Ons kinderverhaal.
De jakhals en de wolf.
KlNDCRKOmreci
Beste jongens en meisjes!
Nu staat St. Nicolaas voor de
deur. Nog twee nachtjes slapen, den is
het zoekertjesdag en ga je het heele
huis door om je cadeautjes te vinden.
Zoo ging het tenminste vorig jaar met
mij en van dit jaar zal ik wel weer
moeten zoeken. De brieven voor St.
Nicolaas zijn geschreven en nu moet je
maar geduldig afwachten, wat hij van
het jaar kan missen. Misschien is het
wel niet zoo veel als je wel graag zou
willen hebben, want ik heb de Sint de
vorige week, toen hij bij Vroom en
Dreesmann was, een bedenkelijk ge
zicht zien trekken, toen een jongen om
een stoommachine vroeg. 't Is voor
St. Nicolaas ook een slechte tijd",
zuchtte hij, maar ik zal eens kijken of
het kan. Broertje haalt me tegenwoor
dig midden in den nacht uit m'n bed
om naar zijn „goentie" te kijken, wat
er in zit, en ik moet soms op hem brom
men, dat hü moet wachten tot het licht
is en als er al een klein beetje licht
dat 't niet meer pikdonker is en dat
ie 't nou wel zien kan. Dan doe ik de
deur van zijn kamertje maar open en
laat hem naar beneden scharrelen en
door de gordijnen komt, dan roept hij,
dan komt ie gauw met z'n eigen schoen
tjes en die van zijn zusje onder zijn
arm naar boven ên gaat uitpakken wat
er in zit. Dat is me een feest, 's mor
gens vroeg, maar soms denk ik wel
eens, ik wou dat St. Nicolaas alvast
maar weer naar Spanje was, want het
is ook vaak erg koud en erg donker
om er voor die kleine aap uit te gaan.
En nu Maandag is de Sint jarig, wat
een feest zal dat zijn. Dan loopen alle
menschen met blije gezichten, dat is
nog eens fijn, een verjaardag die we
allemaal vieren. Ik wensch jullie een
echt fijne dag.
Ko Nieuwdorp. Je hebt vandaag heelemaal
niet te zoeken naar het briefje, dat ik aan je
schrijf, Ko, 't is het eerste in de kinderrubriek,
't wordt het tweede in je schrift, waarin je ze
opplakt, en 't is op den derden (December)
dat je het leest. Ik wist vooruit, wel, dat je
net zoo goed je raadsels kon oplossen als ie
zusje. Een jongen moet toch even goed
kunnen puzzelen als een meisje, als 't nu een
haakwerkje was, ja dan was het wat anders,
maar raadsels oplossen, dat kan iedereen met
een beetje goeden wil.
Sientje Nieuwdorp. Als jullie altijd samen
blijven oplossen, Sientje, en ook zulke leuke
briefjes blijven schrijven, dan zullen er in dat
schrift van jou en in dat van Ko, evenveel uit-
knipseltjes uit 't Juttertje komen. Meestal zijn
de meisjes echter trouwer in het oplossen en
ik ben dus benieuwd, als straks de "winter
voorbij is en de dagen langer worden en je
buiten weer fijn kan spelen, of Ko dan nog
mee zal blijven doen. Ik hoor hem tegen jou
zeggen: „Nou vast wel, hoor." Maar laten we
maar eens stilletjes afwachten.
Dik v. Rijn, Deventer. Das is de schuld van
de post, Dik, dat die krant pas Maandag
kwam, ze was hier Zaterdag op tijd verzonden
en had dus, evenals op andere Zaterdagen,
's avonds in jullie bezit moeten zijn. Als het
nog eens voorkomt, moet je maar eens op het
postkantoor gaan mopperen, misschien helpt
dat. 't Spreekt vanzelf, dat je huiswerk voor
het raadseloplossen gaat, daarin heeft je moe
der groot gelijk. O ja, een meneer van kantoor
heeft me gevraagd, of ik de groeten aan je
wilde doen van de kennissen uit de Janzen-
straat. Je ziet wel, dat ze jullie in Den Helder
nog niet vergeten zijn.
