heeren
politici, bedoelde prof. Scholten, al zei
hij het er niet bij!) In deze dingen steekt
een gevaar voor de Universiteit". Dat
de crisis ook de Universiteit bezuinigings-
eischen stelt (van een nieuw hoofdgebouw
wordt niet meer gesproken, de bouw van
een nieuw physiologisch laboratorium ge
raakte mede van de baan) aanvaardde de spr.
als onontkoombare noodzaak. In zekeren zin
aanvaardde hij ook, zonder daar, zooals
anderen dat wel doen, waarschuwend tegen
op te komen, de toeneming van het aantal
studeerenden als min of meer „gewoon" ver
schijnsel. Het aantal voor het eerst inge
schrevenen stijgt voortdurend; 513 in 1930,
611 in 1931 en dit jaar zijn er weer meer.
Velen zoeken een verklaring voor die toe
neming in de crisis: vele ouders die anders
toch niet weten wat zij met hun kinderen
(voor-wie weinig of geen plaats meer is in
handel en bedrijf) moeten aanvangen zouden
ze dan maar laten studeeren.. Spr. twijfelt
aan die verklaring. 'Hij ziet hier meer een
„gewoon" na-oorlogsch verschijnsel.
In Duitschland heeft men geconstateerd,
dat het zich na den dertig-jarigen oorlog en
na de Napoleontische oorlogen ook heeft
voorgedaan. Maar daar, in Duitschland,
neemt het verschijnsel dit keer dan toch zulke
schrikbarende afmetingen aan, dat, speciale
voorzieningen, anders gezegd: speciale
remmen, noodzakelijk werden. Zoover zijn
we hier nog niet. Een klein beetje remmen is
misschien niet kwaad, aldus deze hoog
leeraar, maar dat mag, volgens hem, niet
geschieden door middel van verzwaring der
examens (waarmede men overigens het laat
ste jaar, niettegenstaande deze waarschu
wing van den Rector, aan onze Hoogeschool
al aardig bezig was!)
Een andere waanzin.
Van de Oudrnanhuispoort dan nu maar
weer terug tot de straat....
De straat die de laatste dagen hier in de
hoofdstad, behalve de rumoerige massale
waanzin, boven behandeld, ook de aller
nieuwste, stille, door de enkelingen afzonder
lijk bedreven waanzin begint te vertoonen
die Yo-yo heet en die vanuit het buitenland
waar alles al yo-yoot naar hier begint over te
waaien.... Een klosje aan een touwtje, dat
uit- en weer oprolt, zietdaar het hyper-moder
ne spelletje waar jong en oud zich in de
wereldsteden den laatsten tijd allerwege,
in café's, in de tram, op straat, reeds
mee vermaakt en dat nu in Amsterdam,
dat toch altijd ook een beetje wereldstad wil
zijn, zijn entree heeft gemaakt. Zoo erg
als daar in het buitenland is het bij ons nog
niet. Maar het begint hier en daar*t Is
lichtelijk gek en hoogelijk kinderachtig.
Maar. eigenlijk ook niet meer dan dat en deze
nieuwe waanzin kan men inderdaad kalm,
zonder er zich druk over te maken, laten
uitziekenGevaarlijker dan die andere j
spelletjes: het zwaaien met een wandelstok,
of hetrooken van een sigaret, waar
de „groote mensch" zich op straat den tijd
mee kort, is het tenslotte niet. Alleen de
heeren van het Veilig Verkeer zullen er waar
schijnlijk lichtelijk tegen in opstand komen.
Kansen dat het klosje aan het touwtje een
deel van de aandacht tot zich trekt die be
hoort besteed te worden aan het stopbord en
de manchet van den verkeersagent zijn er wel.
T eg en steun-verlaging.
De vele duizenden werkloozen die de stad
telt, vinden met het op straat, in het „op
de keien staan, zeker niet de stemming
voor het spelen van spelletjes. Zij hebben wel
ernstiger dingen om aan te denken. Zoo had
den zij de laatste dagen veel te denken over
het door de Regeering aan de vier grootste
gemeenten gevraagde advies inzake een even-
tueele verlaging van hun steun. Te denken en
te vreezen.... Wat Amsterdam's advies be
treft kunnen zij tenslotte gerust zijn. B. en W.
zullen ongetwijfeld afwijzend adviseeren, nu
het Bestuur van Maatschappeüjken Steun,
dat eerst gepolst werd, met algemeene
stemmen besloot als zijn meening te kennen
te geven, dat B. en W. zich tegen eventueele
verlagingsplannen behooren te verzetten....
