Haar glimlach
Zomertijd.
door
FRANCE LOI.
Het was haar glimlach, die hem op
viel, waaraan hij bleef denken, toen hij
al veel verder was en zelfs nog eenige
dagen er na, toen hij diézelfde plaats
in het park voorbijkwam. Hij zou niet
met zekerheid hebben durven zeggen
of ze donkere oogen had gehad, hoe ze
gekleed was, ja zelfs hoe haar trekken
geweest waren.
Maar zij had, verzonken en heimelijk
geglimlacht, juist toen hij haar aan
keek. Niet tegen hem. Ze keek naar de
vogels, voor wie ze zaad en brood had
gestrooid en merkte hem zelfs niet op,
totdat hij zoo nabij was, dat de vogels
opfladderden, doch dadelijk weer bij de
bank en zelfs er op terugkeerden. Blijk
baar kwam zij er dikwijls om ze te voe
deren, ze waren erg mak en vertrouwd.
Toen hem dat te binnen schoot kreeg
hij een neiging, zijn dagelüksche wan
delingen, waarin hij steeds trachtte een
andere variatie in te brengen, in de
richting van het park te houden. Na
eenige dagen vond hij haar op dezelfde
bank. Ditmaal las ze. Hij ging aan het
andere einde der bank zitten, haalde een
krant te voorschijn en bestudeerde
haar, heimelijk er langs glurende.
Er was niets bijzonders aan haar.
Een vrij regelmatig besneden gezichtje,
een wat triestige mond. Toen ze even
opkeek zag hij donkere oogen, die
ouder, veel ouder leken dan het ge
zichtje was. Onder den kleinen hoed
kwam glanzend bruin haar. Ze was dis
creet en goed gekleed, haar taschje was
duur geweest, ze droeg een mooien ring
aan haar linkerhand, die het boek vast
hield en een vaag teer parfum zweefde
naar hem toe, een onbestemde geur, die
aan lente deed denken. Hij besloot nu
te wachten tot ze wegging en haar te
volgen. Men kan niet zeggen, dat hij
verliefd was, maar iets boeide hem
eensklaps aan deze volkomen vreemde,
iets dreef hem, tusschen haar en zijn
leven het dunne web van ragfijne dra
den te gaan spinnen, waaruit niets....
of alles.ontstaan kan.
Ze bleef echter steeds zitten, hoewel
het eene uur na het andere verstreek.
Hij moest het tenslotte opgeven, een
zakelijke afspraak, waarvoor hij toch
reeds te laat zou zijn, dreef hem ten
slotte weg.
Toen hij opstond, keek zij hem even
aan. Hij nam den hoed af en groette en
zij glimlachte. Zijn ergernis en teleur
stelling vloeiden weg bij dien glimlach.
Toen hij langs een paar paden snel
het park verlatend een taxi wenkte en
wegreed, ergerde hü zich, dat hy den
moed1 niet had gehad haar aan te spre
ken. Maar zii leek niet een vrouw, die
men kan aanspreken zonder eenige
aanleiding en er was geen aanleiding.
Haar glimlach bleef hem echter in
gedachten, zelfs onder het zakelijk on
derhoud'. Er was iets.... iets dat hij
geen naam kon geven, tusschen een
volkomen onbekende vrouw en hem
En hij placht toch nooit bijzonder gauw
onder de bekoring van een vrouw te
komen, hij had vrouwen gekend, onein
dig mooier en aantrekkelijker.
Het was haar glimlach. Er was zoo-
dacteur van het „Plaatselijk Nieuws"
eenige oogenblikken in hun „salon" te
ontvangen, waarbij Job minzaam zijn
excuses aanbood voor de maar zéér
matige stoffeering, toen oordeelde zelfs
deze laatste het beter, hun bezoek niet
te lang te rekken en de aanvankeijk
„besproken" week terug te brengen tot
één dag!
En wat voor een dag? grinnikte Pim,
kijkend naar de voor nog minstens vier
dagen overgebleven voedingsmiddelen,
die in wilde en artistieke wanorde over
den vloer lagen verspreid.
En dien avond wandelden ze bepakt
en bezakt naar het kleine stationetje,
vriendelijk gegroet door de vele „toe
komstige" leveranciers, die aan de deu
ren van hun winkels stonden te genie
ten van de zoete rust na gedanen ar
beid.
