mmmmp MAISON GERRiTS TWEEDE BLAD HELDERSCHE COURANT VAN ZATERDAG 4 NOVEMBER 1933. Verdrijf dien Hoest Uit de pers. Japan en Indië. tfoest-Griep-Bronchitis-Asthma - TWEEDE KAMER Voor heerlijke vleeschcroqueis? KONIJN 8 Het Burgerlijk Armbestuur en zijn laatste bijeenkomst SALON DE COIFFURE SALON DE BEAUTÉ Tel. 457 Spoorstraat 104-106 Een kunstgewrocht van admi raal Boelen. Waar Heden en Verleden elkaar de hand reiken. Contact en kameraadschap hij de marine, van onder naar boven en van boven naar onder, is noodzakelijk! Allen, van hoog tot laag, loopen hetzelfde risico en dienen één vaderland. Waartoe zou lk scheiden en vloeken? Westelijk Neder land levert de meeste zeeofficie ren. Het lampje brandt, dus ik moet wach ten. Maar dat is heelemaal niet erg. Ver velen hoef ik mij niet in de vestibule. In een groote glazen kast, in den hoek trekt een sierlijk gebouwd fregat mijn aandacht. Het is een model van een oud oorlogsschip, de „Batavier" op 1/60 van de ware grootte. Het werd geheel, ook wat tuig, hout en uitmonstering betreft, vervaardigd door vice-admiraal Jacobus Boelen. 't Is een kolossale arbeid geweest, dat heel wat liefde en toewijding ver- eischt heeft. In 1856 begon de admiraal zijn scheepje te bouwen en in 1869, toen hij 78 jaar was, voleindigde hij dezen ar beid. Admiraal Boelen heeft hiermee een waardevol kunstvoorwerp voor het nage slacht gewrocht, dat de herinnering aan de zeilvaart levendig houdt. Heel sterk k-oint dit, hier in de vestibule tot uiting, daar vlak tegenover de uitge diende „Batavier" een vitrine staat waar in de „Java" met zijn moderne inrich ting en radio-installatie ondergebracht Ui. Van de wanden in de vestibule kijken de portretten van de oude, be roemde en meest bekende admiraals neer. Michicl Adriaanszoon de Ruyter, ziet welwillend op 't zeilschip van zijn tateren éollega, admiraal Boelen. Daar voelt hij zich thuis, op dat schip, dat is er nog een van de zeilvaart. Maar de groote Maarten Harpertszoon Tromp echter, die aan den anderen kant vlak over de moderne „Java" hangt, die kijkt erg onwennig naar al dat ijzer en staal en radio-masten en ver der modern gedoe. En toch... het Heden en Verleden reiken elkaar hier de hand. Het heilig Verleden spreekt vanaf de wanden een taal, die, wanneer ze begre pen en opgevolgd wordt, door de adel borsten, hier tot officier opgeleid, Neder land en de marine tot hooge eer en roem *«1 strekken. In oud Nederlandse!» ge- Schreven, hangt het tegen den wand, als «Je waarschuwende hand, die eens aan bet hof van koning Belsaza»', het: „Mene, Mene" schreef. Het Verleden zegt het 5soo mooi, zoo juist, tot de jonge a.s. offi cieren: „Waerom zou ik, die eerlijke lieden, die im mers hun leven met mij zvaegen; Anders dan voel aenspreken en bejegenen?'' „Waertoe zou ik schelden en vloeken?'' „Ik kan met een goed woord meer uitrichten, dan met tien kwade". Het wijze, rustige Verleden spreekt tot ,et met zichzelf ingenomen Heden. Het „eden, dat meent democratischer, be schaafder, menschelijker te zijn, dan liet roemrijk Verleden. Het Heden, dat het Verleden wil verloochenen, het Helen, «fat een betweter is, maar dat zijn kracht en kunnen, aan de kracht en kunnen van het Verleden dankt. In de hal van dit Instituut, waar van den commandant en zijn staf, de grootst mogelijke paedagogie en opvoedkunde ge- eischt wordt, daar hangt aan den wand een wijze les, uit lang vervlogen eeuwen, die de adelborsten iederen dag kunnen lezen, die zij als op marmer, in hun hart moe ten griffen. De wijze paedagogen van dit Instituut willen menschen, mannen met mensch