Ons kinderverhaal.
Morosa, de woesteling.
^ONS KlNDtRBOtKffin
Beste jongens en meisjes!
Nu zijn er overal de Kerstetalages.
De lampen zijn met rood vloei omwik
keld en stralen veel minder hel dan
anders. De Kerstboomen zijn overal op
getooid en zijn voorzien van electrische
kaarsjes, dat komt door onzen moder
nen tijd. Ik zie veel liever die dansende
kaarsvlammetjes, dat is veel leuker,
maar 't is waar, 't is ook een beetje ge
vaarlijker. En morgen en overmorgen
dan wordt het Kerstfeest gevierd, thuis
en op de Zondagsschool en in de kerk.
O! ik weet dat het een heerlijk feest is
en ik hoop dat het jullie ook veel
vreugde brengt.
Nu is voor jullie ook de Kerstvacan-
tie begonnen, dat is misschien ook wel
de oorzaak dat er verschillende nieuwe
vriendjes en vriendinnetjes bijgekomen
zijn. Als de vacantiedagen zoo mooi zijn
als Dinsdag en Woensdag, dan lijkt het
wel een lente-, inplaats van een win-
tervacantie. Ik hoop het voor jullie,
want dan kan je de heele dag buiten
spelen en dat is toch het heerlijkste in
de vacantie. In de eerste plaats natuur
lijk voor jullie, maar ook voor je moe
der, want die houdt wel heel veel van
jullie, maar in de vacantie heeft ze je
toch liever niet om haar heen. Dus...
mooi weer.
Dedi de Vroome. Dat zijn drie dingen
die jij heerlijk vindt, Dedi, de Kerstvacantie,
het Kerstfeest en een mooi rapport. Dat
je Vader en moeder om dat laatste ook blij
waren, kan ik me begrijpen, zorg maar dat
ze. om het eerste ook blij zijn. En als je moe
der helpt en zonder murmureeren boodschap
pen voor haar doet, zal ze dat zeker ook.
Ina Boels. Het laatste coupletje van je
rijm heb ik doorgeslagen, Ina, dat kon er
beter afblijven, omdat het een herhaling was
van het voorafgaande. Je vindt dat toch niet
onprettig?
Harm Leyen. Dat is een aardig idee,
Ilarm, om al die kinderverhaaltjes uit de
„Heldersche Courant" en andere kranten in
te plakken, maar aan een dik boek, dat daar
voor geschikt is, kan ik je moeilijk helpen.
Heb je geen oude schriften die je ervoor ge
bruiken kan. Je plakt heel wat in een schrift,
hoor. En als je dan eens tijd hebt, dan ga
je precies doen wat mijn vrouw voor m'n
kleine jongen gedaan heeft, dan ga je ze net
jes kleuren. Dat maakt het geheel zoo leuk.
Wat een aardige dingen heb je over je kleine
zusje geschreven en wat een leuk versje heb
je me gestuurd, 't Is een rakker, geloof ik,
die zys van jou.
S tientje Alexander. Maar natuurlijk,
Stientje als je volgenden keer weer een versje
stuurt en het is niet zoo groot en ik heb
plaats, dan komt het in ,,'t Juttertje" en
misschien heb je in de vacantie \\Al eens tijd
om een rijmpje te maken, b.v. als het regent
en je moet thuis blijven.
Joh, Jan of Jaap Ligtcringen. Ik had er
nog wel een paar namen achter kunnen zet
ten, b.v. Jim, Jack of Joost, want ik wist niet
hoe ik je noemen moest, omdat je alleen maar
J. had gezet. Volgende week dus voluit. Denk
je er om? Ik vind het prachtig dat je meedoet
en ik begrijp pok wel dat je eigenlijk niet
langer kon wachten, als je neefje, Dik v. Rijn,
die zoo ver weg woont, ook meedoet.
