Ons ){inèerverhaal.
Twee aapjes gaan voor 't eerst
naar school
Si-hiUT" a,tijd biyven?-
Maar
dat vind je misschien een beetje
naar
Beste jongens en meisjes,
Zal ik jelui nu eens wat grappigs ver
tellen? Jelui denken natuurlijk, dat de
Kindervriend hier aan jelui zit te
schrijven. Maar dat is heelemaal niet
waar, hoor, die Kindervriend ligt op
het oogenblik misschien ergens in zee
te genieten en in zijn plaats zit heel
iemand anders om aan jelui te schrij
ven (ik zeg toch lekker niet wie ik
ben). Dat zit zoo: Van de week scheen
de zon zoo mooi, de vogeltjes zongen
zoo vroolijk en het water was zoo lek
ker, en toen zei die Kindervriend: ik
kon eigenlijk wel vast een week van
mijn vacantie versnoepen, hebben is
hebben en krijgen is de kunst. Nou,
dat was nog niet zoo dom geredeneerd,
hè? Meneer de Boer vond het goed en
toen kwam hij naar mij toe om me te
vragen of ik alsjeblieft de briefjes be
antwoorden zou.
Ja, wat moet je dan doen? De jon
gens en meisjes kennen me heelemaal
niet en wat ze te vertellen hebben, ver
tellen ze aan den eigenlijken Kinder
vriend. De volgende week is hij w-eer
terug. Wat treft hij het fijn met het
weer, hè? 't Is een echte geluksvogel
en als ik zoo meteen met vacantie ga
maar dat duurt nog wel een maand en
nog langer dan zul je zien, dat al
het mooie weer opgesnoept is en ik de
regenbuien krijg. Maar daar staat
tegenover, dat we nu allemaal van de
zon profiteeren, jelui en ik net zoo
goed als de Kindervriend en we zullen
hopen, dat het nog een poosje zoo blij
ven mag, hè?
En nu de briefjes die ik dan maar
zoo'n beetje beantwoorden zal. Het
boek is deze week gewonnen door
Oatrientje Laan. Ik heb een
mooi boek voor je, Catrientje, ik ge
loof, dat wij mekaar wel zoo'n beetje
kennen, ik heb wel eens meer met je
gecorrespondeerd. Ik vind 't fijn,, dat
jij deze week de gelukkige bent, Ca
trientje en dank je voor je versje.
Daar heb ik dan een vriendje, J. Goutier.
Hij is van de week al een heelen dag met
moeder naar t strand geweest en morgen
gaat-ie weer. Jonge, jonge, wat zul jij ver
brand worden Dan vertelt hij van zijn hondje
dat telkens wegloopt, maar ook weer terug
komt. Ik vind 't een verstandig hondje, ik
geloof, als ik wegliep, dat ik ook weer terug
kwam.
En dank Henk Goutier. Jij bent zeker
een broertje van je broertje (of zeg ik dat
soms verkeerd?) Henk zijn armen en rug zijn
zoo rood als een biet. Wat een wonder als
je zoo'n heelen dag aan strand doorbrengt.
Mi ent je Verburgt. Ha, die Mientje. Jij
schrijft taalfouten in je briefje o, o! Schrij-
fen met een f. Maar 't briefje is netjes ge
schreven, hoor, ik wed, dat jij ook wel netjes
bent op je jurkje. Niet?
Tony Sinnige is heelemaal verbrand (hoe
i« het mogelijk?) en ze vindt het niet fijn
Oefen je maar goed in 't zwemmen, Tony.
je kan nu nog profiteeren.
Geesje Jasper, een nieuw raadselvriendin,
netje, treft het niet best, dat de echte Kin
dervriend met vacantie is. Nou moet je 't
voor ditmaal met een onechten doen, Geesje.
Maar heel erg is het niet hè, tenminste dat
hoop ik.
Germaine Franken. Ah, ma petite Fran-
caise, hèDaar heb ik ook al eens eerder
mee gecorrespondeerd. Fijn zeg, dat je zoo
vooruit gegaan bent met je rapport. En zulke
mooie punten. Bonjour, Germaine!
Nellie van Dok. Fijn, zoo'n tochtje op
Texel, hè? Dag Nellie.
Dirkje Putting ïs ook al heelemaal ver
brand. Je briefje is heelemaal voor den ech
ten meneer bestemd, hè? Dat is wel jam
mer na
Geertje Putting. Jij bent het nichtje van
Dirkje, niet? Wat kun je keurig schrijven,
zeg! Jamraet. dat je eten moest en dus niet
meer kon schruven Eet je geregeld of alleen
maar eens «m tijd tot tijd?