enkennis, als leiders van de vloot. Menschen, die hun plicht doen, menschen, die .menscheljjk, maar met volle overgave, het land dienen. En dat stemt tot groote voldoening, dat stemt tot groot vertrouwen in de marine en haar leiding. In de vestibule van het Instituut merk je reeds, dat alles tot in de puntjes keurig geregeld is. Op de vitrines, op de vloeren, de wanden, is geen smetje te zien. Met ijver en zorg wordt alles onderhouden, ademt alles ouderwetsche Hollandsche zin delijkheid en properheid. Aan den wand hangt nog een gevleugeld woord uit het verleden. Wat konden ze het vroeger fijn tjes zeggen: „De Heeren hebben mij niet te ver doeken maar te gebieden en al wierdt „mii bevolen 's Lands vlagh op een „enkel schip te voeren, ik zou daer- „rnee 't Zee gaan, daar de heeren „Staten hunnen Vlagh betrouwen zal „ik mijn leven wagen". Honderden jaren geleden werden deze woorden door een Nederlandse!» Admiraal gesproken en tóch, hoe actueel zijn ik nog heden. Is het niet of die oude admi- raai de marinemenschen van hoog tot laag toeroept: „Als jullie eens op een schip met weinig comfort varen, mopper dan niet. hoofdzaak is dat jullie den moed erin houdt en vol plichtsgevoel zee kiest." In een hoek van de vestibule is een gedenk plaat aangebracht voor den luitenant ter zee Johan August de Jongh, de dappere Blauwe Zeeridder, die den dood in de gol ven vond, nadat hij een van zijn man schappen het leven gered had. Hangt het als symbool, als vingerwijzing voor de adelborsten, de aanstaande officieren? Om hen iederen dag voor oogen te honden, dat er een trait ö'union, een nauw verband is tusschen officieren en minderen? Dat de een op den ander, in tijden van gevaar moet kunnen rekenen.... al ware het leven de inzet. De afstand en rangde superieur moet blijven, maar daarnaast mag, kan neen moet van onder naar boven en van boven naar onder een gevoel van kameraadschap blijvenallen loo pen één en hetzelfde risico, allen varen op het onbetrouwbare water, allen dienen één ondeelbaar geheel: het Vaderland. De marineschepeling van heden krijgt meer gelegenheid dan de generatie ciie voor hem op de vloot diende, om door al lerhande studie zijn geest te ontwikkelen. In dezen crisistijd zijn er tal van jongelui met diploma's H.B.S. of M.U.L.O., die graag als gewoon matroos op de vloot zou den willen dienen. Wanneer naast die ge leerdheid, ook de echte zeemansgeest, die de vorige generatie bezielde, gehandhaafd blijft, dan zal misschien dit intelleetueele niinder-marinepersoneel een aanwinst zijn voor de vloot. Het is wel jammer, dat bij de Neder- landsche marine, niet evenals bij de Duit- sc-he en Engelsche marine, de rang dek- officier bestaat. Wanneer men in de toe komst dien rang op de vloot instelde, dan zouden zeer zeker meerdere van deze intelleetueele jongelui er in slagen, na korteren of lange tijd, dien rang te ver werven en zouden zij op kleine vaartui gen een leidende positie kunnen hebben. Mogen echter de adelborsten, de a.s, officieren er van doordrongen worden, dat het noodig is, (met inachtneming van den hoogeren rang) met de marine schepelingen in geestelyijk contact te komen, naar het voorbeeld van den grooten Nederlandsehen admiraal dien zij vereeren. Contact bii de marine, contact bij het leger. Contact bii alle Nederlanders, dat vormt Holland, ons Holland, tot een groot gezin, dat elkaar moet waardeeren en be grijpen. „De eerste officier is vrij", zegt de ser geant, „maar loopt u er gauw heen, want anders is een ander u weer voor". In een Marathonpas loopen wij dus op de werkkamer van den heer Van de Wete ring de Roo.y toe en deelen hem het doel van onze komst mede. „Ik ben tot uwen dienst", zegt de over ste, „vraagt u maar wat u weten wilt." „Wat is er in die geheimzinnige kast?" zeg ik, op een glazen kast in een boek wijzende. „Daar wordt het vaandel van de adel borsten, dat hen in 1904 door onze Konin gin gegeven is, bewaard. „Wat een rare kaart van Nederland hangt er tegen den muur! 