Corrie Smit. Je had Wimpie moeten zien
glunderen, Corrie, toen hij met jouw briefje
bij me kwam en met z'n vinger op het com
plimentje aan hem, zei: „Ziet u wel, nou
gaat het goed met me.".
Nu, ik heb hem meteen gezegd, dat het
ook zoo langzamerhand tijd werd, want dat
vandaag of morgen alle raadselvriendjes en
vriendinnetjes nog eens op kantoor zouden
komen, om hem z'n haren uit z'n hoofd te
trekken. Ik denk dat ik 's avonds ook eens bij
jullie Kerstfeestviering in de Palmstraat kom
kijken, Corrie. Dan zie ik je vast wel.
Tini Wit, Wormerveer. Kom, dat vind
ik leuk, Tini, dat jij ook mee gaat doen. En
weet je wat ik ook aardig vind. dat jij zooveel
van Den Helder houdt. Nou, ik ook, hoor
't Is jammer, dat je zoo'n hekel aan Wormer
veer hebt, want als je daar moet wonen is het
niet prettig. Maar enfin, je bent in Zaandam
op de H.B.S., dus je ziet Wormerveer alleen
maar als het donker is, 's morgens en 's avonds
•n dan zie je er ook niet veel van. Probeer
maar weer gauw in Den
Helder te komen wonen,
't Wordt hier de laatste
maanden wat mooi.
Catrientje Laar. Ik
dacht dat je me vergeten
was, Catrientje. Hoeveel
weken is het nu al gele
den dat ik wat van je
hoorde? Misschien wel
vijf, of nog langer. Dat
mag niet, hoor. Of heb je het zoo druk gehad
met het lezen van je boeken, dat er geen half
uurtje over bleef? Dat kan ik me haast niet
indenken, al is het fijn dat je een paar mooie
boeken voor je Sint hebt gehad. Ik hoop ook
dat jij en Janneman fijne Kerstdagen hebben
en ik dank je wel voor je goede wenschen.
Miep Haverkamp. Nu is het Zaterdag,
Miep, daar heb je zoo naar verlangd en nu
staan voor het eerst jouw goede oplossingen
in ,,'t Juttertje" en dit briefje voor jou. dat
is ook het eerste, ik hoop niet dat het 't laat
ste is en dat hangt van jezelf af of je trouw
in blijft zenden. Een versje is niet noodig.
hoor, want dat kunnen lang niet alle kinderen.
Catrientje Breeuwer. Eet jij met de
Kerstdagen maar niet zooveel noten dat je er
pijn in je buik van krijgt, Catrientje, want
dat zou akelig zijn voor die fijne vacantie die
je hebt en haal de verf maar niet van de deur
als je je noten stukknijpt, want dan kijkt je
moeder vast niet vriendelijk.
Jeen v. d. Wal. Als Friesland niet zoo
ver weg was, Jeen, dan zou je met de Kerst
vacantie wel even over kunnen wippen, maar
een autobusverbinding over den Afsluitdijk is
er nog niet en om op de fiets of de motor
fiets te gaan is het te koud. Dat gaat van
den zomer beter als de zon lekker warm
schijnt en als de dagen zoo lang zijn dat je
's morgens vroeg weg kan gaan. We hebben
van de week den kortsten dag alweer gehad
en over een maand kan je alweer goed mer
ken dat de dagen lengen. Fijn, hè?
Sientje Nieuwdorp. Nee,^lat kon van de
week geen lang briefje worden, Stientje, want
nu ging natuurlijk dat kleine nichtje van acht
maanden voor, dat begrijp ik, maar volgende
week krijg ik zeker een schrift vol, hè want
dan heb je een massa tijd.
Jac. Nieuwdorp. Je hebt „Wimpie" blij
gemaakt met je bedankje, hoor, want die
krijgt ie niet iederen dag, zegt hij. Dank je
wel voor je goede wenschen voor het Kerst-'
feest, maar ik hoop wel dat er sneeuw valt
en ik denk een heele massa andere menschen
ook, want voor een witte Kerst heb je graag
de rommel van de sneeuw over.
