Ons kinderverhaal. Hoe de pauw zijn mooie veeren kreeg. Beste jongens mi meisjes! Teywijl ik voor m'n schrijfmachine ga zitten, aan den eenen kant de briefjes van jullie en aan den anderen de lijst met de prijswinnaars, denk ik, we moesten een liedje hebben waarin de groote dag van de verloting wordt bezongen, zooiets als ,,'t Avondje van Sinterklaas", maar dan anders, snap je. En dan komen julllie iedere maand op kantoor dat versje zingen, met de 'stapel boeken voor je, dan gaat het vast goed. Misschien iets voor Annie Wal boom om zoo'n versje te maken en voor een van de muzikale vriendinnetjes, om er muziek bij te schrijven. Zeg me eens eerlijk, hebben jullie met kloppende hartjes op ,,'t Juttertje" van vandaag gewacht? Had je allemaal zoo'n stille hoop, dat je een boek zou winnen? En als je naam er nu niet bij staat, hieronder, gooi je dan ,,'t Jut tertje" misschien in een hoek van de keuken en zegt, met een boos gezicht: „Ik win ook nooit wat, ik schei er maar uit". Ofof, wat ik hoop, slaak je een zucht, waar de kat van je buur vrouw van schrikt en zeg je: ,,.t Is jammer, maar enfin, zoolang er leven is, is er hoop". Zie je, je kan de dingen altijd van twee kanten bezien, en als je nu leert alles van den zonkant te bezien, dan krijg je vast niet zooveel teleurstelling gen. Je hebt kinderen, die zjjn net als ouwe mannetjes en vrouwtjes met slechte oogen, die uit wandelen gaan en dan aan den schaduwkant loopen te mopperen dat de zon nou nooit eens schijnt en aan den overkant van den weg, daar schijnt het zonnetje warm. Vooruit, ga dan gauw aan den anderen kant loopen en je wordt ook warm. Ik bedoel maar, je moet leeren alle kleine teleurstellingen en verdrietelijkheden gauw van je af te schudden, net als een hond het water, als hy gezwommen heeft. Ik beloof je, als die hond het niet deed, dat hij gauw zou bibberen als de slinger van de klok, als broertje er een klap tegen gegeven heeft en als jullie niet gauw al die kleine verdrietjes in je leven vergeet, dan wordt je hartje net zoo kou^ als ijs en dat is heel naar voor jezelf en voor je vader en moeder en voor je vriendjes waar je mee om gaat. Je hartje moet net zijn als een kooltje vuur, zóó warm, dan straalt er ook warmte van naar buiten en dan Vinden de menschen het prettig om je te zien. Maar nu ben ik bijna vergeten dat we verloting hebben gehad en ik was bijna vergeten wie de prijzen en den „extra" prijs hebben gewonnen. Ik zal hier hun namen neerschrijven: Kees en Jaap Kok, Den Hoorn (T.). Jan v. d. Wal, Buitenhaven 28a. Nancy Klok, Bothastraat 8 en Agatha Koelemey, le Vroonstraat 24. En de extraprijs krijgt Annie v. d. Brink. Annie is het raadselvriendinne- tje dat het trouwst en het langst mee doet en nog nooit geen boek heeft ge wonnen. Jullie denken er wel om dat je je prijs vanmiddag vóór vijf uur op kan toor komt halen? Jan v. d. IVal. Dat had jij niet gedacht fen ik ook niet Jan, dat je nu al een prijs zou winnen, maar het is zoo, je nummer kwam uit de lootjes. Ik dacht wel dat jij het hier fijn zou vinden. Bijna alle menschen die hier een tijdje wonen, vinden het hier prettig. Ze komen allemaal mopperend aan, als ze hier geplaatst worden en gaan huilend weg, als ze weer moeten vertrekken. Zoo gaat het met jouw ook nog. Annie v. d. Brink. Ziezoo, nu krijg jij ook eens een boek, Annie. Je hebt het ver diend, hoor. Hoelang doe je nu al mee? Je hebt minstens al twee potjes inkt en voor een gulden