Ons \inderverhaal.
De afgesloten kamer.
ONS KiNDËKno^Kign
Beste jongens en meisjes!
M'n kleine jongen zet nu iederen
avond, voordat hij naar bed gaat, zijn
schoen, hij gaat dan op zijn hurken
zitten voor de kachel en zingt een Sin
terklaasversje en 's morgens, als-ie
wakker wordt, dan loopt-ie in 't donker
op z'n bloote pootjes naar beneden en
kijkt of de Sint wat in zijn schoen heeft
gedaan en dan komt hij met z'n schoen
tjes, met inhoud, naar boven en laat
z'n vader en moeder met een biij ge
zicht zien wat de Sinterklaas heeft ge
reden.
Van de week kwam hij op een mor
gen onr 11 uur naar zijn moeder, nam
haar bij de hand en zei: „Mams, late we
nog een Sinneklaasversie zinge, ik heb
niks meer in me skoentie". Nu, hij
moest natuurlijjk wachten tot 's avonds
en gisterenmorgen was er heelemaal
niets in z'n schoen, want hij was den
vorigen dag erg ondeugend geweest
en Sint Nicolaas was hem toen
's nachts voorbijgereden. Ik was be
neden toen hij naar zijn schoentjes
kwam kijken. Hij pakte ze op, keek er
in en zei teleurgesteld: „D'r zit nis in,
paps, kijk maar" en hij duwda me zijn
schoentjes onder m'n neus. Ik keek
hem eens aan en vroeg of-ie misschien
de vorige dag ond°ngend geweest was.
Maar daar wist hij zich niets meer van
te herinneren en hij geloofde ook van
niet. Hij was gisteren echter den heelen
dag erg gehoorzaam en heeft dus ver
moedelijk wel begrepen, waarom er
niets in zijn schoentjes zat.
Jullie hebben misschien ook nog wel
kleine zusjes en broertjes, die hun
schoen mogen zetten en dan zie je ook
iederen morgen die blije snuitjes. Dat
is fjjn, hè, daar wordt je zelf ook blij
om. 't Is toch maar een heerlijke tijd,
die tijd voor St. Nicolaas. Hebben jul
lie al gezien dat de étalages er nu ook
weer feestelijk uit gaan zien. En straks
komen de verrassingen weer
Henk Verheul, Doorn. Dat was het
eerste teeken van leven van je, Henk. uit je
nieuwe woonplaats in de bosschen. Ik kan
me begrijpen dat het wel wat vreemd voor
je was op de nieuwe school in een nieuwe
klas, met een nieuwen onderwijzer en voor
jou nog onbekende kinderen. Maar dat went
gauw genoeg en je hebt al vee! genoten van
de mooie omgeving, 't Is fijn dat je ook zoo
gezond bent. Nu Henk, de groeten hoor, ook
bij je thuis.
Rietje de Klerk. Je achternaam is me
bekend. Rietje en je voornaam draagt mijn
kleine meisje, dus kan je wel begrijpen, dat
ik het leuk vind dat jij ook meedoet. Ik ben
benieuwd of je net zoo trouw zal zijn als je
vriendinnetjes.
Corrie Srmt. Dat is alweer een groote
brief van m'n nieuwe raadselvriendinnetje en
ik denk dat je vandaag weer net zoo be
nieuwd naar ,,'t Juttertje" was als de vorige
week Zaterdag en je hebt vast tegen je vader
gezegd, toen hij de krant had: „Geeft u mij
eens gauw „t Juttertje" en toen heb je dit
briefje opgezocht en nu zit je het te lezen en
je denkt, en misschien zeg je het wel hard
op: ik vind het toch fijn. dat ik aan de raad
sels begonnen benWaar of niet???
Annie v. d. Brink. Als ik broertje iets
vraag, waarop hij geen antwoord kan geven,
dan kijkt hij me aan en zegt: „Ik weet het
niet, paps. zeg jij het maar". Ik zou nu ook
tot jou willen zeggen, op je vraag waarom je
vorige week niet bij de goede oplosser» stond
„Ik weet het niet. Annie, zeg jij het maar"
Maar ik denk dat jij het ook niet weet en de
eenigste verklaring, die ik er voor geven kan.
is, dat ze zoek geraakt moeten zijn. Maar er
is nu nog een kruisje achter je naam gezet,
hoor, dus het is toch in orde gekom-n
Nancy Klok. Die eene N. K., die de
vorige week bij de oplossers stond, was jij.
Nancy. Is nu je hart gerust gesteld?