Jammer, meende de immer optimisti
sche Job, toen ze na de vele pakken in
het net te hebben gedeponeerd, zich
behaaglijk in een hoekje vleiden en het
grappige kleine stationnetje langzaam
aan vervaagde voor hun blikken, jam
mer van de anthracietwe hadden
•en auto moeten huren!!
(Nadruk verboden).
(Vervolg en slot.)
veel zachtheid, weemoed en ook een
triesten spot in dat glimlachje.geen
spot met hem of anderenueen, met
zichzelf.
Drie dagen lang kwam hij vergeefs
op het plekje bij de bank. Den vierden
dag zag hij haar zitten. Hij zette zioh
naast haar en groette.
Ze strooide brood voor de vogels. R"U
waagde een opmerking. Haar stem,
teen zij antwoordde, was zacht en
warm, maar haar antwoorden waren
teruggetrokken. Toch slaagde hij erin
een klein gesprek te voeren.
Zii glimlachte niet éénmaal onder het
spreken en het leek hem of ze onrustig
werd, nerveus en verlegen. Eindelijk
scheen ze een besluit te nemen. Zoudt
U iets voor me willen doen? Er is hier
bij den ingang rechts een kiosk. Wilt
U daar iets voor mij te lezen halen?
Hij haastte zioh aan haar verlangen
te voldoen. Maar toen hü terugkeerde,
vond hij haar plaats leeg. Hü begreep,
dat zii zich op deze wijze van hem had
afgemaakt, beet op zijn lip en besloot,
de kleine episode meteen uit te wis-
schen. Hü had er grootere en ernstiger
uitgewischt.
Doch vreemd genoeg het lukte hem
ditmaal niet. Misschien doordat zijn
Ü'delheid ook gedeeltelijk in het spel
kwam. Hij was teveel in zijn leven door
vrouwen verwend om te kunnen ver
dragen dat deze jonge vrouw, die niet
eens bijzonder mooi was, hem als een
kwajongen behandelde.
Na volle acht dagen met zichzelf te
hebben gevochten, keerde hij naar de
bank terug. Zii was er niet. Hij kwam
nog eenige malen en op een dag zat zü
er weer. En toen hü haar zag, dacht hü
met meer ontsteltenis dan vreugde: Er
is iets.iets tusschen haar en mij.
Hü wilde het geen naam geven.
Ze kleurde, toen ze hem zag en
maakte dadelijk excuses. Iemand was
gekomen met een dringende boodschap.
Ze had geen tijd gehad op hem te
wachten.
Hij keek haar in de oogen. Eensklaps
was het als konden zij elkander al zoo
lang, als was er tusschen hen beiden
geen uitvlucht noodig.
Neen, zei hü, u jokt tegen meU
wilde van me af zijn.
Ze boog het hoofd. Na een kleine
stilte zei ze: „Niet van U af zyn
maar ik wou graagZe kwam niet
verder en hij zag haar handen beven.
Toen begreep hü, dat ze leed. Een of
ander verdriet kwelde haar, gaf haar
oogen dien tragischen ouderdom, haar
glimlach, dat aandoenlijke.
Als ik U hinder, zal ik weggaan,
zei hü.
Ze antwoordde zonder opzien: „U
hindert mü niet".
Hü nam haar hand. „Maar U hebt
verdriet.... U bent nerveus.... Kan
ik niets voor U doen?"
Nu keek zii hem recht in de oogen.
„Ja", zei ze, „U kunt iets voor me doen.
Een beetje met me blijven praten en
dan weggaandandan zal ik
het heel prettig vinden...."
„Weggaan?"
„Ja, zoodra ik het U vraag."
..Zooals U het wenscht."
Hij zag haar gezicht opklaren, zü
leek te herleven na haai' neerslachtig
heid en droefheid. Ze brachten een uur
door, waarin ze over allerlei praatten.
Vreemd genoeg schenen zij geen van
beiden behoefte te hebben, elkanders
naam te weten. Eindelijk zei ze: „Gaat
u nou.... en.... er kwam eensklaps
weer een vreemde uitdrukking van
angst in haar gelaat, „en beloof me, dat
U regelrecht zult weggaan en niet te
rugkomen."