't Lijkt wel, of alleen in het westen, aan den zeekant steden zijn en of in de provinciën Gro ningen, Drente, Overijssel, Limburg, alle steden door een cycloon zijn weggevaagd." De eerste officier lacht. „Die kaart van Nederland is net als bijna alle andere kaarten en platen, die u hier aan den wand ziet, een graphiek. Elk rood puntje, dat bij een stad is aangebracht, beteekent, dat die stad één adelborst heeft afgeleverd en waar de statistiek uitwijst, dat de adelbo»'- sten in hoofdzaak uit het Westelijk deel van het land komen, en het Oostelijk deel bijna geen adelborsten oplevert, is hier op de kaart bij de Oostelijke steden geen enkel rood stipje." „Dat is typisch", merkt de feuilletonnist van de Heldersche Courant op. „De wa terkant, de zeezijde, levert dus de a.s. offi cieren en de landzijde, de Oostkant niet!" „Het is altijd zoo geweest", zegt de eer ste officier. Ik bekijk de kaart met interesse. Die scheiding, wat betreft de levering van officieren voor de Nederlandsche vloot, is wel heel scherp. Is het, omdat de Weste lijke helft van Nederland meer met de zee in aanraking komt dan de Oostelijke helft? Hoe het ook zij, de scheiding teekent zich op deze kaart al heel juist af. Den Haag, waar uiteraard veel Scheveningsehe poot- jesbaaiers zijn, is bezaaid met roode puntjes, deze stad levert het leeuwen aandeel. (Wordt vervolgd). F ÊBt&rt Mmteeal De Ruyter neer op het vlfHjgeschip van iijn collega Boelen Rake opmerkingen. Over Japan en Indië maakt J. G. Boon in het „Soerabaiasch Handelsblad" de vol gende opmerkingen: Na den wereldoorlog babbelde Europa en handelde Japan; raakte Europa, dank zij de ons werelddeel economisch ontwrich tende politieke verdeeling te Versailles, hopeloos aan den grond, nam zijn ver deeldheid met den dag toe, waardoor het zich verzwakte met betrekking tot twee vastaaneengesloten naties: de Vereenigde Staten van N.-Amerikaen Japan; paaide Europa zich met het idee, dat oor logen tot het verleden behoorden en dat deze te voorkomen waren door tractaten, pacten als anderszins, en hield men daar- bii te veel het oog gericht op het stukje wereld, begrepen tusschen Weiehsel en Atlantischen Oceaan, tusschen Oost- en Middellandsche Zee, waardoor men zich een behoorlijk uitzicht benam op de toe standen in het Verre Oosten. Om Engeland te noemen, dat zich te Washington het recht had voorbehouden Singapore te beveiligen en tot marinebasis in te richten, men liet dit onder den druk van de labourpartij na. Nederland bouwend op het feit, dat In dië het sleutelpunt is van de strategische situatie in den Pacific, dreef op de hoop van naijver tusschen de Pacific-mogend- heden waardoor ons bezit gewaarborgd zou zijn, weigerde een veel geld kostend )-ationee] verdedigingsstelsel te aanvaar den en schroomde zich te binden door een entente met Engelandtoen daartoe nog tijd was! Doordat het, volgens gene raal Snijders' woorden, op eigen krachten wenschte te drijven, sloeg het zich met volkomen weerloosheid. Japan, den toestand volmaakt juist aan voelende, maakte zich al die zwakheden ten nutte en ging over tot een economi sch j expansie, zoo noodig voorafgegaan door een territoriale (Mandsjoekwo, Jehol, Mongolië), teneinde zijn volk, dat samen gedrukt zit, op een eilandengroep, niet in staat het te voeden, door industrialisatie en daarop gevolgden export lucht te ver schaffen. Het werd daarbij geholpen door den weinig eischenden zin van den Aziaat, en geleidelijk drukt het Europa niet alleen Nedeiiand van de Aziatische mai'kten weg. Wel werd den laatsten tijd Europa meer wa^ker, wel stelt Engeland vooral in Br.