Dedi de Vroome. Ik vind het leuk dat
jij ook meedoet, Dedi, en ik vind het ook
leuk dat jij „een goud ringetje en vijf broer
tjes" hebt. Wat heb je nu liever, dat gouden
ringetje of die vijf broertjes? Een malle
vraag, hè? Maar dat komt omdat je me het
eerst van dat gouden ringetje vertelde, zie je.
Krijg ik volgende week antwoord?
Dik van Rijn, Deventer. Nee, ik had niet
gedacht dat je me vergeten was, Dik, maar
ik dacht dat je me niet meer
schreef, omdat je heele spaar
pot leeg zou raken door de
porto-kosten, voor al die
brieven naar Den Helder.
Ja, Den Helder krijgt nu een
hoogen dijk. Zoo hoog, dat
tieel oude mannetjes straks
niet meer naar boven kun
nen klimmen en de jongens
fijn kunnen bobsleeën, als
er sneeuw ligt. Vond je het niet leuk dat je
zoo onverwachts naar Den Helder moest? En
nu zit je weer in Deventer, dicht bij het on-
dergeloopen land en je leest dit briefje, waar
in ik de groeten zou doen aan je opoe's en
je heele familie. Ziezoo dat spaart je meteen
weer heel wat portokosten uit.
Catrientje Breeuwer. Dat dacht ik wel
dat jij in de Keizerstraat woonde, Catrientje,
en ik dacht ook wel dat je vader je pianoles
gaf, want je vader geeft toch muzieklessen en
dan natuurlijk in de eerste plaats aan zijn
eigen meisje Oefen je iederen dag trouw?
Je vindt het nu misschien wel eens heel ver
velend. maar later vind je het fijn, dat je
het geleerd hebt. Blijf dus maar goed je best
doen.
leen v. d. Wal. Nee, dat zal niet mee
vallen, Jeen, als je zoo gewend bent, wanneer
je uit het raam van je huiskamer kijkt, de
wijde zee en de wolkenhemel te zien, nu in
een straat te wonen, waar je dicht tegenover
andere huizen zit. Maar je blijft toch vlak
bij den dijk wonen en daar kan je fijn spelen
en je bent niet zoo heel ver meer van de
duinen en daar is het 's zomers nog heerlijker
dan aan de Buitenhaven.
Tony Sinnige. Kan je nog hooren, Tony?
Je zal misschien zeggen, wat bedoelt u nu?
Dal zal ik je vertellen. Ik las dat je broertje
een fluitje op zijn verjaardag had gekregen
en nu was ik een beetje bang dat hij jou en
je heele familie doof gefloten had. Jij hebt
thuis net zooveel verjaardagen in Decembei
als ik, ook twee. En dan al die andere feest
dagen nog, dat maakt December tot een feest
maand, hè, al is het nog zoo donker.
Stientje Alexander. Dus jij hebt je ver
langlijstje voor Sint Nicolaas al klaar,
Stientje? En bovenaan prijkt een boek. Ik
hoop dat die wensch dan maar in vervulling
gaat en dat je een boek krijgt dat je graag
wilt hebben en dat je, al heb je het tweemaal
doorgelezen, nog mooi vindt. Dat door ioii
ingezonden versje van S. Franke heb ik
opgenomen, zooals je hieronder ziet, maar je
naam kan er natuurlijk niet bij. Dat begrijp
je wel, denk ik.
Annie Walboom. Ik wist niet dat jij
van de week jarig was, Annie. Heb je het
vorige weck geschreven? Dan heb ik het
over het hoofd gezien, hoor, en dat spijt me,
want nu kom ik wat laat met m'n felicitatie,
al is zij evengoed gemeend. Mijn beste wen-
schen dus. Het eene versje heb ik bekort,
zooals je ziet. Die vraag behoort niet in de
krant thuis en moet je maar schrijven naar'
Indië.
Annie Jansen. Deze week alleen een
versje en geen briefje van jou. Ik heb je dus
ook niets te schrijven. Alleen ten vraag. Is
het versje van jezelf of heb je het overge
nomen? Je weet dan de voorwaarde, hè?
Anny en Mona Timmer. Dat was een
klein zetfoutje „jongens", wilde ik bijna
schrijven, maar ik bedoel meisjes. Die F.
moest een T. zijn. Jullie hadden het trouwens
kunnen zien aan de plaats waar de letters
stonden, omdat de namen in alphabetische
volgorde staan.
Ina Boels. Dat zeg jij nu wel, Ina, dal
de raadsels zoo gemakkelijk waren, maar an
dere kinderen schrijven me weer dat ze et
zoowat niet uit konden komen. Jij houdt
zeker veel van aardrijkskunde, net als een
meneer van kantoor, die reist ook telkens de
heele wereld door, in gedachten dan, snap je.
Dat is ook fijn.
