MET WEGENER IN GROENLAND.
Wegens gebrek aan bewijs,
Een tocht met moorsleden dcor Groenland's dreven
door
FRANZ KEBL.
Siededrijver en marconist.
Wegener komt!
Wij waren nu op 51 kilometer gevor-
deru en wiiaen iii ieaer gevai onze
groene tent, op Ik kilometer nog op
zoeten, vooruai net geneel aonker wem.
Baar wij bovendien reserveaeeien noo-
dig naauen, om de motor te nerstellen,
besioten wij de „Sneeuwmusch" hier te
laten staan, alles op „ijsbeer" te laden
en daarmee terug te gaan. „Sneeuw
musch" zouden \vy den volgenden dag
dan wel weer vlot krijgen, iviet pak en
zak verliuisden wij naar den „ijsbeer"
waar Scniff en Bissey den hond gezel-
scnap nieiden. ik zat nu aan net stuur
en na een rit van ruim lu kilometer
voeme ik plotseling ook aan mijn motor
een storing: Onmiddellijk voigde de
ramp gastoevoer werkt niet een
paar knetterende geluidende slede
giijcit nog, maar staat, na enkele
meters op eigen kracht geloopen te
heoben, stil. Wij kijken elkaar eens
aan; niemand zegt een woord. Einde
lijk komt Krans droog uit den hoek:
„r-aar zitten we nu heelemaal In den
modder:" Wij onderzoeken bij het
licht van onze zaklantaarns den motor.
Misschien is de schade gemakkelijk te
herstellen. Dezelfde fout als bij de
„Sneeuwmusch"; alleen kan de schade
ter plaatse hersteld worden, hoewel het
daar thans te donker voor is! Wij blij
ven hier en slaan onze tenten op. Krans
kookt pemmikan bij het licht van onze
vereende zaklantaarns in de stuurcabi-
ne van den „Ijsbeer". Het was een
zwaren dag. Wij vallen dan ook al heel
spoedig in een verkwikkenden slaap.
's Morgens hooren wij het gerinkel, dat
een hondenslede aankondigt. Nieuws
gierig kruipen wij uit de slede, waar
wij juist ons ontbijt verorberden. Tot
onze groote verrassing staan W ege
ner en Löwe voor ons, die met een
hondenslede zijn aangekomen. Een har
telijke begroeting na zoo'n langen tijd
volgt
Wegener had inmiddels door de
laatste sledekaravaan van Georgi en
Sorgi een brief van „Eismitte" ontvan
gen, waarin Georgi een nauwkeurige
opsomming geeft van de voor de over-
(Slot).
wintering daar beslist nog noodige ar
tikelen. Wegener wist maar al te goed,
dat Georgi gelijk had en stelde met zijn
laatste krachten van materiaal, men-
schen en honden een reisgroep samen,
waarmede hij nu reeds op reis naar
„Eismitte" was. Gedurende den laat-
sten nacht had Wegener drie kilometer
Westelijk van onze rustplaats zijn kamp
opgeslagen en vandaar uit de lichten
van onze zaklantaarns gezien. Wij
meenden eerst, dat Wegener's stem
ming door onze terugtocht verstoord
zou worden, maar tot onze groote
vreugde, was hij heelemaal niet boos of
teleurgesteld, doch integendeel ver
rast, dat wij reeds meer dan 800 kilo
gram petroleum en een geheel winter
huis voor „Eismitte" op 200 kilometer
hadden kunnen deponeeren. Op deze
wijze kon hij de last van zijn slede-
colonne tot daartoe aanzienlijk vermin
deren en zoodoende sneller reizen.
Wij hebben opnieuw pech!
Na verschillende bespreaingen en
berekeningen omtrent last en tijd,
keerde Wegener naar zijn colonne te
rug en passeerde kort daarop met zijn
reisgroep veertien groote honden
sleden ons kamp, waar hij weer stil
hield. Wij kregen een Groen lander, die
twee honden leidde, als mede-reiziger.
Diens slede was gebroken en hij moest
met ons terugkeeren. Met wederzijd-
sche beste wenschen namen wij af
scheid en terwijl wij ons aan den motor
wijdden, verdween de karavaan in het
Oosten.
Met de aanwezige wertkuigen en ma
terialen konden wij de motor weer zoo
goed en zoo kwaad als het ging, op
gang kr;jgen. Voorzichtig startten wij.
Maar onze pech verliet ons niet. Na
twee kilometer moed te hebben ge
schept, weigerde de motor kort maar
beslist alle verdere arbeid! 29 kilo
meter scheidden ons van het doel. Het
was 5 uur in den middag! Ole, de
Groenlander, vervaardigde honden-
spannen uit reepen stof en de beide
honden zouden de kleine noodslede
trekken, waarop onze slaapzakken, een
tweemanstent, een gevulde primus
koker en eenig proviand was gebor
gen. Wij hoopten beslist den volgen
den dag ons doel te bereiken, want het
weer was buitengewoon goed. Vastbe
raden verlieten wij met z'n vijven de
„IJsbeer". Tot 10 uur 's avonds legden
wij 9 kilometer af en stelden ons daar
mede tevreden.