Tri/n van Soclen
Lieve Trijn,
Ik vind het fijn,
Dat je ook mee gaat doen,
Eaa zou je er haast voor willen geven
een zoen.
Van zoo'n onbekende meneer, en 't is
ook wat raar,
Maar zie-je, ik moest voor mijn
fatsoen,
Een rijmwoord hebben op het woordje
„doen
<4 gat ha Koelcmey. JÜ hebt ook een be
kende naam voor me, Agatha. Je hebt een
mooi versje ingestuurd, hoor, dank je v\ e
Ik zal wel eens zien of er plaats voor ts.
Hcnnie Hollander. - Jij treft het ook al
weer niet, dat je het met een „onechten
Kindervriend moet doen, omdat de echte met
vacantie is.
Tinie Wullems. Je moet wat netter lee-
ren schrijven, Tinie. Ook mag je een briefje
niet zoo afscheuren als je deed. Zul je erom
denken?
Rietje Wullems. Is dat je zusje, Tinie?
Pas maar op, anders gaat zij mooier schrei-
ven dan jij doet.
C. Mastemaker noemt den Kindervriend bij
zijn naam. Nou, dan moet je maar tot de
volgende week wachten op een briefje van
hem, hoor.
Sientje Nieuwdorp. Och, och, wat spijt
me dat, dat je van de week niet de gelukkige
bent geweest voor een boek.
Jac. Nieuwdorp. Alle jongens en meis
jes, die van de week een briefje schreven,
vertellen, dat ze verbrand zijn. Jij hebt ver
standig gedaan. Jacob. Wat schrijf je netjes,
zeg.
Corrie Smit. Wat ben jij een kleine flik
flooister, om zoo'n versje in de krant te wil
len hebben. Maar voor een opa van 82 jaar
doe ik graag wat, dus ik zal eens zien. Kijk
maar eens of je het kunt vinden.
Dina Wismeijer. Zoo, waren de raadsels
zoo moeilijk van de week? Dag.
Nellie Nieuwdorp. Neen, hoor, ik ben
niet verbrand, ik kan wel goed tegen de zon.
leen van der Wal.
Dat is een gek geval
Met Jeen van der Wal,
Zij heeft van den Kindervriend,
Naar zij zegt een uitbrander verdiend.
Hou nou maar goeden moed,
Dan heb je hem nog te goed.
Beppie Al,
Met Beppie Al,
Is 't eigenlijk hetzelfde geval.
Ze heeft de raadsels vergeten in te
sturen,
Waar ze de heele week op zat te turen.
O Beppie, wat moeten we nu met
fatsoen,
Met zoo'n vergeetachtig meisje doen?
J. Pottinga.
Ook al een vergeetachtig raadselheertje,
Maar 't is misschien maar voor een enkel
keertje.
Annie Provily. Natuurlijk mag jij mee
doen.
Mientje Biezen. Nou, jij hebt ook gepro
fiteerd van het strand en de zee, hè?
Jeantje Felkers. Op 't Bloemcndaalsche
Kopje is 't wat fijn, hoor. Ik ben er ook wil
geweest. Maar 't is geen echt hoofd, hoor,
alleen maar een duin, dat zoo heet.
Leentje de Groot. Ja, hoor, jij komt van
daag in de krant. Dag!
Maria de Groot. Je hebt natuurlijk al
gelezen, dat de Kindervriend er vandaag niet
is. Maar waarom zou hij boos op je zijn?
Hij vindt het wat leuk als er briefjes komen,
dat weet ik heel zeker. Is dat zoo'n lastig
zusje? Kun je 't dan niet beter verkoopen?
Ik geef er een kwartje voor.
Licsje de Vries. Jij bent vandaag de
hekkesluitster, weet je wat dat is? En nog
wel een, die met een ijsje voor zich aan den
Kindervriend zit te schrijven. Alsjeblieft. Dat
is me een goed leventje!
Aan alle jongens en meisjes. Als jelui
nu nog deze briefjes wilt beantwoorden,
moet je maar net doen of ze door den Kin
dervriend zijn geschreven hoor. Ik zal hem
wel vertellen wat ik jelui allemaal geschreven
heb. Nu moeten jelui de kapotte plekken van
je armen en beenen maar goed inwrijven met
een of andere huidzalf, die moeder wel voor
je heeft, anders gaan ze pijn doen. En dan
vanmiddag fijn allemaal maar weer naar het
strand, hè? Dag.