Gerarda v. Os-Coppens, Paterson (N-Y).
Dat is een groote sprong, van Deventer naar
Amerika, maar in ons kinderhoekje zijn we
niet bang om eenige duizenden mijlen in den
geest te overbruggen en ik vond het wat leuk,
dat ik zoo n aardig, waardeerend briefje van
U kreeg, van den anderen kant van den
Oceaan. Uw versje is heel juist en ik geloof
zelfs, dat de Yo-yo-manie n Holland al be
gint te luwen. Nu zijn wij, nuchtere Hollanders,
niet zoo gauw door een manie aangetast, dat
weet U als oud vaderlander nog wel, denk ik,
al maak ik uit uw brief op, dat U al aardig
aan het veramerikaanschen (mooi woord, vindt
u niet?) bent. t Is leuk, dat U den band met
Den Helder altijd nog aanhoudt door het lezen
van de Heldcrsche Courant. Ik dank U voor
de postzegels. Zelf verzamel ik niet, maar U
hebt er meneer de Boer een genoegen mee ge
daan. Vele groeten uit Den Helder.
Adriaan Aggenbach. Dat je
mee doet vind ik fijn, Adriaan,
maar een boek „verschalken"
mag je niet. Wel een winnen,
maar dat was zeker je bedoe
ling, hè?
Harm Leyen. Ik wil begin
nen met je gerust te stellen,
Harm, je raadsel is voor goed
gerekend en je hebt meege
daan bij de verloting, maar
je hebt geen prijs gewonnen. Das is wel
een klein beetje jammer, maar een volgenden
keer ben je misschien gelukkiger. Dat je opoe
uit Amerika terug is, wist ik al. Je moet
denken, bij de krant weten ze alles en je moet
dus ook maar oppassen, dat je geen al te
groote kwajongensstreken uithaalt, anders weet
ik Ook dat gauw genoeg. Je sprong zeker wel
een gat in de lucht hè, toen je je opoe daar
weer springlevend voor je zag en wat zal ze
een massa te vertellen hebben gehad, een boek
vol, denk ik.
Arendje Donker. Wel allemenschen, nu had
je me de vorige week een briefje geschreven,
waar niks in stond en ik heb vijf minuten
moeten piekeren om je te antwoorden en nu
kan jij me zoo'n massa vertellen, want je bent
drie jaar in Italië geweest en hebt daar heel
veel mooie dingen gezien. Ik ben ook wel eens
met vacantie in Italië geweest, maar ik kan niet
meer dan tien woorden Italiaansch zeggen en
als je me dus een brief schrijft, moet je Hol-
landsch gebruiken, anders kan ik het heusch
niet lezen. Ik vond het in Italië verschrikkelijk
warm, maar ook heel erg mooi. Volgende week
vertel je me nog meer van je verblijf daar, hè?
Catricntje Breeuwer. Je hadt niet veel te
vertellen, Catrientje, dat komt zeker door de
S'nterklaasdrukte. Een aardig versje heb je ge
maakt, hoor.
Gretha Mebius. Dat versje van de vorige
week, staat vandaag in 't Juttertje, Gretha. Je
wilde natuurlijk graag weten hoe dat nu wel
komt. Nu, dat zal ik je dan eens vertellen,
't was tusschen andere brieven geraakt en
werd toen twee dagen later pas gevonden. Je
naam is nog wel op de lijst voor de goede op
lossers genoteerd.
Dedi de Vroome. Ik heb ook al St. Nicolaas-
tafels bekeken, Dedi, twee Zaterdagmiddagen
achter elkaar, 't is wat leuk om langs al die
vroolijke winkels te gaan, ze zien er allemaal
zoo feestelijk uit en je ziet aan dezen kant van
de étalages allemaal platte kinderneuzen. Mis
schien die van jou ook wel.