Een lange en moeilijke weg
Bij een vijfkilometerzuil sloegen wij
de tent op en kookten de laatste warme
maaltijd. Ons lot baarde ons geen zor
gen, want de rest van den weg een
kleinigheid! zouden wij beslist den
volgenden dag afleggen! Maar wie be
schrijft onze verbazing en woede, toen
de volgende dag een sterke sneeuwval
meebrachtMet moeite konden wij
de zwarte vijfhonderd-meter-wimpels
onderscheiden. De sneeuw werd dich
ter tengevolge van den Zuidoostelijken
wind en tegelijkertijd daalde de nevel
over het land. Wij hielden een korte
rust en sloegen onze tent op. Na een
uur ging het verderDe inarkee-
ring zien wij niet meer, voordat wij er
vlak bij zijn. De beide honden trekken
dapper de slede.... Automatisch stap
pen wij voort. Den grond kan men
haast niet meer zien en om elkaar niet
kwijt te raken, moeten wij zoo nu en
dan elkaar aanroepen. Geheel in tegen
stelling met onze berekeningen leg
gen wij per uur slechts drie kilometer
af. Op een dergelijke voortgezette pech
hadden wij eenmaal niet gerekend!
Onze mondvoorraad bestaat nog slechts
uit wat beschuit, een handjevol suiker
klontjes en een half tablet chocolade;
tabak hebben we óók Ole, de Groen
lander, deelt op roerend-broederlijke
wijze zijn ook reeds zeer beperkte
tabaksvoorraad met ons! Een volgen
den middags nadat wij reeds urenlang
geen merkteeken meer ontmoet had
den, viel Sehiff in een dichtgesneeuw-
de spleet, hetgeen ons tot voorzichtig
heid maande. Wij stelden vast, dat wij
in het midden van een gletscherrand
waren en dat om ons heen de eene
spleet na de andere gaapte.
Koude en honger!
Onder deze gevaarvolle omstandig
heden was het 't beste, weer de tent
op te slaan, want wij waagden ons
geen schrede meer voorwaarts. De
tentharingen verdwenen niet in de
zachte sneeuw, want onmiddellijk daar
onder was hard, blank ijs. Wij hurkten
in den tent, de natte kleeding begon te
dampen. Eén van ons zat steeds aan de
deur en keek uit naar een eventueele
opklaring van het weer. Daarbuiten
lagen onze beide, brave honden, en hun
magen knorden luid. Maar zij deden
niet voor de onze onder! Twee dagen
en twee nachten lagen we hier en het
weer sloeg niet om! Gelukkig was het
niet al te koud 3 graden. Maar alles
om ons heen was nat en wij leden vree-
selijk koude. Wij hadden niet meer te
eten en niets meer om te stoken. De
stemming was niet rooskleurig!Wij
benijdden Ole, die in iedere houding
kon slapen. Wij verveelden ons gru
welijk en ieder verdiepte zich uren
lang in zijn gedachten. Dan weer brul
den wij gezamenlijk verschillende
marsehliederen. Den derden nacht werd
het steeds kouder en onze kleeren
werden zoo hard als blik, zoodat de
naden barstten. De morgen brak aan,
helder, maar koud, koud!! In de
schemering begonnen wn de bergen te
bestudeeren. Zij waren door de pasge-
vallen sneeuw tot onherkenbaar-wor-
dens toe veranderd. Evenzoo ging het
met de vijfkilometermarkeering, die
wij na lang zoeken weer terugvonden.
Daartoe moesten wij vanuit het dal,
waarin wij lagen omhoog op een der
bergruggen klauteren. Aan het touw
gebonden, vanwege het spletengevaar,
stapten wij voorzichtig naar het Wes
ten. Door de hongerslapte waren wij
gedwongen groote rustpauzes te hou
den. Iedere schrede werd zwaarder en
zwaarder, hoe dichter wij ons doei na
derden. „Neg twintig passen, daarna
rust!" Zoo gaat het nog zeven lan
ge uren achtereen voortDan zién
wij juichend onze groene tent
opdagen! Hier is het paradijs. En hier
scheppen wij nieuwen moed en nieuwe
kracht voor onze verdere plannen.^.
„He, zeg, waar ga jij heen zoo mid
den in den nacht?"
„Ik ben op zoek naar een woning!"
„Wablief?"
„Ja, ik zoek mijn eigen woning!"
door
FERD. HALSTAD.