papier verschreven. Maar het is niet vergeefs geweest. Je krijgt een fijn boek. Dank je wel voor de ingezonden raadsels He heb nog wel een heele stapel eigengemaak te raadsels liggen, hoor, maar ik had nog geen tijd ze uit te zoeken en zal daaraan gauw beginnen. Gatrtenkte Ouwerkerk. Zoo Catrientje, haft vK vorege vweek door de „viuggigheid" je naam vergeten onder je raadsels en versje te zetten? Nu, dan moet je wat min der vlug worden, hoor, want ik ben geen sterrenlezer of koffieprut kijker. Je hebt mooie rijmpjes gemaakt. Tony Sinnige. Of dat een ondeugende streek van je broertje was, Tony, om die hooiberg in brand te steken, ik denk dat je moeder of je vader wel eens even met zwarte oogen naar hem gekeken hebben en toen mis schien zijn broekje strak hebben getrokken en er een roffel op geslagen. Of is het zoo erg niet geweest? Mon Bonte. Natuurlijk, Mon, schrijf jij maar geen groote briefjes, hoor, als het zulk mooi weer is en je met je moeder mee mag op de fiets Profiteer maar van het mooie weer. Je zal wel niet meer koffie bruin bak ken, maar misschien krijg je nog een thee- kleur. Ati v. Strijen. Je weet het al, Ati, je weet het al, want je hebt natuurlijk eerst naar de namen van de prijswinnaars gekeken en toen dit briefje voor je opgezocht. Maar nu moet je ook nog het briefje lezen dat ik aan allemaal schreef, misschien dat je dan cok die zucht slaakt, zonder meer. Germaine Franken. Zoo, vond je de raadsels deze „semaine trés facile" en een van de andere raadselvriendinnetjes schreef me juist, dat ze het eerste raadsel zoo vreeselijk moeilijk vond. Maar die was misschien niet uitgeslapen toen ze er aan begon, want ik vond ze ook nogal gemakkelijk. Tonny Kersbergen. Je raadsels waren nog op tijd, Tonny, en boos ben ik ook niet op je hoor. Als ik om zulke kleinigheidjes boos was, dan kon ik den heelen dag wel als een beer loopen brommen. Annie Jansen. Ja, dat zetfoutenduiveltje is een rare snaak, Annie, soms is hij grappig, maar ook heel vaak doet hij leelijke streken, dan worden de menschen boos op hem, zooals jij, toen hij een couplet van je versje ver knoeid had. En het leelijke is, dat hij om die dingen altijd zelf zit te schateren. Ik zou me er dus maar niet te veel van aantrekken, an ders heeft ie nog meer pret. Nancy Klok. Ik heb jou niet meer te vertellen, Nancy, of je raadsel van de vorige week goed gerekend is, want je hebt een prijs gewonnen en dat kan alleen maar als je alle keeren goed opgelost hebt. Ina Boels. Dat circus heeft jouw dicht ader geloof ik doen ontspringen, Ina, twee versjes op een dag, toen het circus er was, als het zoo doorgaat wordt je nog rijmelaar engros. En het is een leuk versje ook, dat je gemaakt hebt. Mien Jonkmans. Je raadsels waren ont vangen, Mien, en 't is een vergissing dat ze niet genoteerd zijn. Het was wel leuk dat je je klacht in rijm had geschreven en het rijm was ook niet onaardig, maar toch ontbrak er nog te veel aan, om het op te nemen. Maar 't was ook voor het eerst, hè? En dat moet ook leeren. Annie Walboom. Ja, ik begrijp dat briefje van je vader, Annie en hij had het vorige week ook heusch niet zoo heel erg mis, wel een klein beetje, misschien kom ik wel eens bij hem praten als ik eens een ver loren uurtje heb. Nu, jongens en meisjes, tot volgende week, dan zullen er zeker weer nieuwe vriendjes en vriendinnetjes bijkomen, nu de nieuwe maand begint en de wintertijd. Kindervriend. HET POESJE. Klein