flf 591 VAN ZATERDAG 6 MEI 1933. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) j; wordt nog eens een tweede Beethoven t ps. 1 Kleine Ninon. p't het leven van Johannes Brahms. Ter gelegenheid van zijn lOOsten geboortedag op 7 Mei 1933. door ALIDA WEYL—NISSEN. „Van dien bengel komt niets terecht! De jonge Brahms was twintig jaar oud t°en z*cl1 gereed maakte om ■jn'geboortestad Hamburg te verlaten J wereld in te trekken, teneinde daar zijn geluk te beproeven. De reis leidde o.a. naar den welbekenden componist Robert Schumann, die hij zijn eerste werken voorspeelde. Schu mann heeft hem daarop op royale wij- Johannes Brahms, wiens 100e qeboorte- daq op 7 Mei '33 wordt qevierd ze overal geholpen, aanbevolen en be schermd. Ook tot Hamburg drong het bericht van de successen van den jongen Han nes Brahms door en zijn jeugdvriend, Fritz Beckers, weet het volgende daar van te vertellen: Vader Jacob Brahms kwam in opgewonden toestand zijn ouden vriend Beckers opzoeken. Hij greep hem bij den kraag en riep „Du, Fritz, was seggst Du nu? Schumann hett seggt, min Hannes is 'nen gro ten, bediidenden Künstler, he ward noch mal tweeten Beethoven!" (Nu, Frits, wat zeg je nu? Schumann hei<» gezegd, dat mijn Hannes een groote vooraanstaande kunstenaar is en hij nog een tweede Beethoven zal wor den!) waarop de oude Beckers, die Beethoven als een heilige vereerde, verontwaardigd uitriep: ,Wat? Dien ollen, diimlichen blonden Bengel sall een Beethoven worden? Du biist woll nich kloek? Ut dienen Hannes ward sin Lebdag keenen groten Minschen! Wo hannst Du so 'n Unsinn glöben?" (Wat? Die dekselsche kwajongen zou een tweede Beethoven moeten worden? Ben je wel bij je verstand? Uit dien Hannes groeit van z'n leven nooit iets goeds! Hoe kan je zoo'n onzin geloo- env?) Maar later heeft de stad Ham burg den „ollen, diimlichen Bengel" dan toch tot eereburger benoemd, en in zijn dankbrief schreef Brahms, dat deze benoeming het schoonste was. dat de menschen hem ooit hadden kun nen aandoen. De dankbare en bescheiden Brahms. Hoe diep de dankbaarheid in Brahms karakter geworteld was, blijkt uit de mooie daad, waarmede hij zijn oud enleeraar Marxsen eerde: hij liet buiten diens medeweten om een om vangrijk werk van Marxsen drukken en zond het hem op zijn verjaardag toe. zoodoende een herinnering scheppend aan zijn muziekleeraar voor liet ge- heele nageslacht. Eens begaf Brahms zich met een vriend naar de generale repetitie van een zijner concerten. Uit de zaal klonk hem Beethoven's Leonora-Ouverture III tegemoet. Langen tijd bleef Brahms in de gang staan luisteren. Toen zei hij: „Ik heb het ongeluk, dat overal, waar ik heenga om mijn muziek te dirigeeren, dit stuk eveneens op het programma staat en eigenlijk ver bleekt ieder stuk naast dit pracht werk!" Dat de dirigenten dit heerlijke stuk juist uitkozen, omdat het zoo goed har monieerde met Brahms' muziek, dat verbood zijn overgroote bescheiden heid hem te gelooven. Hij vond het 't prettigste, wanneer hij het werk van anderen naar waarde kon prijzen! Zoo antwoordde hij eens iemand, die hem tot den grootsten tegenvoeter van Ri- jfL t-u. y n.fih Karakteristiek reqelmatiq en fijn, als hijzelf, zoo was ook Brahm's handschrift chard Wagner wilde uitroepen: „Ik ben al veel langer Wagneriaan, dan - 1 I jullie allemaal tezamen!" En inder daad hij kende iedere noot van Wagner's partituren. Toen Wagner stierf wilde hij een groote krans naar Bayreuth zenden. „Maar denk eens aan. zelfs dat neeft men ver keerd uitgelegd en het voorgesteld als een spot, als hoon, of iets dergelijks. Het is opmerkelijk hoever tactloosheid en verblinding de menschen kan be ïnvloeden." Daar Is de kachel goed voor. „Ik besteed al mijn geld aan boeken. Boeken zijn mijn lust en mijn leven. Van kindsbeen af aan heb ik zooveel gelezen, als ik maar kon en zonder een bepaald systeem te volgen heb ik het slechtste zoowel als het beste doorge werkt. Ontelbare ridderromans heb ik als kind verslonden totdat de „Roo- vers" mij in handen kwam, waarvan ik niet- wist, dat een groot dichter dit ge schreven had. Ik wilde echter meer van dien Schiller lezen en zoo ben ik in de litteratuur doorgedrongen." Niets kan duidelijker de ontwikke ling van zijn genie aangeven, dan zijn eenzaam, maar onvermoeid vooruit streven, dat slechts geleid was door het instinct voor het werkelijk goede en waardevolle. Er was ten laatste geen gebied van wetenschap en kunst of Brahms had er reeds eenige schre den op gedaan. De teksten van ziin liederen leveren daarvan een levendig 1 Hier ontstonden onsterfelijke werken. De werkkamer van den klankdichter Johannes Brahms. door CHARLES LECOINTRE. Dien dag hadden we Versa illes be zocht en de avond, een mooie, zoele Septemberavond, was voor ons. In de hall van het hotel werden plannen