Annie v. d. Brink. Ja, Annie, Rita en
Tjip krijgen ook een Kerstboom en ik denk
wel dat ze het mooi zullen vinden, want Tjip
was tenminste van de week al zoo blij, dat
ik er mee thuis kwam onder m'n arm ('t is
niet zoo'n groote moet je weten) en hij zei:
„Je bent een lieve paps, dat je een Kerstboom
hebt meegenomen".
Tony Sinnige. Wat fijn dat je moeder
nu juist nog voor de Kerstdagen is thuisge
komen, Tony, want het zou toch niet zoo'n
heerlijk feest geworden zijn, als je moeder er
niet bij was.
Nu, jongens en meisjes, prettige
dagen dus en tot volgende week.
KINDERVRIEND.
EEN POTJE BREKEN.
Kleine zus is gaflw drie jaar,
Dat duurt nog geen twee weken,
Zij is de kleinste van 't gezin,
En mag een potje breken.
Dat had zus al zoo vaak gehoo:
Als over haar werd gesproken.
Toen keek ze eens aandacht:g toe,
Of moeder stond te koken.
Het was een heel mooi potje,
Waar Moe het meel uit nam.
Maar moest het even laten staa
Omdat er iemand kwam.
Zus nam het potje in haar hand
En heeft het goed bekeken,
En gooide 't toen op den grond;
Want zus mocht een potje breken.
Harm Leyen.
DE WINTER.
De winter is gekomen,
En al het groen is weg,
Want kijk eens naar de bossen,...,
Je vindt er heg noch steg.
En kijk eens naar de weiden,
Waar is nu al dat gras?
Waar is het vee gebleven?
Ik zag het nog zoo pas.
Maar toch bij al dat somb're
Is de winter toch nog fijn,
Want denk eens aan de ijsbaan,
En de sneeuw, is dat niet fijn?
INA B, r.Lj.
(Slot).
Zij begonnen het pad af te dalen,
doch halfweg hoorde Mia toubbiah
schreeuwen, zij keerde zich snel om,
doch gleed uit en viel. Neervallende
voelde zij hoe een akelig-ruikende lap
zóó om haar heen werd gewikkeld, dat
ze handen noch armen kon bewegen.
Ook haar gelaat werd bedekt. Zij ver
zette zich en sloeg om zich heen, doch
ze scheen slechts in de lucht te slaan.
Gedurende eenigen tijd verloor ze haar
bewustzijn. Toen ze bijkwam, bemerkte
zij, dat ze op den rug van een paard of
ezel lag. De doek was nog om haar
heen gewikkeld. Met een driftige be
weging trachtte ze zich even te bevrij
den, maar viel weer naar beneden
lager en lager. Zou ze eeuwig zoo blij
ven vallen? Dan voelde ze een schok
en een tijd lang wist ze niets meer.
Toen ze weer tot zichzelf kwam, was ze
koud en stijf. Langzaam aan kwam
haar herinnering terug. Zij bemerkte
dat ze alleen in een soort grot was en
toen ze naar den uitgang strompelde,
zag ze voor zich een landschap in
stralend zonlicht. De grot was gelegen
op een droge bank in een groote rivier,
zoo breed, als ze er nog nooit een ge
zien had. Aan den overkant waren
kale heuvels, waarop geen levend wezen
was te bekennen.
Ver van de grot, was een hangende
bamboe-brug, zooals ze die vroeger in
het klein gezien had. Deze was echter
zoo lang, dat de helft ervan door de
rots overschaduwd werd. Ze zocht het
zonnige gedeelte op en warmde zich
daar. In een hoek van de grot had ze
haar zonnehelm teruggevonden, vuil
en verbogen, alsof iemand hem daar
had neergegooid. Zij bleef stilstaan;
zoover zij wist, was ze het eenige leven
de wezen in dit voor haar onbekende
deel der wereld.