Germaine Franken. Ik geloof dat alle
kinderen dat doen, Germaine, hun briefjes
uit de krant knippen en opplakken. Dat heb
ben tenminste al verschillende vriendjes en
vriendinnetjes aan me geschreven. Ik denk
dat jij al een half schrift vol hebt, want ik
heb jou nogal eens geschreven. En nu van
daag komt dit er weer bij.
Nu, tot volgende week.
Kindervriend.
JAAPJE DE VISSCHER.
Er was eens een ventje dat hengelen wou
Hu zat aan het water en beet kreeg hij gauw'
Hij vischte een baarsje
Dat keek er zoo naar
En toen nog een snoekje,
Dat sprong er zoo raar,
En eindelijk een paling,
Die had zoo 't land,
Dat was me 'n gespartel
In Jaapje z'n mand.
Het duurde drie uurtjes en 't mandje was vol
Ons Jaapje naar huis toe zoo blij en zoo dol.
Zijn moeder aan het bakken,
Van sisserdesis.
Aan tafel was het smullen,
Het was er niet mis,
Dat visschen van Jaapje
Kwam net goed te pas,
Want tante was juist
Bij Jaapje te gast. Annie Jansen.
JARIG ZIJN.
Woensdag was :k jarig,
Woensdag was het feest,
Woensdag zijn vriendinnen
Op mijn feest geweest.
Woensdag had ik vreugde,
Woensdag was ik blij,
Woensdag kreeg ik geschenken,
Daar was van alles bij.
Woensdag was het snoepen,
Woensdag was het pret,
Woensdag lagen wij allen
Wat te laat op bed.
Annie Walboom.
NU NIET VRAGEN.
Kijk die kater op dat hek,
Met zijn tong lekt hij zijn bek.
Kijk nu strekt hij ook zijn leden,
Strakjes springt hij naar beneden.
En daar trippelen op den grond,
Een paar kleine vogels rond.
Zou 'k 't doen? nee, nu niet vragen,
Gauw die vogels gaan verjagen,
Vogels jagen mag wel niet,
Maar als ik ze zitten liet
Wordt er één een kattenprooi,
En dat is veel minder mooi.
Annie Walboom.
MUSSCHENGEVECHT.
Dertien kibbelende musschen
Zaten midden op de straat,
Woedend pikten ze elkander,
O, wat was dat troepje kwaad.
d'Oudste zei: „dat korstje brood
Dat is duidelijk, is voor mij".
d'Anderen piepten: „kun je denken",
En ze schikten allen bij.
Driftig klepten ze de vlerkjes,
Wipten hier, en vlogen daar,
Trokken, rukten, hapten, tjilpten,
Scholden vrees'lijk op elkaar.
Buurman's kat, die lag te slapen,
Schrikte wakker van 't kabaal.
Dat die dertien musschen maakten
Om hun deel van 't middagmaal.
Stil'kens sloop ze naar het troepje,
Dat zoo schrikk'lijk vechten dorst,
Maar, toen poes de eindsprong waagde
Ving ze alleen.... de droge korst.
5. Franke.
DE HERFST.
Zoo gauw de herfst is gekomen,
Vallen de bladeren van de boomen,
Daaraan merken wij gewis
Dat de winter in aantocht is.
Voor ons is het nu zoo erg niet,
Maar als je soms andere menschen ziet,
Dan kunnen wij beter een rijmpje dichten.
Die op straat hun werk moeten verrichten,
Als moeder om vier uur de lamp aandoet,
En als het kacheltje gloort zoo zoet,
Dan voelt men zich rijk, al is men arm,
Want dan is het thuis zoo heerlijk warm.
SINT NICOLAAS.
't Was op een morgen voor dag en voor
dauw,
Toen jantje uit bed sprong, en gluurde
eens gauw
Döor 't vensterke henen, want je weet
't al vast,
Sint Nicolaas komt spoedig in ons landje
7 te «ast-
zijn baard is immers prachtig wit,
De knecht roetzwart als een git.
Zij komen een tijdje van te voren
Eens kijken, luisteren en hooren,
Of hier zoo alles is goed gegaan.
Met vlijt, want daar komt het op aan,
Vooral op de school en ook thuis
En: stil werd Jantje als een muis.
Want Sint Nicolaas en zwarte Piet
Weten alles, of geloof je 't met?
Hij wist het maar al te goed,
Een boodschap deed Jan nooit met spoed.
En zijn rapport! O, foei, wel nee,
Er ontbrak menigkeer viermaal twee.
Nu huurde Jan door 't venster heen,
En ziet de maan, die zei alleen:
Een kind, dat ijver heeft getoond,
V- ordt door den goeden Sint beloond.
Annie DunkAbbenes.
