Verpleegsters in de bergen.
Hoe zij te paard hun taak vervulden.
door
Mevr. LEA SWANSON-OOSTERHOF.
New-York, Augustus 1933.
Temidden van ue eenzaamheid der
bergen te Kentucky staat een gewone
houten berghut. Daar komen op de
meest ongewone uren van dag, of nacht,
de eenvoudige bergbewoners de hulp
van de ziekenverpleegster vragen voor
hunne lijdende huisgenooten. Gekleed
in een schaapspels, met rijlaarzen en
korte broek, zadelt de zuster dan zelf
haar paard, laadt een zak met het aller-
noodigste op den viervoeter, waarna zij
den man, die haar hulp heeft ingeroe
pen, volgt. Door wouden en bergketens
gaat beider weg, naar het einddoel. De
armoedige berghut, ergens ver van al
les verwijderd, bereiken gids en zuster
tenslotte toch. Aan den zieke in de hut
verleent de pleegzuster den gewensch-
ten bijstand, zonder ooit een genees
heer te kunnen raadplegen. De zuster
is volkomen op zichzelf aangewezen,
maar zii aarzelt allerminst.
In geval van overstrooming door de
onstuimige bergbeken komt het zelfs
wel voor, dat er voor de zuster niets
anders opzit dan de woeste beek over
te zwemmen, om dan eindelijk de verla
ten hut, waar de zieke haar wacht, te
bereiken.
Aan een van de flinkste en moedigste
vrouwen van Amerika, aan Mevrouw
Mary Brockintidge, dankt Kentucky de
organisatie van dezen verplegingsdienst
in de bergen. Geboren in Kentucky
voelde zij zich reeds in haar jeugd aan
getrokken tot de bloedarme vrouwen en
kinderen uit de woeste bergketenen.
Op jeugdigen leeftijd weduwe gewor
den, nam de dood later nog haar beide
kinderen tot zich, waarna zii de plotse
linge leegte in haar leven vulde met een
voor haar geheel nieuw levensdoel: de
arme vrouwen uit het bergland aan ge
zonde kinderen te helpen.
Haar oordeel is, dat bij het ter we
reld brengen van kinderen, Amerika
veel meer vrouwen verloren heeft, dan
het verlies aan mannen bedraagt in al
de door Amerika gevoerde oorlogen.
Ieder jaar gaan in Amerika 200.000 pas
geboren kinderen ten gronde door on
voldoende hulp bij, of onmiddellijk na
de geboorte.
Daar zij zichzelf een oordeel wilde
vormen over de werkelijke levenswijze
van de bergbewoners, ondernam me
vrouw Mary Brockinridge in het jaar
1922 geheel alleen een tocht van een
paar duizend kilometer door de wil
dernis. Zij schatte, dat daar in de ber
gen ongeveer 30.000 menschen leefden,
zonder eenige geneeskundige hulp te
kunnen krijgen.
Nadat zij vervolgens drie jaren gestu
deerd had aan een der beroemdste
Amerikaansche klinieken, deed zij haar
examen als gediplomeerd ziekenver
pleegster, vervolgens volgde zii te Lon
den een cursus, om zich speciaal te be
kwamen voor het verleenen van verlos
kundigen bijstand. In Amerika terug
gekomen, stichtte zü, samen met twee
Engelsche verpleegsters, midden in de
bergen, het eerste gebouwtje voor hulp
aan zieken en kraamvrouwen in Ken
tucky. Onvervaard hebben deze drie
moedige vrouwen zichzelf opgeofferd,
om hulp te brengen, waar die het meest
vereischt werd.
Thans is een staf van 28 gediplo
meerde verpleegsters, onder leiding van
Mevrouw Breckinridge, verdeeld in 9
districten, dag en nacht doende een op
pervlakte van 2500 vierkante kilometer
bergland, waar slechts 30.000 menschen
wonen, van eerste hulp bij ongevallen,
bfj ziekten en bii verlossingen te voor
zien.
Het Hoofdkwartier is gevestigd te
Vendover, waar de leidster zelf haar
intrek genomen heeft. Nog pas drie
jaren geleden was het noodzakelijk van
het dichtstbijzijnde spoorwegstation een
rit van 40 kilometer te paard te onder
nemen, wilde men Vendover bezoeken.
Thans is tenminste een behoorlijke weg
van ongeveer 32 kilometer tot vlak bij
Vendover aangelegd, waarna men nog
slechts per muilezel een ongevaarlijk
bergpad heeft te bestijgen.