Ina Boels. Nu ben je weer terug uit Amster
dam, Ina. Ik denk, dat als je 's avonds in bed
ligt, dat je dan in gedachten door de „Bijen
korf" dwaalt en op het Damrak loopt en als
je dan je oogen opent, dan zie je de lan
taarnpalen op den Ruyghweg.
Annie Jansen. Ook al je hart en je hoofd
zoo vol van Sint Nicolaas, dat er bijna geen
briefje voor mij over kon schieten. Dan zal jij
het van de week ook met deze paar regels
moeten doen. Dag, Annie.
Jeen v. d. Wal. Jeen, jij bent een geluks
vogel, jij hebt al weer een prijs gewonden, en
dat nog wel twee dagen voor St. Nicolaas. Wel
gefeliciteerd, hoor, hier heb je de vijf, dat wil
dus zeggen, een stevigen handdruk.
Tony Sinnige. Dat is fijn, dat je er een heel
kiein broertje bij gekregen hebt, Tony, hij doet
zeker nog niets anders dan huilen en slapen.
Vroeger dacht ik altijd dat kleine kindertjes, net
als de poesjes, negen dagen lang niets konden
zien. Nu weet ik wel beter, ze hebben kleine,
heldere verwonderde oogjes en kijken daarmee
de vreemde wereld in. En straks gaat hij
lachen, maar dat duurt nog wel een paar we
ken, en dan gaat hij zich in zijn wiegje op
richten en schreeuwgeluidjes maken en dan gaat
hij kruipen en eindelijk gaat hij loopen en pra
ten en dan wordt het gauw een groote jongen
en als hij lezen kan, dan Iaat je hem dit briefje
in je schrift zien en zegt: „Dat is van den kin
dervriend". Je raadsels van de vorige week
waren goed en je stond op de lijst genoteerd.
Annie Walboom. Dat is jammer, Annie, dat
je nu met de raadsels ophoudt. Het is natuurlijk
goed, dat je, met je vader, versjes blijft in
zenden, ik zal dat zelfs heel aardig vinden.
Rietje de Klerk. Het is waar, Rietje, dat
R. K. voor jouw naam is niet duidelijk en
eigenlijk moest er staan R. de K. Maar jij bent
het hoor en in het vervolg zal ik wel R. de K.
zetten.
Henk Goutier. Natuurlijk mag jij m'n raad
selvriendje worden, Henk, en dan wordt je
meteen het vriendje van alle raadselvriendjes
en vriendinnetjes, dat wil zeggen, dat je er
nu vandaag een grooten vriend (dat ben
ik) en zestig kleine vriendjes en vriendinnetjes
bljgekregen hebt. Nee, 't is niet prettig dat je
vader zoo ver weg zit en met de feestdagen
missen jullie hem thuis natuurlijk heel erg.
Maar volgend jaar dan is hij er weer, hè, en
dan is het dubbel feest. Dag, Henk.
les en Kees Elout. Daar mag je net blij om
zijn, les en Kees, dat jullie vorige week goed
hebben opgelost, want kijk eens hieronder, bij
de prijswinnaars, jullie hebben een boek gewon
nen. Hoera! is dat even fijn, ja daar mag je wel
eens voor op je hoofd gaan staan. Kom het
vanmiddag maar gauw halen.
Annie v. d. Brink. Bij de raadsels heb je geen
prijs gewonnen, Annie, of je er een van de
puzzles zal winnen, weet ik nog niet, want
daarvan heeft de verloting pas Vrijdagmiddag
plaats. Maar dat kan je gauw genoeg zien
onder stadsnieuws. Ik hoop, dat jullie het leuk
hebben met alle schoolkinderen vandaag in
Casino. Ja, Rita zet ook haar schoentje al en
ze is wat blij als er wat inzit.