- Indië zich schrap, om den ongewenschten toevloed van Japansche goederen te we ren, maar het riep daardoor kan het ancers een economischen ooxlog op, het gevaarlijke voorspel altijd van een an deren oorlog. Misschien, dat Engeland die maatrege len ongeacht de gevolgen kan nemen, omdat het nog altijd over oorlogsmiddelen beschikt, welke het in staat stellen die risico te dragen. Maar kan Nederlandsch-Indië dit? En nu is het mei'kwaardige, dat men van de zijde van de bourgeoisie, waarin de middenstand een voorname plaats in neemt, dus van de zijde, waar men zich zoowel in patria als hier steeds fel kantte tegen wat men domweg het „militarisme" r.oemde, nu koudweg die risico wil nemen. Of zou de reden zijn, wat nog dommer is, dat men niet voelt, dat een grendel zetten op onze importdeur, waardoor een niet te keeren stroom zou worden gebreideld; onvermijdelijk zal moeten voeren tot een met geweld trachten forceeren daarvan. Wij kunnen maatregelen nemen en ongetwijfeld is er op dat gebied wel iets te doen. maar slechts wanneer deze met een bloem in de hand worden voorgesteld, doch wij kunnen en mogen geen snelle, dus ondoordachte en forsche, derhalve domme maatregelen nemen om den Euro- peeschen import en den Europeeschen middenstand hier hun kans te geven, om dat het geneesmiddel wel eens zou kunnen blijken erger te zijn dan de kwaal. DE „GRAF ZEPPELIN". Te Frledrlchshafen terug. De groote driehoekstoeht van de „Graf Zeppelin" is Donderdagochtend geëin digd. Omstreeks half zes kwam het lucht schip boven Friedrichshafen, doch de laridings-manschappen waren eerst om zeven uur besteld. De „Graf Zeppelin" bleef derhalve tot zoo laat boven het meer van Constanz kruisen, in stroomen den regen. Te kwart over zeven werd ein delijk vlot geland bij sterken tegen wind. Aan boord bevonden zich 24 passa giers en 330 kilogram post. DE „POSTJAGER" OOK NAAR BANDOENG. Luitenant Asjes heeft, naar Aneta meldt, in antwoord op een verzoek van „Bandoeng Vooruit" geseind, dat het in elk geval in de bedoeling ligt op den dag van aankomst op Java naar Bandoeng te vliegen. CHARLES LINDBERGH TE AMSTERDAM. De zwijgende avlaieur. Donderdagmiddag om even over drieën is de Amerikaansche vlieger Lindbergh te Amsterdam aangekomen. Het „Hbl." schrijft over deze aankomst o. m.: Het was ai drie uur en we hadden al een paar koude uurtjes in c'en hevigen wes tenwind achter den rug, toen kolonel Van Reede plotseling riep: „daar is ie!" Een klein vliegtuig, een laagdekker met drijvers schoof door het luchtruim boven ons, draaide een ruime bocht over het vliegkamp. Men kon Lindbergh zien zit ten, wuivende even met de handen. Daar achter het heele kleine figuurtje van me vrouw Lindbei'gh. Nog een bocht en nog een, dan draait de Amerikaansche globe-vlieger netjes het toestel in den windhet zakt en zakt.. nu vangt hij het toestel afeven later beroeren de drijvers schuimspattend het woelige water van het Buiten IJ. De machtige Cyclone-motor, gedrosseid, taxiet het vliegtuig naar ons toe. De marinemenschen willen in een vlet hulp bieden, een tros uitbrengen, maar Lindbergh wil dat niet: de wind is hem wat te sterk waarschijnlijk en hij