Toen het „vrijspraak wegens gebrek
aan bewijs" was uitgesproken, was
Allan Bertins éérste sensatie die van
groote vreugde en opluchting. Er was
zóóveel tegen hem aangevoerd in den
laatsten tijd, men had hem zoozeer
geplozen en gerafeld aan zijn leven,
dat hij bijna aan zichzelf was gaan
twijfelen. Nu was het voorbij, geluk
kig! In weerwil van de bezwarende
omstandigheden had men hem vrijge
sproken. Er was wel iets in dat „ge
brek aan bewijs", dat hem kwetste.
Waarom niet „onschuldig"? Hij was
immers onschuldig. Het kwam hem
voor, dat men ooit een moment daar
aan getwijfeld had. Zeker, hij had de
grootste voordeelen bij den dood van
zijn bloedverwant, en een serie toeval
ligheden, die men, als ze een roman
voorkomen „onmogelijk" zou noemen,
verstrikten hein in een net, dat vaster
en vaster om hem heen getrokken
was...
Toen kwam het schitterend pleidooi
van zijn advocaat. Stuk voor stuk
ontrafelde deze weer al de argumenten
ei beschuldigingen. Er bleef niet veel
meer over van de aanklacht. Allan
meende, een ellendige episode in zijn
leven te hebben afgesloten voor altijd.
Hoezeer vergiste hij zich!
Reeds van den eersten dag af, dat
hij uit zijn voorloopige hechtenis
terugkeerde naar het gewone leven
voelde hij, dat er iets veranderd was.
De lucht om hem heen scheen ver
kild, het leek, alsof er een wijde af
stand was tusschen hem en ieder an
der menseh. Toen hij thuis kwam in
zijn gezellige jonggezellenwoning. be
groette de huishoudster hem met strak
gezicht en zeide, dat ze wenschte weg
te gaan, liefst dadelijk, ze had gezorgd
voor een plaatsvervangster. Iemand
uit een andere stad. De toon, waarop
ze dit zei, deed hem veel begrijpen.
Zijn vrienden lieten niets van zich
hooren. Toen hij er een ontmoette en
aansprak, kreeg hij een koele felici
tatie en de andere had zichtbaar haast
om verder te gaan. Geen enkele uit-
noodiging, geen briefEen ver
schrikkelijke stilte was om hem heen.
Zij hielden hem voor schuldig! Ze
dachten, dat hij door blind geluk aan
het gerecht ontkomen was en rechtten
hem nu op hun wijze: door hem uit te
stooten.
Hij was van uitstekende familie, ge
fortuneerd en door den gewelddadi-
gen dood van een achterneef, die hem
tot universeel erfgenaam benoemd
had, ^elfs zeer rijk. Hij zou een heer
lijk leven kunnen leidenDoch wat
zijn rijkdom en genoegen, als men ze
met niemand kon deelen?
Er was een meisje geweest, de
blonde lieve Maya, die hij het hof had
gemaakt. Haar ouders vonden haar te
jong, doch ze hadden hem te verstaan
gegeven, dat zijn aanzoek niet zou
worden afgewezen, als hij een jaar
later wilde terugkeeren. Dan was
Maya negentien geworden.
'i sk
Hij ging naar haar ouders en werd
niet ontvangen. Men nam zelfs niet de
moeite voor te wenden, dat men afwe
zig was. „Meneer kan niet worden ont
vangen," zei het dienstmeisje en keel:
hem brutaal aan. Het striemde als een
zweepslag en even welde woede in hem
op. Hij zou het liefst zijn binnenge
drongen en hebben geroepen: „Wat
matig jullie je aan mij te veroordeelen?
Ik ben onschuldig!" Hij beheerscht»
zich echter en ging.
Eenigen tijd geleden had een zekere
Sondberg hem verzocht of hij zich niet
in zijn zaken wilde interesseeren. Des
tijds had hij geweifeld, zijn kapitaal te
wagen. Nu stond het geheel anders.
Hij zocht Sondberg op. Die was be
leefd en terughoudend, uit zijn heele
wijze van optreden kon Allan duidelijk
opmaken, dat hij niet meer voelde voor
deze zakelijke relatie.
He
Allan had een oude nicht, die altijd
veel van hem hield. Hij ging haar be
zoeken. Ze omhelsde hem en had tra
nen in de oogen. Doch toen hij een
ti,jdje bij haar was zei ze schuchter:
„Je moest hier weggaan jongen; hier
zul je nooit meer rustig en gelukkig
kunnen worden. Ach jongen, als je
moeder het had beleefd!" En zebegón
teschreien.
Hij vroeg uit dichtgeknepen keel:
„Gelooft u dan in mijn schuld?"
„Neen, neen!" Ze schudde heftig met
haar hoofd, doch hij voelde den smar-
telijken twijfel onder die verzekering.
Een donkere moeheid breidde zicjfa
uit in zijn hart. Hij zei langzaam én