Corrie Smit. Jouw briefje lag heelemaal
onderaan en je sluit dus vandaag de rij. Het
nieuwe spreekwoord, dat je me zondt, heeft
geloof ik nog niet in 't Juttertje gestaan. Maar
nu moet ik je een kleine teleurstelling berei
den. 't Kan nog wel een heelen tijd duren,
voordat het opgenomen wordt, want ik heb
nog een groote envelop vol met eigengemaakte
raadsels en die moeteneerst nog geplaatst
worden. Maar je hebt zeker nog wel een beetje
geduld, hè?
En nu heb ik de verrassing van de maand
voor het laatst bewaard. De prijswinnaars van
de boeken. Hier staan hun namen.
Bertus Broekhuizen, Schagenstraat 121.
les en Kees Elout, P. Helnstraat 42.
Marietje Goes, P. Heinstraat 9, en
Jeen v. d. Wal, Wilhelminadwarsstraat.
Komen jullie vanmiddag, vóór vijf uur, jullie
prijs halen? En nu allemaal maar weer aan den
slag. Nieuwe vriendjes en vriendinnetjes, die
met de raadsels mee willen doen, moeten nu
beginnen met oplossen, dan maken ze aan het
eind van de maand ook een kans een boek te
winnen.
Nu, tot volgende week.
KINDEKVRIEND.
MIJN GROOTE ZUS.
Ik heb een lieve groote zus,
Ja, 'k heb er eigenlijk twee,
Maar één er van is heel ver weg
Over de groote zee.
Zij hield van mij en ik van haar,
Maar ik was nog wat klein.
'k Begreep niet goed waarom ze ging
Kon 'k maar eens bij haar zijn.
Maar komt mijn zus nu weer terug.
Ik ben dan niet meer klein.
Een bakvisch ben ik dan misschien,
Hoe fijn elkaar dan weer te zien.
Dan is dat alles weer voorbij
En zijn we allen weer zoo blij.
GRETHA MEBIUS.
SINT NICOLAASTIJD.
Wat is het gezellig
Zoo 's avonds op straat:
Vooral nu het tegen
St. Nicolaas gaat.
De winkels zijn allen
Zoo helder verlicht
En honderden oogen
Zijn daarop gericht.
De een zoekt voor Piet,
En de ander voor Jo.
Want elk geeft toch gaarne
Een aardig cadeau.
En wilt ge eens weten
.Vat ik heden nog doe?
k koop 'n cadeautje
Voor pa en voor moe.
Catrientje Breeuwer.
IN AMERIKA.
Aan de yo-yo-manie hierzoo
Is gelukkig reeds een end.
Slapen, eten, leeren, werken,
Was geheel toen onbekend.
Draaien, gooien, winden, trekken,
Was toen alles wat je zag.
Groot en klein werd zenuwachtig,
Trekkebekken heel den dag.
Maar één troost kan ik u schenken,
Let eens op mijn woord, gewis:
Wat zoo hard gaat, kan niet lang duren,
Of ik heb het al glad mis.
Gerarda van OsCoppens.
Paterson N.J.
De dagen zijn donker,
De luchten zijn grauw,
Geen wonder, het is al November,
Nog enkele dagen en dan, o wat vreugd,
Dan is het al weder December.
December, een maand vol verlangen en vreugd
Voor ieder die wat mag verwachten.
Is St. Nicolaas daar, zijn uw inkoopen klaar?
Laat ze gaan dan tot hen, die niets krijgen
In deez' somb're en droevige tijden.
Laat hun deelen uw vreugd,
Laat de Sint, door uw toedoen, iets rijden.
Desrenèer. Dik van Rijn.
FREDDY.
Freddy wou eens visschen gaan,
Misschien ving hij een snoek.
Hij zette zich bij 't water neer,
Hij zag heel niet de versche teer
En kreeg in plaats van snoek
Toen een bedorven broek.