Miesje die was jarig, Ze kreeg een heeleboel. Een mooie pop en lekkers En ook een poppenstoel. En op dat poppenstoeltje, Zeg, weet je wat daar lag? Een allerliefst klein poesje, Met hagelwitte vacht. En het kleine witte poesje. Dat vond Mies toch zoo lie Ze noemde het direct al Mijn kleine hartedief. Ze solde en ze dolde, Met hartediefje rond. En rolde op 't laatst ha Met poesje op den grond. Maar eindelijk zei moeder: Kom Mies nu is 't genoeg. En morgen mag je weer speien, Als is 't ook heel, heel vroeg. Jna Boels. MEDELIJDEN. Er was een arme oude man, Die niet meer werken kon, Nu zat hij met 'n harmonica, Te braden in de zon. Hij speelde deuntjes, o, zoo mooi! En toch was hij niet blij, Want de arme man was stekelblind En kreupel nog daarbij. En kleine Mientje zag hem zoo. Ze zei: Och, och, wat naar! Ik help dien armen stakkert gauw, Ik speel het bij Moe wel klaar. En een, twee, drie! die Mien naar Moe, En weet je wat ze zei? Och, Moeder, maak mijn spaarpot leeg, 'k Maak graag die stumperd blij! Catrientje Ouwerkerk. ARM POPJE. Klein zusje zit in 't hooge gras, Zij schreit haar oogjes rood; Want och, haar lieve babypop, Haar poppelief is dood! Zij speelden samen op het mos, Zij plukte bloempjes fijn; En zusje reeg met naald en draad Voor pop een kransje klein. Maar teen het haar vervelen ging, Wou zus wat wandelen gaan; En pakte zacht haar poppetje, Met beide handjes aan. Opeens, ze liepen juist op 't pad, Sprong Hector van Oom Jan Het kleine vrouwtje tegemoet, Daar schrok ons zusje van. En popjelief viel met een smak, Op 't harde tuinpad stuk, Ons zusje schreide nog heel lang Om 't groote ongeluk. Catrientje Ouwerkerk. 'T IS GEEN WONDER. Kees gaat met zijn bokkenwagen. Huis aan huis om schillen vragen. In de kar stort hij de schillen, Die de menschen geven willen. Eiken keer als wordt gestort, Dus het vrachtje zwaarder wordt, Lacht de bok, hij vindt het goed, Hoewel hij harder trekken moet. 't Is geen wonder, want hij weet Waarvoor of hij feit'lijk zweet. De schillen die zijn voor zijn maag, En hij lust ze, o zoo graag. Annie Walboom. GEFOPT. Jan had een kuil gegraven, En mooi weer toegelegd, Met stokjes, zand en steentjes, Dat deed die baas niet slecht. Ik moet je eens wat zeggen. Kom zus aan jou alleen, En Jantje lei zijn armpjes Om zusje's halsje heen. Hij neemt zijn lieve zusje, Dan mee en fluistert stil. O wee! daar valt Marietje Zakt weg met groot gegil. Papa komt aangeloopen, En heft Marie er uit. Maar Jantje staat verlegen, Hij huilt de kleine guit. Hij heeft er toch zoo'n spijt van, Want zusje's voet doet zeer, En stil belooft klein Jantje, Pa, ik doe 't heusch nooit meer. Annie Jansen. MIJN KLEINE ZUS. José, dat is mijn kleine zus, Een kleine lekkere schat. Ze roept steeds maar: abo, tata, Maar nog steeds nietpapa. Ze speelt vaak met de rammelaa' En ook met popje Trees, En lachen, lachen, doet ze maar. En van moeder houdt ze het meest. Germaine Franken. Een jong schilder moet een zee gezicht geschilderd hebben, zóó geluk kig, van ooloriet, dat men zeeziek wordt ate men er lang naar kijkt De Kabouters helpen een handje..., door JO RENKSUM—VAN DIJK. Jullie weten zeker niet dat meneer Pauw, die daar zoo trotsch rondstapt, vroeger niet zoo mooi was, wel?.... En toch was dat zoo. Luister maar eens naar mijn verhaal. Lang, heel lang geleden, waren me neer en mevrouw Pauw zoo volkomen gelijk aan elkaar, dat men hen haast niet uit elkaar zou kennen. Tezamen