ver trouwt terechtmeer op eigen motor kracht dan op dat reepje van onze ma trozen. Het duurt lang, heel lang. Ettelijke ma- n taxiet hü tot bii het platform, er wordt gewezen en gezwenktlang niet altijd gelijkmaar Lindbergh heeft zoo zijn eigen gedachten over de aankomst: hü wil netjes tusschen de aanlegsteigers in het kalme water voor de sleepheliing komen. Eindelijk lukt dat: de vleugel toppen wor den gegrepen door de lui van het vlieg kamp, zacbtkens wordt de vogel bijgehaald, totdat de bakboorddrüver tegen den stei ger aanligt. Dan stappen Lindbergh en zijn vrouw uit. Wat komt Lindbergh doen? vraagt het blad: Zooals overal elders is ook hier het zelfde geval: het doel van Lindbergh's komst is de onbekende factor in dit ver haal. Wij weten alleen, dat de heer Ples- man dadelijk beslag heeft gelegd op Lind bergh en dat het. feit, dat er zooveel K.L. M.-menschen bij waren er op wijst, dat er iets is. Maar wat, dat vertelde men ons niet. Het eenige, wat wij te hooren kregen, is, dat blükbaai' de heer Plesman reeds eerder met do Pan American had gecor respondeerd en gesproken en dat dus blijkbaar Lindbergh hierheen ook geko men was om met dezen directeur van een internationaal zeer bekend luchtverkeers- bedrijf van gedachten te wisselen. Wij kunnen ook veronderstellen, dat die besprekingen zullen gaan in de richting van een zich ontwikkelend verkeer over den oceaan. Maar bet blijven allemaal ver onderstellingen, die ten eenenmale door de werkelijkheid nog niet zijn waar gemaakt. In ieder geval schijnt het wel, dat er heel ernstige besprekingen zullen plaats vinden, want uit een paar brokstukken van opgevangen gesprek viel op te maken, dat Lindbergh zeker wel een paar dagen in Nederland zal blijven alvorens zijn reis voort te zetten. In Den Haag. De Haagsche correspondent van het „Hbl." meldt nog: Donderdagmiddag is kol. Lindbergh met zijn echtgenoote in de residentie aangeko men. Het echtpaar heeft zijn intrek geno men in hotel „De Witte Brug", waar Don derdagavond ook een intiem diner is ge geven. Hieraan hebben eenige vooraan staande personen uit luchtvaartkringen deelgenomen, o. a. de heer Plesman, di recteur dei; K.L.M. Het zou in de bedoeling van kol. Lind bergh liggen a.s. Maandag ons land weer te verlaten. Het doel van ziin komst is, zoo vernamen wij nog, om besprekingen te voeren met de K.L.M. Stop vlug dien akeligen hoest, neem Akkers Abdijsiroop. Op slag zult Gij ondervinden, datGij hiereenhulp hebt om den meest weerspannigen hoest te verdrijven. Vanaf den eersten lepel openbaart zich haar kalmeerende, verzachtende, slijmoplossende wer king. De vastzittende slijm komt los en Gij zult weer gemakkelijk kunnen ademhalen. Abdijsiroop verschaft U reeds vannacht een rustigen slaap en binnen 24 uurzijt Gij dan dien benauw den hoest finaal vergeten. Neem bij AKKER f 'hanr/f&D BEGROOTING VAN KOLONIËN VOOR 1934. Blijkens het voorloopige verslag vroe gen sommige leden, die aanvankelijk met ingenomenheid hadden gezien, dat de for mateur van het kabinet de leiding van het Departement van Koloniën op zich nam, zich thans met eenige bezorgdheid af, of de koloniale aangelegenheden bij dien bewindsman voldoende behartiging kunnen vinden naast de vele andere zaken i'elke den kabinetsleider in dezen tijd bezighouden en de hoogst gewichtige in ternationale belangen, welke de belang stelling van den persoon van dien leider ppeischen en hem vaak ook tot aanwezig heid in het buitenland verplichten. Evenals het vorige jaar vestigden ver scheidene leden de aandacht op de onvol doende en onjuiste wijze, waarop aan