Een minderheid bestond in dat Bestuur
slechts waar het ging over de vraag of er
aanleiding zou zijn de steunregeling op twee
punten te veranderen als de komende winter
voorbij is. Ja, zei die minderheid, dan,
na den winter, kunnen we misschien
nog wel eens praten.... Nu echter, daar
waren allen het over eens, niet.
Jong-Amsterdam".
Van „steun" gesproken. Met den vrijwillig
door de burgerij op te brengen en door het
Lrtsis-Cortrité Amsterdam te distribueeren
steun vlot het den laatsten tijd slecht. Ge
regelde, eenigszins belangrijke bedragen
komen niet meer binnen. En groote openbare
collectes kan men niet elk oogenlik gaan
houden. Men tracht het nu over een anderen
boeg te gooien, met behulp van de hoofd
stedelijke jeugd. Leden van jeugdvereeni-
gingen (op enkele uitzondering na hebben
alle hoofdstedelijke jeugdvereenigingen,
en het zijn vele!, hun medewerking in
dezen toegezegd) is men thans bezig te or-
ganiseeren in één verband, „Jong-Amster-
dam" geheeten en die jeugd zal nu systema
tisch, wijk aan wijk geregeld de bewoners
tot het koopen van bonnetjes tegen een lut
tel bedrag, trachten te bewegen. Met de vele,
geregeld terugkeerende ^kleintjes, van 5, 10
en 25 ets., hoopt men dan den „groote" te
kunnen maken, zóó, dat men het woord,
eenmaal bij het begin der crisis gespro
ken: in Amsterdam zal niemand behoeven
honger te lijden, tot het laatst toe gestand
zal kunnen doen. Waar er de laatste jaren
door de gemeenschap zooveel voor de jeugd
gedaan werd, rekent men er op dat die
jeugd thans ook iets (enkele uren per week
huis-collecte in de eigen wijk door ieder af
zonderlijk lid van Jong-Amsterdam) aan die
gemeenschap zal willen terug doen.
Moge men juist gerekend hebben
WEEK
KRONIEK
Den Haag, 22 September 1932.
De zegelen zijn ontsloten! Het Nederland-
sche Volk heeft vernomen wat de plannen der
Regeering zijn nopens het jaar 1933. Het was
dit jaar niet de Troonrede die licht verspreid
de over de duistere vraag wat ons in de
komende naaste toekomst te wachten staat
de inhoud daarvan was zeer vaag en1 in bui-
tengewoon-algemeene termen uitgedrukt
maar de. Millioenennota, door minister De
Geer bij de Rijksbegrooting voor 1933 aan
geboden.
Voor het zoover was had de jaarlijksche
plechtigheid in de Haagsche Ridderzaal
plaats, opende H. M. de Koningin na het uit
spreken der hierboven genoemde Troonrede de
gewone zitting van de beide Kamers der
Staten-Generaal. Gelijk men reeds zal hebben
vernomen, heeft de plechtigheid geleid tot een
betreurenswaardig incident waar de beide
communistische Tweede Kamerleden, de h.h.
De Visser en Wijnkoop, zich niet ontzien heb
ben om revolutionaire kreten te slaken op
het moment, waarop de Koninklijke Familie
zich opmaakte de zaal weer te verlaten. Ge
lukkig is men ér in geslaagd o.a. door het
enthousiast aanheffen van het „Wilhelmus",
de lawaaischoppers te overstemmen, zoodat
de demonstratie volkomen mislukte.
Wat de Troonrede betreft, zij hield zich
mateloos „op de vlakte". Voor den juisten
tekst verwijs ik naar de bladen. Evenwel wor
den zoo in het algemeen dingen gezegd die
zeer behartigenswaard mogen worden ge
noemd. Bijvoorbeeld de verzekering, dat de
ernstige wil der Regeering het schip van
Staat in veilige haven te sturen, slechts tot
het doel leiden kan, indien ons volk in al zijn
lagen zich de werkelijkheid onverbloemd voor
oogen houdt. Een „lesje" omvat ook de vol
gende passus: „Evenzeer als in de donkerste
dagen zijner roemrijke geschiedenis behoeft
ons Volk thans eendracht ter ontplooiing van
al zijn stoffelijke en geestelijke krachten. Op
den voorgrond trede daarom wat de natie
vereenigt, niet wat haar verdeelt".
Het streven om het Hoofd van Staat op
den „derden Dinsdag" een soort „beleefd
heidsrede" te doen uitspreken, schijnt vooral
in de laatste jaren steeds meer in zwang te
geraken
Het zwaartepunt der Regeeringsverklarin-
gen werd dus verlegd naar de meergenoemde
Millioenennota. Bijna onmiddellijk na de
opening was er Tweede Kamervergadering,
waarin allereerst het overleden lid J. J. C.
Ament werd herdacht door Kamer en Regee
ring en de opvolger van wijlen mr. Heems
kerk, de heer Dambrink werd beëedigd.