Hij ging en dwong zich. de belofte
te houden, maar hij was jaloersch en
leed onder de gedachte, dat ze mis
schien getrouwd was, dat haar man, na
zün vertrek, haar kwam halen.
Ze zagen elkander weer, ten slotte
ieaeren dag. Soms nam hü haar hand
en zei: „Er is iets met ons...." en hij
drukte zijn lippen op haar vingers. Zü
spraken geen van beiden het groote
woord uit, dat zü beiden dachten. Hü
wist, dat hü haar liefhad. Dat zü de
eerste werkelijke liefde in ziin leven
was geworden. En tooh kende hü haar
nog zoo weinig, dat hii nog steeds haar
naam niet wist. Zij was echter onge
trouwd, was gefortuneerd, had' veel ge
reisd, bijzonder veel gelezen, doch liet
zich verder nooit over haar leven, haar
familie of omstandigheden uit.
En juist dit mysterieuze trok hem
aan. Hij voelde, dat het geen pose was,
goen middeltje om zich interessant te
maken, en, altijd weer, merkte hii, dat
ze nerveus werd tegen het afscheid.
Ze maakte ook nooit een vaste af
spraak, liet het geheel aan het vaste
toeval over, of ze elkander ontmoetten
op de bank.
(Slot volgt;.
Kwart voor tien. De zon aan t zinken,
In de zacht bewogen zee,
'k Zie 't avondrood op wolkjes blinken;
Jn de natuur is 't rust en vreê.
""•«iggen dansen in de tuinen,
Onder tak en boven heg.
In 't verschiet, boven de duinen;
Wiekt nog een late vogel weg.
Alles ademt vreê en ruste,
Ook mijn jongste in z'n bed,
Die me klokke acht wel t'rusten kuste;
En heerlijk slaapt nu, naast z'n Ted.
Maar ineens: Ma! mag 'k eruit nu'
Zijn Pa en U vandaag niet laat?
En krijg ik nu 't beloofde IJsie?
Ik hoor hem roepen in de straat!
Maar kindjelief ga jij g- uw slapen,
't Is, dunkt me, hoogtijd voor zoo'n joch,
Ook Pa en Ma staan reeds te gapen;
't Is avond vent, dat merk je toch?
Maar Mamma, is het nu nog avond?
En heb 'k zóó kort geslapen pas?
'k Dacht toen ik „IJsie" hoorde roepen,
Dat het allang al 's morgens was!
Relwhök.
„Ik wilde een postzegel van '25 pfen-
nig, maar geeft u er alstublieft één die
goed plaktHq moet heelemaal naar
Japan!"
(„Rio et Rac.").
HET GEBRUIK VAN IJS VOOR
LEVENSMIDDELEN,
IJs is vooral in warme zomerdagen
buitengewoon practisch om spijzen koel
te houden en tevens onmisbaar bü de
bereiding van vanille e. a. üssoorten,
Ü's-pudding, enz.
Jammer genoeg is de prijs ervan nog
veel te hoog om het geregeld te gebrui
ken en zullen we het eventueel zoo doel
matig mogelijk benutten. Het spreekt
vanzelf, dat üs in groote stukken langer
stand houdt. Men doe daarom het beste
een flink stuk üs tegelijk te bestellen
en dit in een greote teil te bewaren,
waaromheen flesschen, melkkan, pud
dingvorm en wat noodüg is gezet wor
den.
Het best kan men de teil op een koele
donkere plaats zetten en zoo mogelijk
op een steenen vloer; afdekken met een
vochtigen wollen doek.
Vleesch moet men niet te lang op üs
zetten, daar bet hierdoor veel van zün
smaak verliest en nadat het üs gesmol
ten is, gauwer aan bederf onderhe
vig i9.
Indien men ijs gebruikt in dranken,
moet men zich vooraf overtuigen, of
het inderdaad consumptie-ijs is.
Men kan gemakkelijk kleine stukjes
Üs afslaan, zonder dat deze naar alle
kanten heenvliegen, indien men een
groote stopnaald langs den rand van
blik steekt en hierop zachtjes tikt met
een hamertje.
Indien men een „thee-ei" heeft, vult
men dit met kleine stukjes ijs en houdt
dit even in limonade, waardoor men een
zeer verfrisschenden crank krijgt, zon
der dat het üs erin blijft.