ge smeed om gezamenlijk uit te gaan en Grever, de plannenmaker van het ge zelschap, schilderde met vuur de groote aantrekkelijkheden van een bezoek aan enkele zeer speciale cabarets, waar hit iund aan huis was geweest, vroeger in <*e jaren, toen hij in Parijs woonde. Hij won de helft van het gezelschap v°°r zijn idee en ze verdwenen, luid ruchtig, zooals de meeste Hollanders, die in Parijs een avond uitgaan. Paul en ik bleven in de hall achter, ^et enkele oudere reisgenocten, die een avond op een rustige wijze zouden doorbrengen, zooals uit een opmerking een hunner bleek: Moeten de heeren niQt de boule vards op met cit mooie weer? Als ik rau dien leeftijd was, wist ik het wel hoor. De spieker, een pittig, grijs heertje, kreeg van zijn echtgenoote een verma nend duwtje in de zij, hetgeen hij met een knipoogje aan ons adres beant woordde. Toen we even later opstonden om ook het hotel te verlaten, luisterde hij ons toe: Veel genoegen jongelui, ik zal wel met „Thaïs" tevreden zijn. Paul en ik slenterden het hotel uit. Waarheen? We hadden geen doel, we hadden geen plannen. Volgens mij is dat juist een van de grootste aantrek kelijkheden van een avond in een vreemde stad en wel vooral als die stad Parijs heet. Juist dat zwerven alleen, of met een vriend, langs de avondlijke boulevards onder de kleurige lichten, langs de volle café-terrassen is van een niet te ontkomen bekoring. Zoo liepen we geruimen tijd, tot Paul opmerkte: Laten we hier even gaan zitten. De Lilac-Bar was een van de kleinere café's, maar ze was de goede gewoonte om ook een paar stoelen buiten te heb ben getrouw gebleven. We bestelden onzen café-crême en genoten ervan, ge zeten onder een diepblauwen avond hemel, die strak boven de stad stond. Weet je wat, zei Paul, toen we even gezeten hadden, blijf jij hier even wachten, dan haal ik even plaat sen voor de Folies voor morgenavond. Daar was wat voor te zeggen, vooral omdat ik er iets voor voelde om nog een paar kaarten weg te sturen en daar was net een mooie gelegenheid voor. Paul verdween. Ik had enkele „stads gezichten" voor verzending gereed ge maakt, toen ik opkijkend, juist in de oogen zag van een jongedame, die aan het tafeltje naast mij had plaats geno men. Zij was een van de bevallig slanke figuurtjes, zooals men er zoovelen ziet op de Parysche boulevards en die er een speciale charme aan geven. Ze droeg een nauwsluitend zwart toiletje en een coquet, klein, zwart hoedje, dat een tikje schuin op haar blauwzwart haar stond. Ze had een smal, beweeglijk gezicht, een klein rood mondje en don kere oogen. Op het oogenbiik, waarop ik haar aankeek het was eerlijk ge zegd een tamelijk lang oogenbiik kwam er een grappigen kleinen rimpel tusschen haar oogen. Daar :1c vaag be greep, dat mijn kijken een beetje bru taal kon lijken, achtte ik me gedwongen een beleefd „pardon" te zeggen. Wel, een kennismaking is zeer snel geschied. Enkele minuten later zaten we samen in een amusant gesprek ge wikkeld. Ze was in Parijs geboren en opgegroeid en buiten Frankrijk was ze nog nooit geweest. Ze heette Ninon. En ze was grappig, ja, ze was heel grappig, deze kleine Ninon. Ze onder streepte haar zinnetjes door een gees tige mimiek, door ernstig te knikken, door haar welverzorgde roze handen heftige gebaartjes te laten maken. Ze was op een atelier, modisie evenals haar oir'ste zuster Célire. Haar jongste zusje Grigri, die pas achttien was ge worden, zou de volgende maand trou wen met André. Als ik het goed begre pen heb, was deze André kellner, maai hij ging na zijn trouwen zelf een -zaak beginnen. En plotseling zonder overgang vroeg Ninon me: U is een vreemdeling, nietwaar? Ik knikte. Italiaan? Spanjaard? Hollander, lachte ik. Welnee, dat kan niet! Ik keek op, verwonderd om de vreem de klank in haar stem. Haar gezichtje scheen iets bleeker te zijn geworden en haar oogen stonden plotseling strak ea afwezig. Scheelt er wat aan? vroeg ik. Mij scheelt niets. Maar de doffe klank sprak de woor den tegen. Vertel het maar. Ik ben een vreemdeling voor je en soms kan je een vreemde beter iets vertellen dan iemand, die in je leven verwikkeld is. Misschien, zei ze, het is overi gens niet erg belangrijk, een verhaal, zooals meer meisjes vertellen kunnen. Maar bij mij is de wond nog zoo versch, ze doet nog te veel pijn om het zoo maar te vergeten en van je af te zetten. Tot Juli ben ik verloofd geweest Deze maand zou het juist een jaar zijn geworden. Pier re was eerste bediende in een heerenmodezaak en wanneer alles gced was gegaan zouden we begin van het volgend jaar getrouwd zijn. En waarom zou alles niet goed gaan, dacht ik. We hielden immers van elkaar. Ik was toch zijn Ninon en hij was mijn Pierre? Dat dacht ik. Ah, m'sieurl

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1933 | | pagina 17