Nellie Jongepier.
door
GERARD RIJNVELD.
Op zekeren dag was de jakhals erg
hongerig, want twee dagen lang had hij
niets te eten gehad. Toen hij zoo hon
gerig door het veld liep, zag hij een
wolf hard komen aanloopen. De wolf
zag er dorstig uit, zijn roode tong
hing uit zijn bek. Op zijn rug droeg
hij een grooten zak, die er tamelijk
zwaar uitzag.
„Wolf, wolf," riep hij, „waar ga je
naar toe en wat heb je in dien zak zit
ten?"
De wolf haalde den zak met een
zucht van zijn rug af.
„In dezen zak zitten drie vette
ganzen en een vette kip, die ik bij een
boer gestolen heb. Ik ga nou eerst wa
ter bij de rivier drinken, want ik heb
erg veel dorst. Daarna ga ik met 't lek
kere eten naar mijn familie? want die
heeft dien geheelen dag van honger ge
huild. Wij zullen lekker eten, geloof
mij". Met deze woorden stapte hij op
de rivier "toe.
„Wacht eventjes op mij, maat," zei
de jakhals, „ik heb ook veel dorst en
zal samen met ion naar de rivier toe
gaan," en liep hard achter de wolf aan.
Toen ze samen zoo liepen, keek de
de jakhals weer naar den zak van den
wolf; om dezen zak met voedsel in
handen te krijgen, moet ik een plan
maken, dacht hij. Hij begon dadelijk
met het maken van plannen.
„Wolf," zei hij eindelijk, „heb je
wel eens een krab gezien?"
„Neen," antwoordt de wolf, ,„wat is
dat voor een beset? Ik heb er nog
nooit van gehoord."
„Wat", zei de iakhals, en hii deed of
hij zeer verbaasd was. „Heb jij nog
nooit een krab gezien? Ik dacht dat
iedereen zoo'n ding kende. Hoe komt
het, dat ik deze dingen al millioenen
malen heb gezien?"
„Nou ja," zei de wolf, „als jij me
zegt, waar hij woont, kan ik hem ook
gaan zien."
„Wat," zei de jakhals, „weet je niet
eens waar hii woont? O, wat hen jij
dan dom, zelfs mijn kleinste zoontje
weet waar hij woont."
Zoo waren zij bij de rivier aangeko
men en toen zü klaar met drinken wa
ren, vroeg de wolf aan de jakhals
waar de krab woonde. Toen zei de iak-
kals. „Nu als je het wilt weten, dan
zal ik het zeggen. De krab woont in
de rivier en als je hem wilt zien, moet
je in de rivier springen."
Toen de wolf naar de rivier keek,
werd hij bang, want hij wist, dat hfj
niet goed kon zwemmen. De jakhals
zag. dat hii bang was en 'achte boos
aardig: „O, nu zie ik, da je even dom
als bang bent. Ik kan geen domme en
lafhartige dieren, zooals jii bent. ver
dragen." En hij verwijderde zich van
de wolf.
Maar de wolf schreeuwde hem ach
terna: „Tk ben heelemaal niet ban" en
je behoeft niet te denken, dat jij de
eenige bent, die een krab heeft ge
zien." Toen wilde hij met zak en al in
het water springen. Jakhals zag dit en
kwam gauw naar het water terugge-
loopen:
„Wacht, wolf, wacht! Weet jij dan
niet dat een krab heelemaal niet lief
is tegen ganzen en kippen? Als jij met
je zak in het water springt, dan zal de
krab die zeker van je afnemen. Je
hem veel beter aan den kant laten
staan."
De wolf zette den zak neer en
spreng in öe rivier. Het water was diep
en toen de kop van den wolf onder
water ging en verdween, greep de
jakhals den zak met de ganzen en kip
pen en liep zoo hard hij kon er mee
weg.
Toen de woH einde+ijk naar den ww-
4