KINDERVRIEND.
VAN EEN OPA VAN
TWEE-EN-TACHTIG JAAR.
Een eigen gemaakt versje van Corrie
Smit, voor haar grootvader.
Onder de briefjes vinden jelui er een aan
Corrie Smit, die ter eere van haar opa een
versje heeft gemaakt, 't Is wat een leuk
versje, hoor maar:
GROOT FEEST.
14 Juni is het feest,
Want mijn opa die nog leeft,
Wordt dan 82 jaar,
Met nog goeie oogen en zilverwit haar.
Als hij dit dan heeft gelezen,
(Aan de Kinderkrant heb ik t gegeven),
O, dan is hij toch zoo blij,
Met mijn opoe er nog bij.
Corrie vraagt of ik dit geen aardig versje
vind? Ik vind 't reuze, jongens en meisjes
En jelui?
Twee raadsel vriendinnetjes sturen aardige
liedjes in. maar ze hebben ze niet zelf ge
maakt, maar overgeschreven uit een boek.
Eigenlijk mag dat niet, zic-je, dat wil zeg
gen, je mag ze wel overschrijven, maar de
krant mag ze niet overdrukken. ant zoo'n
dichteres krijgt daar geld voor, begrijp je van
den meneer, die dat boek uitgeeft, 'waar het
versje in staat, en als wij dat nu overdruk
ken is dat eigenlijk precies hetzelfde a's dat
je een pond suiker bij den kruidenier zoudt
halen zonder betalen. En dat zouden jelui
toch niet willen, hè? Maar als wc er nu den
naam van de dichteres bijzetten en het boekje
waar het uit overgeschreven is, dan mag het
wel voor een keertje. En als die dichteres nu
leest, dat het een klein meisje van 12 jaar
was, die het zoo mooi vond, dat ze het aan
den Kindervriend van de krant zond om het
ook aan andere kindertjes te iaten lezen, nou,
dan vreet ik zeker, dat ze er heelemaal niet
kwaad om zal worden. Dus dan zal ik voor
vandaag dat mooie versje dat Agatha Koelc
mey stuurde, maar overnemen.
AVONDLIED.
Rustig, op den gladden ijver,
zwemmen ziiverreine zwanen.
Hagelblanke hagedoren
spreidt zijn geuren langs de lanen.
Plechtig zeilen witte wolken,
waar de kimmen blozend blauwen.
Statig stappend langs de paden,
pronken parelblanke pauwen.
Beng'lend met haar fijne klokjes,
lonkt het lelietje van dalen;
De anemoon ontvouwt haar kelkje,
't madeliefje schiet haar stralen.
Over bleeke rozen fladd'ren
witte vlinders heen en weder.
Tusschen bevend berkeloover
koert een sneeuwen duive neer.
„Dat denk je maar. We zullen
wel eens wat leeren, als we teru i011
men," gaven zij ten antwoord en t 1
ken verder. Het eerste, groote jreh
het beste, dat zij tegenkwamen, gin
zij binnen, zonder te zien of 'het
het goede was.
Daar staan twee rijen bedden en
man met een witte jas loopt er tussch
rond.
„Is dit een school, meneer?"
„O, nee," zei de dokter, „dit
hospitaal
een
Mopje en Bobo in de schoolbanken
door
HILDA J. FLOKS.
Mopje en Bobo wilden op zekeren
dag een brief schrijven aan een kennis
van hen, ver-weg! Mopje en Bobo
woonden aan de kust van Afrika, vlak
bij een groote stad en ze slingerden
zich zooals goede apen betaamt
met veel handigheid van boom tot
boom, van tak tot tak
Maar schrijvendat konden ze
geen van beiden!
Toe, Bobo, schrijf jij! Ik kan 't niet...
Ach neen. ik ben rooit naar schooi
geweest; mijn moeder heeft mij het
klimmen in de boomen geleerd, heeft
mij verteld, hoe ik eten moest zoeken
en hoe ik uit de handen van onze vij
anden moest blijven, maar schrijven
leerde ik niet. In dat opzicht ben ik net
zoo dom als alle andere apen, zei Bobo.
Wel, beste kerel, dan moesten we
naar school toe gaan en óók leeren
lezen en schrijven. Een mensch kan
nooit iets goed doen zender te kunnen
lezen en schrijven, zei Mopje.
Ja, daar heb je gelijk in. Weet je wat
- morgen gaan we naar de school. Af
gesproken?
Afgesproken!