Het hoofdkwartier beschikt over 40
"bergpaarden, want behalve hoofdver
pleegster is mevrouw Breckinridge ook
houdster van een postkantoor van de
Vereenigde Staten van Noord-Amerika.
Een vrij uitgebreide staf met tientallen
vrijwillige helpsters staat haar ten
dienste om het bergdistrict verder van
alle mogelijke hulp te voorzien.
Komt iemand op het hoofdstation, of
•p een der kleinere stations hulp halen,
dim ia het een vaste gewoonte, dat de
pleegzuster, die daar dienst doet, zon
der aarzelen meegaat en hulp tracht te
verleenen. Te paard trotseert de zuster
de elementen, om redding te brengen,
waar die gevraagd wordt. Tot de uit
rusting van iedere zuster beliooren twee
zadeltasschen met alle mogelijke medi
sche instrumenten, één tasch bevat alles
wat noodig kan zijn bü gewone onge
vallen, of ziekten, een andere tasch
bergt alles, wat bii verlossingen te pas
kan komen.
Trouwe vrienden.
De trouwste vrienden van de zuster
zijn de verstandige bergpaarden, die
schijnen te beseffen, wat van het paard
wordt gevergd en verwacht. Ernstige
ongevallen bii het vellen van boomen,
ongevallen in de paar kleine kolenmij
nen midden in de bergen, een schiet
partij met revolvers, die de bergbewo
ners erg los in den gordel zitten, op
alles moet de pleegzuster raad weten.
Slechts de allergeschiktste vrouwen zijn,
na een zeer zorgvuldige vooropleiding
in staat de ontzettende moeilijkheden,
verbonden aan dezen werkkring, op
den langen duur te overwinnen en zich
met succes door het zware bergleven
heen te slaan. Sommige der zusters ko
men uit de Schotsche hooglanden, waar
zij reeds in een soortgelijke omgeving
hebben gewerkt, weer andere zusters
hebben den wereldoorlog als verpleeg
ster te velde mede gemaaktk en zijn dus
reeds daardoor voor geen klein ge
ruchtje vervaard.
Het in Kentucky wonende ras is
groot en mager, vervuld van een einde
loos wantrouwen tegen ieder en alles,
wat niet uit de bergen van Kentucky
stamt. Hun geestelijke ontwikkeling is
niet groot, veelal kunnen zii noch lezen,
noch schrijven. Maai- heeft men nu een
maal hun vriendschap weten te verove
ren, dan is hun gastvrijheid, hun aan
hankelijkheid en hun trouw ook waar
lijk onbegrensd. Als regel kan men aan-
nemen, dat de bewoners van dit berg
land alle in behoeftige omstandigheden
verkeeren. Des winters verdienen de
mannen hun geld als houthakkers, des
zomers verbouwen zij hun maïs. Maar
zij weigeren iedere ondersteuning en
gaan prat op hun moeizaam veroverde
onafhankelijkheid.
In November 1931 trok Mevrouw
Breckinridge er te paard op uit, het
was een nieuw paard, dat nog niet ge
wend was aan het zware werk in de
bergen. Haar zware gummi-cape, die
door den wind in alle mogelijke fantas
tische vormen werd opengeblazen, deed
het paard verschrikken en op hol slaan.
Gedurende den rit van minstens 5 kilo
meter wist Mevrouw zich in den zadel
te houden, maar toen vloog zij uit het
zadel en men vond haar met een zwaar
gewonden rug, een paar ingedrukte
ribben en nog meer kleinere verwon
dingen. Twee maanden lang moest zij
te bed blijven, maar zelfs in die uren
van beproeving leidde zii het werk der
pleegzusters telefonisch van haar bed
uit.
Slechts weinige vrouwen kunnen zich
op den duur de doorloopende opoffe
ringen getroosten; alleen zii, die de lij
dende menschheid meer lief hebben
dan zichzelf, en die er ten overvloede
in slagen zich door de grootste ontbe
ringen heen te worstelen, houden een
beroep vol, dat in ieder opzicht den ge-
heelen mensch eischt!
Het beruchte
visitekaartje.
Oplossing vorige week: (V. de
Mordoni): Middenvoor; (Toun Blinsink):
Linksbuiten; (B. ter, Huisert): Rechts
buiten; (Ben N. Linsink): Linksbinnen;
(N. N. Bintscheer): Rechtsbinnen; (B.
Flanklis): Linkshalf; (R. Slecht-Haf):
Rechtshalf; (F. Hildam): Midhalf; (C.