Ik heb eens beide beenen gebroken
en toch daarna nog een marsch ge
maakt.
Dat is niet mogelyk!
Zeker wel, ik ben immers compo
nist? r
Nou gaat ons Nieuwediepje vast en
zeker beroemp worden want een geit
hebben we nou ook. Nou zijn d'r wel
meer plaatsen waar ze geiten hebben,
maar lang niet zoo'n mooie as die wij
hebben en as de meneere van de Ma-
rine, die muziek magge maken, nou
weer gaan voetballen dan gaat do
dikke meneer die op dat groote dikke
ding om z'n nek mag blazen met die
geit voorop want dat doen ze in Enge!
land ook bü de soldaten en dan is die
geit een gelukspoppetje geworden.
Jammer dat 't geen bokkie is want
anders zou die wel eens met z'n
hoorens in die dikke meneer z'ni)
kenne stoote he en dat zou wel lollig
zün as ie met een touw met een bokkie
deraan liep en als dat nou zoo doorgaat
dan gaane ze allemaal voetballen.
Want de politie doet dat nou geloof
ik al en die mensche van de muziek
van de Marine en die meheere die de
letters in de krant douwe en de onder-
wyzers en dan beginnen vandaag of
morgen de ijssiesmannen van Laan en
dan misschien ook wel de burreger-
meesters met de wethouders.
Nou dat zal wat worre net zoo als dat
met de eierenpannekoeken die in de
Breewaterstraat op de grond heb ge
legen omdat een wagen met eieren
ondersteboven viel.
Nou as die meneer van die wagen
dat van te voren zou geweten hebben
da" had ie vast wel kuikens van die
ei i laten maken hè en die meneer
Bl.„o die zit nou al in Amerika want
die heb op IJsland al weer „avanti"
gezegd en toen zün ze weer gaan vlie
gen net zoo als die Prins Nicolaas die
heb hier ook in Den Helder gevlogen.
Das Sinterklaas niet. Nee dit is een
jonge meneer Nicolaas die moet nog
eens Koning worden en als ie dan ook
veel aan de menschen en kinderen
geeft dan wordt ie misschien ook nog
wel eens Sinterklaas maar gisteren
was die prins hier om te kijken hoe ze
hier kenne vliegen, nou dat zal die
wel mooi hebben gevonden en dat zul
len alle menschen van Den Helder ook
1 wel vinden van die menschen die nou
vier dagen in Nymegen gaan wande
len met de vierdaagsche afstands-
marsch en dan moeten ze die geit van
de politie ook maar meenemen en nou
zal ik ook een mooi versie in de krant
zetten.
Dat heef m'n zuster nou gemaakt en
die vraag mü nou of ik dat derin wil
zetten. Dat doet ze nou alleen maar om
te laten zien dat ze ook wat ken en om
dat ik nou een dubbeltje van der heb
gehad zal ik 't ook maar doen. Kijk
maar.
Een twee links rechts
Een twee links rechts
Allen loopen met plezier
Je beenen omhoog en je armen
gestrekt
Het hoofd nu stijf in den nek gerekt
Laat schallen je zang
Zingt luiduit je lied
Langs velden en wegen
Langs boomen en vliet
Houdt moed, houdt moed
Houdt reuzen taaien moed
Vooruit, nu allen krachtig mee
En neemt de prijzen mee naar de
Heldersche zee.
(Wimpies zussie).
Ik weet niet of dat nou wel allemaal
goed is wat der staat, ik liep het maar
zoo overgeschreven as ik het gekregen
hep dus de menschen moeten maar
niet naar de fouten kijken. J
Maar als ze het willen zingen aai
moet u zelf maar muziek der op maken
hè, want anders komp dit stukkie me
meer in de krant en dan krüg ik wee
op m'n kop toe.
Daaag. Tot de volgende week.
1) Ik weet niet of ik datte nou maar
zoo in de krant zetten mag, daaro
moeten jullie d'r maar naar raaien!
Die vriend van jou is net een---*
sleutel!
Een sleutel? Hoe kom je daarmj-
Doodeenvoudig! Hü heeft
een hollen kop, draagt een baard en.
zijn vrouw heeft 'em in haar zak.