Waarna onze bewaker der schatkist de Rijks
begrooting op de presidiale tafel deed depo-
neeren, waarbij de Millioenennota.
De nominatie van het presidium had als
gevolg, dat mr. Van Schaik weer met bijna
algemeene stemmen (83 van de 87 uitge
brachte stemmen, waarvan 4 blanco) als
no. 1 op de lijst van aanbeveling werd ge
plaatst. No. 2 werd met groote meerderheid
de heer Schaper en de derde plaats kreeg
mr. Beumer.
Er zijn zooals dat gebruikelijk is
een aantal interpellaties aangevraagd. De
heer De Visser wil spreken over het weige
ren van visa aan buitenlanders, die het anti-
oorlogscongres te Amsterdam wenschten bij
te wonen en over het recht om openbare
demonstraties te houden. De heer Kupers
vroeg een interpellatie aan over de verlaging
der w'erkloozen-uitkeeringen en mevr. De
Vries-Bruins over de opheffing van de Rijks
vroedvrouwenschool te Amsterdam. Nog
zorgde de heer Wijnkoop voor eenige extra-
„levendigheid" dipor een scheldrede te begin
nen over de Troonrede, die hij een „oorlogs
verklaring aan het proletariaat" noemde. Hij
wilde komen tot een Adres van Antwoord
om eens even de puntjes op de i te plaatsen.
De Kamer was zoo verstandig het denk
beeld af te wijzen, hoewel de S.D. den com
munist steunden.
Ook de Eerste Kamer kwam bijeen. Presi
dent De Vos van Steenwijk hield bij den
aanvang van zijn nieuwe ambtsperiode een
rede, waarin hij o.a. deed uitkomen, dat ten
onzent het parlementaire stelsel met kracht
dient te worden geschraagd.
„Daartoe is primordiale eisch" aldus
praeses „dat de leden der volksvertegen
woordiging zich van hunne kiezers volstrekt
onafhankelijk gevoelende en betoonende eer
bied afdwingen. Niet het minst door de wijze
waarop zij den volke onomwonden, onver
schrokken de waarheid, des noodig de meest
harde, ja pijnlijke, durven voorhouden".
Nu over de Millioenennota!
Als het belangrijkste feit mag worden ver
meld dat op de begrooting voor 1932 een
aanvankelijk tekort wordt geraamd van niet
minder dan f 147.6 millioen.
Een bedrag dus, waarmee allerminst mag
worden „gespot" 1
Als de voornaamste oorzaken van deze tot
hooge ernst en vastberadenheid in het vinden
van middelen ter dekking dringende omstan
digheid worden genoemd
De stijging der geraamde uitgaven van
1932 op 1933 voor den leeningdienst (hoofd
stuk VIIA), de uitkeering aan het gemeen
tefonds (V55B) en het spoorwegtekort (IX)
met respectievelijk f 10.6, f 20.2 en f 20.1 mil
lioen, te zamen f 50.9 millioen.
Vervolgens de daling der geraamde midde
len van 1932 op. 1933 tot f 68.4 millioen. Ten
slotte maakt dan het tekort van f 10.3 mil
lioen, dat reeds op de begrooting van 1932
geraamd werd en dus, bij gelijkblijvende uit
gaven en inkomsten, ook op de begrootfng
voor 1933 drukt en de f 18 millioen uit het
reservefonds, die aan de middelen van 1932
zijn toegewezen en het tekort over dat jaar
ten slotte, hebben gereduceerd, tezamen het
bedrag van f 147.6 millioen, dat de enorme
„gaping" tusschen inkomsten en uitgaven in
1933 veroorzaakt.
De middelen ter dekking.
Nu men bekend is met het juiste cijfer va
het geraamde tekort dringt zich allereerst op
de vraagop welke wijze denkt men de klove
te overbruggen?
De Millioenennota geeft daaromtrent vier
middelen aan, namelijk:
ie. Een besparing op de uitgaven tot een
bedrag van f 66 millioen indien als uitgangs
punt genomen wordt de bij de begrooting
voor 1932 door de Staten-Generaal gevoteer
de uitgaven. Wordt als uitgangspunt geno
men wat juister is dezelfde uitgaven,
verminderd met f 7 -f- f 2 millioen (door de
korting op de salarissen en door het „Kor-
tingsWetje" verkregen), dan geldt het een
besparing van f 57 millioen.
2e. Een salarisverlaging ad f 14,5 millioen.
3e. Een versterking der middelen met f 36
millioen.
4e. Een tegoedschrijving aan den dienst
voor 1933 van f 18 millioen uit het reserve
fonds.