Blanksik): Linkshalf; (B. Schatcker)
Rechtsback; (E. Preek): Keeper. Voet
bal-elftal.
„Een gebrek bezit ik: mijn ijdelheid!
Honderdmaal op een dag moet ik in
den spiegel zien om mijn schoonheid
te bewonderen."
„Dat is geen ijdelheid, liefje, dat is
inbeelding!"
Gaat u prat op uw zelfbe
heersching, omdat anderen
niets bemerken van uw drift
of verdriet, maar bent u
na zoo'n „prestatie" een hal
ven dag of langer geheel van
streek? Dat is geen ware
zelfbeheersching, want wie
waarlijk beheerscht is, be-
heerscht in de eerste plaats
zijn gedachtenleven.
Men hoort dikwijls zeggen van deze
of gene: hy (zij) heeft zooveel zelfbe
heersching, men merkt niets aan hem
(haar). Goed, maar heeft men de(n)-
gene ((aan wie(n) men niets merkte)),
wel eens waargenomen als de spanning
voorbij was? Want eerst dan zou men
kunnen constateeren of de zelfbeheer
sching van iemand echt, of nagemaakt
is. Veel menschen beheerschen b.v. een
hevige driftbui ir een verbeten zwijgen,
en moeten er voor boeten met een toe
stand van algeheele overspanning, die
soms eenige dagen duurt. Wat gebeurt
er? Zij onderdrukken hun drift, maar
maken zich inwendig dubbel driftig
doordat ze aan hun gevoel geen uiting
geven. De teruggedrongen emotie
zinkt in het onderbewustzijn, en wreekt
zich later voor het feit, dat ze geen
natuurlijken uitweg gehad heeft. Zü
openbaart zich dan op een andere wijze,
een niet geuite driftbui zal zich b.v.
uiten in een hevige huilbui, slapeloos
heid of diepe neerslachtigheid. Wie
dus met zelfbeheersching begint op
een moment dat hij zich al zeer drif
tig gemaakt heeft, doet niet anders
dan een machtige reactie vormen, die
te eenigertijd in de naaste toekomst
haar rechten dubbel zal laten gelden.
Maar die werkelijk in de eerste plaats
voor zichzelf heil wil putten uit zelf
beheersching, moet deze opbouwen op
een zoodanig plan, dat hü er niet meer
aan begint.
Begint eens met te denken aan twee
dingen:
le. Wat bereikt U ermee, zich drif
tig te maken?
2e. Hoeveel dingen zijn er eigenhjk
de moeite waard, dat men er zich drif
tig over maakt?
Op de eerste vraag luidt het ant
woord: (niets).
Wanneer er kwestie is van een mee-
ningsverschil, dan ziet degene die zü'n
kalmte bewaart altijd met eenigszins
minachtende verbazing neer op degene
die zich door zijn drift laat medesle
pen. Ofwel, de tweede betrokkene
wordt van den weeromstuit óók drif
tig. Nu, het is een onbestaanbaar feit
dat twee driftige menschen eenige be
spreking tot een bevredigend einde
brengen. In ieder geval, hoe men het
ook neemt, zijn de resultaten van drif
tig worden nadeelig.
En wat de tweede vraag betreft:
zeer zeker bestaan er redenen waarom
het begrijpelijk is dat men zich drif
tig maakt. Maar gewoonlijk zijn het
niet dezelfde, die metterdaad de oor
zaak worden van drift-uitingen. Juist
over kleinigheden plegen onevenwich
tige naturen zich heftig op te winden.
Energie-verspilling, en een soort
van energie-verspilling die men zich
met een weinig filosofisch doordenken
zeer goed kan afwennen.
In welke gevallen nu, is het begrij
pelijk dat men zch driftig maakt? Wel,
b.v. als iemand U bewust beleedigt.
Volkomen juist, maar geeft U zich
er wel rekenschap van dat U c'engene
die U wilt beleedigen juist in de kaart
speelt door U driftig te maken?
De eenige juiste houding tegenover
dergelijke beleedigingen is een wer
kelijk (niet gefingeerd) kalme min
achting.
Dr. JOS. DE COCK.
Twee vrienden ontmoetten elkaar.
Waar ren jij zoo snel heen, zegt
de een.
Laat me gaan! Ik moet naar het
vegetarisch restaurant!
Maar waarom loop je dan als een
windhond?
Anders is mijn eten verwelkt!
Lr zijn boeken in den handel, die
aangeven, hoe je een patiënt in het le
ven kunt houden, totdat de dokter komt.