Den volgenden morgen vroeg tippe
len Mopje en Bobo naast elkander naar
de dorpsschool, die daar vlak bij ligt
Het eerste, dat zij langs den weg ont
moetten was een oude schildpad.
He waar gaan jullie naar toe'
vraagt deze, nieuwsgierig.
Naar school!
O, Ha-ha-ha-ha! lacht de schildpad
wat wil je daar? Dom ben je en dom
Kom gauw mee, Bobo, want dit is 4,.
huis, w-aar ze verleden jaar je s'ta,
wilden afkappen en je haren knipn»,
om je in een kooi te kunnen stoppep
In een wip waren ze weer buiten
darr. vlak om den hoek, zagen zo ij!
groote schoolplein, waarop de-kinderen
al speelden.
„We wachten eenvoudig onze kans
af en als de bel gaat, glippen we Bu
nen," zei Bobo.
De kinderen stonden in rijen en li»
pen achter elkaar naar binnen. Rn
Bobo en Mopje sloten zich bij hen
Maar toen ze binnen waren, wilden dè
kinderen niet meer werken want
wilden allemaal met de twee aapjes
spelen.
„Wat komen jullie hier doen?" vrow
de juffrouw.
„Wij wilden zoo graag leeren lezen
en schrijven!" zei Bobo.
„Nu dat is goed, zijn jullie dom 0f
slim?.
„O, ik ben heel slim. maar hiér mijn
kameraa-' Monje is vreeselük dom!"
„Je jokt! Ik ben véél slimmer, dan
jij. Ik kan veel langer met m'n kop naar
beneden hangen, dan jij en ik kan veel
meer rondzwaaien, dan jij," zei Mopje
geërgerd
„Niet waar, hoor juf, hij jokt!" riep
Bobo weer
„Nu kijk eens als jullie hier
wilt blijven en mooi wilt leeren; als je
zoet bent en stil kunt zitten, dan zullen
we liet eens probeeren," zei de juf-
fiouw.
,..Ta zeker."
En ze werden tezamen op een bank
gezet, midden tusschen de meisjes..,,
Toen begon de juffrouw- sommen te
geven.
„Piet, hoeveel is een err een?"
„Honderd!" schreeuwde Mopje van
achter uit de klas en de kinderen scha
terden het uit van het lachen.
„Neen, Mopje, kijk eens als jij een
pisang hebt en je krijgt er nog een bij,
hoeveel heb je er dan?"
„Net genoeg voor Bobo en mij...."
En weer lachen alle kinderen.
„Ik zal jullie maar liever eens over
de wereld vertellen
„Bobo, weet jij, dat de wereld rond
is?".
„Nee, en dat geloof ik ook niet, want
anders was ik er allang afgevallen!"
En hoe de juffrouw- het ook trachtte
te bewijzen, niets hielp. Hij wilde het
eenvoudig niet gelooven en Mopje ook
niet!
Zij vertelde nog een heeleboel an
dere dingen, maar Bobo noch Mopje
luisterden, want ze hadden een schaar
tje in handen gekregen en waren r'1
druk bezig stukjes te knippen uit de
rokjes van de meisjes voor hen
„Dat is voor luchtgaatjes, als zc het
te warm krijgen," zei Bobo zachtjes.
Maar de juffrouw hoorde het en werd
vreeselijk kwaad! Zij greep een latje
en trachtte de beide ondeugende aapjes
te bereiken, maar nu had zij buiten
den w-aard gerekend!.... Het epne
oogenblik zaten de beide deugnieten
tusschen de jongens, dan weer tus
schen de meisjes, op de lamp, op h"
bord, op de openslaande ruit en onder
de bank. De juffrouw had geen kans
hen te grijpen.
Eindelijk zei ze: „Nu ga, °a
maar weer zitten, maar nu een
vooraan hier bij de jongens!" D01
deden Bobo en Mopje,
„Nu gaan we eens van de diere
praten. Bobo. vertel me eens: weet JU
een dier, dat in bet huis van de men-
schen w-oont en dat 's nachts wel een
muizen vangt?.
„Ik weet het! Ik weet het! Dat is ee
olifant!" gilde Mopje. En de kinderen
rolden haast om van den lach.
Maar Bobo w erd kwaad. Hij trok Nop'
eens hard aan zijn staart en zen
had je niet voor zoo dom gehouoe^
Heb jij wel eens van een olifant
boord, die muizen ving en bij de me
schen ln hun buis woonde! Het
een kat zijn!"
„Niet waar. een olifant kan
zei Mopje stijfkopig.