met honderden andere vogels woonden zij in de bosschen en leidden daar een eenvoudig bestaan Mevrouw Pauw had daar in den grond een kuil uitgekrabt en daar haar nest in ingericht. Nadat zij de kuil had; gevoerd met kleine takjes en zachte bladeren, legde zij er een dozijn geel achtige eieren in en begon te broeden. En de arme meneer Pauw kon haar geen oogenblikje wegkriigen om eens gezellig samen een wandelingetje te maken. Dat verveelde hem, dat kun je begrijpen! Hij was zoo gewend, tezamen met zijn vrouw rond te stappen en de korrels van den grond te pikken. Op zekeren dag, toen hij weer eens zoo eenzaam rondstapte, zag hij zichzelf in het water van een vijvertje. Dat was iets nieuws voor hem en treurig moest hij bekennen: „Ach, wat ben ik toch eigenlijk maar een leelijke, oude, groote vogel. Wat zou ik het heerlijk vinden, om even mooi te zijn, als b.v. de Ijs vogel!" Toevallig zat Ijsvogel in de buurt en dadelijk stapte Pauw op hem toe en vroeg,, hoe hij het moest aanleggen, om óók van die mooie kleeren te krijgen. Ijsvogel was met z'n verkeerde been uit bed gestapt en had een slecht humeur. Daarom keek hij Pauw eens met 'een vernietigenden blik aan, spuwde op den grond en vloog weg. Onder het vliegen riep hij: „Vraag het maar aan de Ka bouters!" „Ai", dacht meneer Pauw, „daar zou ik nooit op gekomen zijn. De Kabouter koning woont in het bosch, beneden aan den berg. Ik zal er dadelijk heengaan." En hij vergat heelemaal om de arme mevrouw Pauw van zijn voornemen te vertellen, zoo was hij er van vervuld.. Het was een heel eind, maar hij hield vol, totdat hij eindelijk tegen zons ondergang den voet van den berg be reikte. Hier voelde hü zich thuis. Hij rustte een poosje uit en dommelde wat in slaap. Plotseling schrok hij wakker., liij hoorde klokjes rinkelen. Op het ge luid, afgaande, kwam hij bü een mooi grasveld. Aan de eene zijde was een lief elfje bezig een rijtje klokbloemetjes te bespelen, door er met een rietje zacht- kens op te slaan. Het was een lieflijke muziek. Toen de elf hem zag, begon ze te lachen en vroeg hem: „kom jij mis schien met de feeën dansen, vanavond?" „Neen", antwoordde Pauw, „ik wilde den koning zoo graag iets vragen. Kan jij me niet helpen? Het is zeer drin gend." Het schalksche elfje beloofde het en verzocht Pauw zoolang achter de tak ken weg te kruipen, want zü moest de tafel dekken. Op het grasveld stonden tal van paddestoeltjes, haast net als tafeltjes.... Op een handeklap van het elfje kwamen er een heeleboel kabou ters, aardige mannetjes met lange baar den, die de tafels gingen dekken. Over iedere tafel werd een schoon spinrag gegooid en de mooiste en fijnste tafel was natuurlijk voor den koning bestemd. Stukjes bijenbrood en de schil len van groote boonen, gevuld met de heerlijkste bijenhoning, sierden de ta fels. In rozeblaadjes werd bloemensap gegoten. Glimwormpjes en vuurvliegjes deden dienst als lampions en verlicht ten de tafeltjes feestelijk. En tenslotte werden er zitplaatsen gemaakt van zacht mos. Het was alleraardigst vond Pauw, die onder de takken te droo- men lag. Intusschen was de tweede etensklok gegaan en waarlijkdaar zag Pau® in de verte d'en Kabouterkoning en d? koningin met den stoet, van kabouters, feeën en elfen aankomen. Voorop t>e' pen de vechtelfjes met haar zwaard®11 van mimosa-dorens. Iedereen droeg lantaarntje. En achteraan kwam Öe

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1932 | | pagina 21