Wat ik noodig heb, zuchtte de jonge
medicus, is een boek, warin staat, hoe
'k mezelf in het leven moet houden
f A+rlni J i 1
TT /"7Ui 111 "ct teven inuei IK
(„Vart Hem totdat de eerste patiënt komt!
Zoo, datte zit d'r weer op want
zijn we weer in Nieuwediep' en it
al weer lekker in 't water geze l
m'n moeder is nou niks dunner Z!'
den omdat ze tegen de bergen nn
klommen heb en de Mikset folli«
heef nou een medalje gekregen omdat
ze geblazen hebben in Den Haag
Die kenne ze nou op de dikke'w
gaan hangen en nou moeten ze 2
heel dikwijls ergens gaan spelen i'
ze medaljes krijgen want as ze nou 2
hoop van die dingen hebben dan kei
ze ze aan een touwtje hangen en als!
d r dan tegen gaan slaan dan komp t<
ook geluid uit en dan dansen ze derm
net zoo als ik dat in Vallekenbürg y
gezien want daar sloegen ze ook alle
maal op van alle soorten dingen en
was wel aardig en der was ook es
meneer die deed een heele groote sla»!
om z'n nek en ook een juffrouw.
Die meneer dee die juffrouw niet
om z'n nek maar daar bedoel ik mes
datte ze allebij een heele groote slang
om hun nek deden en daar gingen s
mee dansen.
Nou en toen zei m'n zussie dat dei
niks aan was en die dikke meneer,;
weet wel waar ik de vorige week met
die kale kop over geschreven heb, dit
hoorde dat en toen zeit ie Wimpie,
Wimpie zeit ie, willen we eens een lol'
letje uithalen. Nou, daar was ik iel
vóór te vinden en weet u wat we toen
gedaan hebben"? Allemaal kikvorschen
gezoch. Niet van die kleine, maar zoo'n
heele lekkere dikke groote die jtrn
fyn aan z'n pooten kent laten bengi®
nou, en die hebben we toen stiekumii
der tasschie gestopt.
Nou, da beest zat der al een heelt
tyd in dat tasschie van d'r te wiebelen,
maar m'n zussie wou maar niet in d'r
tasschie gaan en toen zei ik tegen d'r
datte ze een heele vuile neus har.
Nou, en as je een vuile neus heb dan
moet je een zakdoek heoben hè, en
daarom ging ze in d'r tasschie en
toen.ik weet het allemaal niet meer
maar ik krüg nog zoo'n gek gevoel ft
m'n buikkie als ik dat gillen nog alle
maal hoor en ze was heelemaal flauw
gevallen.
Ik heb wel eens hooren vertellen™,
as wanneer iemand flauw valt, je
een emmer water in z'n gezich moet
gooien, ik had wel geen emmer, daar
om heb ik maar een bloemenvaas ge
nomen en toen de heele beweging met
bloemen en al in d'r gezich gegooid
en toen was ze meteen weer beter w
begon de muziek net van lekka p®11"
te spelen.
En die dikke meneer die lag hoe'
maal blauw in z'n stoel en toen _ik
vroeg of ie 't koud had omdat ie
blauw was toen begon die ineenen
huilen.
Maar later vertelde ie me^aai
moet huilen van 't lachen. Nou,
vind ik dat wel een gekke meneer
die gaat huilen van 't lachen. Pan
die ook wel gaan lachen as die n
huilen hè, dat komp dan zeker oma
ie zoo dik is en Balbo hebben ze
luchtmaarschalk gemaakt en 0
derby en nou ken die nie meer ho
As ie nou nog eens gaat vl'egen.o0'n
krijg ie niks meer of ie zou
pietsie Mussolientje moeten W(>
Nou, dat ken misschien ook nog
eens komen want tegenwoordig
allemaal zoo'n gekke bende hè-
Nou is de van Nes derook gal"
en dan gaan ikke ook kijken,
heb 'm twee en half jaar gelede e
zien weg gaan en de puzzle met
winkels drop die is nou ook a g
pen hè. a *el
Maar daarover schrijf ik
eens. Tot de volgende week dan
weer hè.
Daaaag.
En dat noemt u harings nJ,
verontwaardigde cafébezoeker.
neer, er zit geen mootje harin„
Dat komt uit, zei d*e wa' gprti
dat is niets bijzonders, of da^ ,nfie
in een huzarenslaatje een m>
zaar te vinden?...,
lil!'
i twe^'
Ik zou graag een *oe<w
handsch auto zien. zei de k lo(tf
Ik ook, zuchtte de