Een gezamenlijke dekking alzoo van f 57
f 14,5 f 36 18 f 123,5 millioen,
zoodat een tekort overblijft van t 147,6
f 125,5 millioen f 22,1 millioen. De maat
regelen, genoemd sub 2e. en 4e., konden nog
niet in de begrootingscijfers verwerkt wor
den, ten gevolge waarvan het formeele tekort
op het oogenbiik bedraagt f 54,6 millioen.
Omtrent de drie eerstgenoemde dekkings
maatregelen wordt het volgende aangekon
digd:
Nadat wordt opgemerkt dat een dankbaar
gebruik is gemaakt van het Rapport-Wel ter
krijgt men de verzekering, dat nagenoeg alle
hoofdstukken der begrooting hun aandeel in
de voorgedragen besparing hebben geleverd.
Dit wat betreft ad 1.
Ad 2 zet de Nota uiteen, dat de Regeering
tot het bedrag van f 14,5 millioen denkt te
komen door het bestaande verhaal der pen
sioenpremie voor het eigen pensioen met 5
pet. te verhoogen en dus te brengen op 8 pet.
De hiervoor noodzakelijke wetswijziging zal
tegelijk met deze Nota ingediend worden. In
het nieuw voorgestelde artikel der Pensioen
wet blijft het verhaal evenals tot dusver, een
facultatief karakter dragen. Het zal dus steeds
mogelijk zijn, bij Koninklijk besluit het thans
nieuw te heffen maximum-percentage weder
te verlagen.
Ad 3. De minister merkt op, dat de directe
belasting, die zich het best leent voor opcen
ten, is de Gemeentefonds-belasting. De Nota
zegt hieromtrent o.a.:
„Het betreffende ontwerp, tegelijk met deze
Nota ingediend, beoogt over het aanstaande
belastingjaar 30 opcenten te heffen op alle
aanslagen in voormelde belasting. Dit aantal
van 30 zal voor de hoogere inkomens gelei
delijk tot 150 stijgen. Hoewel het in het alge
meen geen aanbeveling verdient, bij de hef-
fin van opcenten op een belasting, waarvan
de hoofdsom reeds progressie vertoont, an
dermaal een stelsel van progressie toe te pas
sen, en hoewel dit tot dusver ten bate van
's Rijks schatkist dan ook nooit is geschied
en zulks slechts aan de gemeenten onder de
noodige waarborgen is toegestaan bij de hef
fing van opcenten op een belasting, waarvan
een bevoegdheid waarvan overigens slechts
een spaarzaam gebruik wordt gemaakt
meent de ondergeteekende, dat in dezen bui
tengewonen tijd bij wijze van tijdelijken uit
zonderingsmaatregel tegen de voorgestelde
gedragslijn geen overwegend bezwaar behoeft
te worden gemaakt. Wie ook thans nog over
hooge inkomens te beschikken hebben, ver-
keeren wat het stoffelijke aangaat, in een zoo
bevoorrechte positie, dat een abnormaal offer
van hen kan worden gevraagd".
De opbrengst wordt geraamd op f 24 mil
lioen, waarvan f 16 millioen komen ten bate
der Rijksbegrooting. Vervolgens zal het be
drag van f 36 millioen aan middelenverster
king worden gevonden uit de heffing gedu
rende één jaar van 30 opcenten op alle in
voerrechten en op den bieraccijns f 26 mil
lioen), en uit de totstandkoming van de
reeds sedert eenigen tijd bij de Kamer aan
hangige weeldebelasting.
Bij een beschouwing over het nog be
staande tekort van f 22 millioen wordt ook
het spoorwegtekort ter sprake gebracht, dat
„een der donkerste punten op de Rijksbe
grooting" wordt genoemd! Het denkbeeld
van het instellen van een Rijksverkeersfonds
is in overweging.
Het bedoelde tekort a f 22 millioen hoopt
de minister door „parlementair overleg" op de
een of andere wijze te dekken. Momenteel
bestaat er dus op het Rijksbudget een nadee-
lig saldo van f 22 millioen.
Resumeerend mag worden opgemerkt, dat
de plannen van minister De Geer velen nog
wel zullen „meevallen". Een harde dobber
zal hij stellig hebben met zijn denkbeeld om
trent de opcenten op de Gemeentefondsbelas
ting en aangaande de nieuwe „aderlating"
van de ambtenaars-salarissen.
Zeer verheugd kan men zijn om het feit,
dat aan verlaging van de werkloozen-onder-
steuningen niet is gedacht.
En „een abnormaal offer" wordt gevraagd
van hen, die nog hooge inkomens genieten en
van de „bezitters". Daarnaast komt een weel-
deverteringsbelasting. Alzoo wordt inder
daad getracht, het geld te halen „waar het
zit".
PaAem'errhtrtér.