Zij trachtte na te denken. Die
schurk Morosa moest haar geschaakt
hebben, zoodat ze niet als getuige
tegen hem zou kunnen optreden. Wat
er met Subbian gebeurd was, kon zij
niet vermoeden. Zelfs in haar benar
den toestand glimlachte zij bij de ge
dachte, hoe Subbiah getwijfeld moest
hebben tusschen zijn verlangen om te
vluchten en zijn zoogenaamd plichtsge
voel.
Maar waar had men haar gebracht?
Dit moest een van de enorme Ooster-
sche rivieren zijn, waarvan zij gehoord
had, de Salmeen of de Meckong. Aan
welken kant was het kamp? Dat wist
ze niet. Waar de zon was, moest het
Oosten zijn, maar was de rivier, waar
het kamp aan lag, in het Oosten of het
Westen? Haar vader zou haar natuur
lijk vinden. Maar hoe lang zou dat
duren. Zij had honger, ze zou misschien
al dood zijn, vóór hij haar gevonden
had. Zij liep de brug weer af, waschte
haar gezicht en handen in de rivier en
dronk gretig van het koele water. De
val van het paard had haar een dikke
buil op het hoofd bezorgd, doch dank
zij de dikke windsels, had zij zich ver
der niet bezeerd. Zij ging overeind zit
ten en overlegde. Was er hier dan niets
om te eten? Zij besloot, aan dezen oever
te blijven en niet de rivier over te
steken. De andere kant leek zoo hope
loos; ze zou er dagen en dagen over
doen om die kale heuvels te beklim
men. Deze oever was meer begroeid
en achter de grot om, voerde een
paadje over den heuvel. Dit wandelde
ze op. Ze wist dat er tijgers en panters
in deze streek waren, doch die gingen
alleen 's nachts op prooi uit. Maar wat
te doen als ze ook des nachts daar
moest blijven? Zjj liep steeds voort over
den heuvel, tot ze plotseling een struik
zag waaraan veel bessen groeiden, die
de inlanders „Mayan" noemen. Er zat
een groote pit in en ze smaakten wat
zuur, doch haar honger was tenminste
eenigszins gestild. Verder loopend, tel
kens even rustend, ging zij langs het
pad, dat over de heuvels voerde. Ein
delijk bemerkte zij, dat de grond meer
begaanbaar werd en bij een bocht zag
ze in de verte zoo iets wonderlijks, dat
ze stokstijf bleef staan. Een inlandsche
vrouw stond bij een houtvuurtje en
droeg om den hals breede, bronzen
ringen, die in de zon schitterden. Mia
herinnerde zich, dat haar vader haar
van dit vreemde volk. de Padaungs,
verteld had, en ook, dat zoo'n breed
halssieraad bij hen voor deftig goid
Ze naderde de vrouw, die op het vuur
aan het koken was. Deze zag haar
plotseling en gaf een kreet van ver-
bazing, waarop de ringen van zwaar
brons, die ze ook om armen en beenen
droeg, begonnen te rinkelen. Even
daarna hoorde Mia een luid gerinkel en
van alle kanten kwamen vrouwen uit
hun praalwagen geloopen.
Helaas, Mia verstond geen woord
van wat ze zeiden. Wel zag ze, dat ze
heel vriendelijk en nieuwsgierig waren.
Ze leidden haar naar een met stroo be-
dekte hut, die op een helling gebouwd
was, en waartegen een lang houten
blok waarin gaten uitgehold waren
geplaatst was. Zij begreep, dat dit een
ladder moest voorstellen, die toegang
gaf tot de bovenverdieping van de hut
Het bestijgen was voor haar veel moei
lijker dan voor de vrouwen uit het
dorp, want zij droeg schoenen, terwijl
die op bloote voeten liepen. Maar na
dat ze onder luid gelach, een paar maal
uitgegleden was, bereikte ze de donke
re vliering, die dienst deed als zit
kamer.