Ik ga jelui nu eens een verhaaltje
vertellen over iets dat heel lang geleden
gebeurd is, toen ik zelf nog een meisje
van tien jaar was.
Mijn vader had een groote boerderij,
zoodat wji buiten woonden en, evenals
bij de stadskindertjes kwam het Chris
tuskindje ook bij ons met Kerstmis. De
mooie kamer werd dan minstens een
week van tevoren buiten gebruik ge
steld en omdat de tusschendeuren van
de woonkamer naar de zitkamer gedeel
telijk van glas waren, werden er aan de
andere zijde groote lakens voor gehan
gen, opdat geen nieuwsgierige oogen
naar dingen zouden zien, die nog ge
heim moesten blijven.
Zooals ik reeds zeide, kort voor
Kerstmis was de kamer voor ons afge
sloten; de meubelen werden gedeelte
lijk verschoven en gedeeltelijk zoolang
ergens anders geplaatst, om de noodige
ruimte te krijgen voor den Kerstboom
en de tafel met geschenken.
Vanuit onze woonkamer gezien, ston
den die lakens heel geheimzinnig. Moe
der was de eenige, die toegang tot ce
afgesloten kamer had en zoodra zij er
uit kwam ging de gangdeur op slot en
de sleutel in haar taschje, zelfs vader
mocht niet in de kamer komen en heel
dikwijls plaagde hij ons, kinderen, door
te zeggen, dat wii zeker wel heel
nieuwsgierig waren wat de Engeltjes
toch wel in de kamer deden, en zei
lachend: „Wel, probeer jelui dan toch
door de lakens heen te zien".
Moeder lachte maar eens en liep af
en aan. Wat zou zij daar toch te doen
hebben? Ja, dat was nu juist het ge
heim. De Engeltjes hadden haar streng
verboden er met kinderen over te
spreken.
Of die engeltjes in de kamer kwa
men?" Zeker en deze hadden van aller
lei mooie en nuttige geschenken en het
was dikwijls een wonderlijk geluid in
de afgesloten kamer, een gegons van
stemmen en een ruischen van vleugels,
dat ons allen onder den indruk van het
komende groote feest deed komen
„O, mochten wij de Engeltjes ook
eens zien, ..Moeders konden toch ook
alles zien wat zü wilden, vond en wij.
„Zijn de Engeltjes heel lief?" „Ja,
kinderen, zü zijn heel lief en aardig en
daarbij zoo vrooliik. Soms komt ook de
Waakster der Engelen om te zien uf zij
alles goed doen en om te vragen of de
kinderen in huis wel heel lief zijn
„Is zü streng, moedertje?" vroegen
wij. „Neen, streng niet, maar heei ern
stig en zü houdt zoo heel veel van alle
goede kinderen
„Komt het Christuskindje ook?"
„Dat komt eerst op Heiligen avond
maar er komen zooveel Engeltjes naar
beneden om alles voor het Christus-
kindje in orde te maken."
Hoewel "ik over het algemeen niet erg
nieuwsgierig was, kon ik het bijna niet
langer uithouden om een kijkje in de
geheimzinnige kamer te nemen.
Het kwam mü daar alles zoo heilig
voor, wat daar achter die deuren plaats
vond.
Eens op een dag kon ik mii niet lan
ger bedwingen; ik kon het, meende ik,
niet langer uithouden, dat geheimzin
nige gefluister en dat ruischen alsof
het van de vleugels der Engeltjes was.
Heel duidelijk hoorde ik het geluid van
verscheidene zilveren stemmetjes, het
kon niet anders, dacht ik, dit moest de
Engelenschaar zü'n.
O, wat zou dat heerlijk zijn, slechts
eenmaal die lieve gevleugelde Engelen
te zien! Slechts éénmaal!
Reeds was ik bij de deur; ik kon er
mij niet langer tegen verzetten en
keek door het sleutelgat.
De sleutel stak er van binnen in, dus
kon ik niets zien, maar.... opeens was
alles stil daarbinnen. Geen Engelen-
stemmen meer! Had men mij misschien
gehoord;
Ik was weliswaar op mijn teenen naar
de deur geloopen, maar had er zeker
even tegenaan gestooten.
Ik was hevig geschrikken, want nu
wisten de Engelen, dat ik iets gedaan
had, wat mij verboden was. Ach, hoe
vreeselük vond ik dit en ik liep dan
ook hard weg.
Eenige oogenblikken later komt moe-
der uit de kamer, ziet mij ernstig aan
en vraagt: „Maria, wat heb je voor een
zwarte vlek op de punt van je neus. Heb
.ie misschien door het sleutelgat willen
zien?"
Ik voelde mijn wangen vuurrood