Hier gaf iemand haar een schaal met
warme rijst. Daarna kreeg ze ergen
slaap en strekte zich op den grond uit.
Iemand legde een soort deken over'
haar heen en spoedig viel ze in een
diepen slaap, terwijl al de inwoners van
het dorp, mannen, vrouwen en kinde
ren, in een onafgebroken rij, de hut
inkwamen, om haar te bekijken, zonder
haar echter wakker te maken
Toen Mia ontwaakte, was de hut
flauw verlicht door het maanlicht, dat
door het rieten dak viel. Er schenen
wel een dozijn menschen op den grond
te slapen.
Zij kroop van onder haar deken van
daan en sloop de ladder af, tot ze bui
ten in het heldere maanlicht stond. Als
ze niet ongerust over haar vader ge
weest was, zou ze veel pleizier in haar
avontuur gehad hebben. De vriende
lijke menschen waren zoo grappig; zij
wist, dat ze veilig bij hen was, doch ze
moest hen doen begrijpen, waar ze van
daan kwam, zoodat ze een boodschap
naar haar vader konden zenden. TToe
moest ze hun dat aan het verstand
brengen? Ze had al geprobeerd, maar
wanneer ze iets ging zeggen, luis'er-
den ze eerst heel belangstellend en be
gonnen dan te gillen van het lachen.
Zij zat hierover te denken, toen er een
schaduw over haar zitplaats viel. Zij
keek op en zag Morosa op een heuvel
tje achter haar staan. Hy hield een
lang mes in de opgeheven hand, klaar
om het neer te laten komen.
Als de schrik haar niet bevangen
had, zou ze zeker gegild hebben, doch
op dat oogenblik leek het alsof ze b"ar
stem verloren bad. Het gezicht van den
man stond wild, en zijn oo^en hadden
een waanzinnige uitdrukking; zjjn
kleeren waren aan flarden en hij dro°g
geen hoed.
Langzaam kwam hij naar haar toe
en hurkte bij haar neer, nog steeds het
mes in zyn rechterhand klaarhoudmd.
Dan zei hij: Als ge een kik geeft, zal
ik u in tweeën snijden. Hy was gek,
dacht Mia. Zyn geheele uiterlijk toon
de het duidelyk. Misschien was het
slechts een tydelyke krankzinnigheid,
veroorzaakt door een zonnesteek, maar
in ieder geval moest ze zacht tot hem
spreken, dat deed men met krankzin
nigen. Zy durfde niet te roepen, hoe
wel zij er zeker van was, dat de vrou
wen, mannen en kinderen haar dade
lijk ter hulp zouden snellen.
Weet ge wie ik ben, Morosa?
vroeg ze met zachte stem.
Ja, zeker wreet ik dat. Ge zyt de
dochter van den Inspecteur.
Dan weet ge dus, wat er met u
gebeuren zal, als ge me kwaad doet?
ging ze voort. Ze sprak zoo kalm, als
ze maar kon, maar toch beefde haar
stem even.
Ik ga u ook dooden, zei hij ver
trouwelijk. Ik zal u een geheim ver
tellen. Uw vader zal hier komen om
u te zoeken en dan zal ik u allebei
dooden.
Ze kreeg een idee.
Maar dat is dwaas, zei ze, zifh
dwingend tot een lach. Hij zal niet
weten, dat ik hier bon, tenzij gij het
hem vertelt. Dan zal hy hier komen
en kunt ge hem dooden.
Er is geen haast by, zei hy. Hy zal
zeker hier komen en ik kan wachten;
als ik wegging om hem te vertellen, dat
ge hier waart, zoudt ge vluchten.
Waarom kwam er niemand? Mia
vond het voortzetten van het gesprek
heel moeilijk en elk oogenblik zou de