oud- gepensionneerde Indische militairen steun wordt verleend. WIJZIGING LEERPLICHTWET. Verschenen is het voorloopige verslag nopens het voorstel van wet van den heer K. ter Laan c.s. tot wijziging van de 1 Leerplichtwet. Zeer vele leden wenschten niet in een gedachtenwisseling te treden over de al of niet wenschelijkheid op zich zelf van een uitbreiding van den leerplicht uit sluitend in den zin van een langeren ver plichten leertijd voor het algemeen vor mend lager onderwijs. Zij waren het er echter over eens, dat zulk een uitbreiding in den tegenwoordigen tijd tot de fïnan- cieele onmogelijkheden behoort. Over de indiening van dit voorstel had men zich dan ook in hooge mate verbaasd. Eenige leden berekenden de kosten, welke het ontwerp, zoo het wet mocht worden, zou medebrengen op 4 a 5 mil- lioen gulden per jaar. Naast ernstige financieele bezwaren hadden verscheidene leden tegen het verplicht stellen van de gelegenheid tot verstrekking van schoolvoeding ook prin cipieel e bezwaren. DE STAATSLOTERIJ. Blijkens liet voorloopige verslag over het voorstel-Ter Laan tot uitbreiding van de Staatsloterij verklaarden verscheidene leden, voorstanders op principieele gron den van afschaffing der Staatsloterij reeds op dien grond aan een uitbreiding hun medewerking niet te kunnen ver- leenen. Verscheidene andere leden, die niet principieel gekant verklaarden te zijn tegen het voortbestaan der Staatsloterij, meenden toch, dat behandeling van dit initiatief-voorstel weinig zin heeft. Van andere zijde werd het voorstel ver dedigd. Eenige dezer leden meenden, dat het koopen van een lot in de Staatsloterij nog lang niet de slechtste manier is om zijn geld te besteden. 1932 en 1933 geen gelden aangevraagd voor uitbreiding van materieel. Er wor den nog geen maatregelen voorgesteld ter voorziening in het groote incompleet aan personeel, veroorzaakt door het ver wijderen van onbetrouwbare elementen, zoowel hier te lande als in Oost-Indië. Het blad kan niet nalaten over deze be grooting zijn ongerustheid te kennen te geven en verwijst naar het gesprokene door Generaal Snijders in de vergadering van het Verbond voor Nationaal Herstel in Den Haag op 6 October j.1. Deze woorden onderschrijven wij ten volle en wij bevelen de overdenking daarvan aan alle weidenkenden aan. Er is ons geen Staat bekend met eenigszins uitgebreiden overzeeschen handel en be zittingen, welke durft volstaan met nog geen 4 pet. van zijn totaal budget voor zijn Marine, en met een bedrag voor nieu wen aanbouw van 31 cent per hoofd der bevolking, en dit laatste nog wel bij een zóó grooten achterstand als hier de laat ste jaren het geval is. Het blad ziet den toestand zeer somber in en vreest de ergste gevolgen van onze onvoldoende weerbaarheid. ONZE MARINE EN DE BEGROOTING. „Onze Vloot", het orgaan der gelijkna mige Kon. Ned. Vereeniging, geeft een analyse van de begrooting van defensie voor '34 en komt tot een totaal bedrag van 29.668.427 voor Marine en van 52.992.905 voor de Landmacht en merkt daarbij het volgende op: Het bedrag van ongeveer 29.7 mil- lioen voor Marine, waarvan nog de resti tutie van Koloniën afgaat, vertegenwoor digt nog geen 4 pet. van het totale staats budget 1934. Voor de kosten der eigenlijke actieve Marine en hare vele inrichtingen blijft slechts over 19.774.927, dus nog geen 20 millioen gulden. Geen wonder dan ook, dat men uit marinekringen hoort, dat het de grootste moeite kost om het bestaande in bruikbaren staat te houden en ver bruikte voorraden aan te vullen, dat veel noodzakelijks steeds maar wordt uitge steld, de oefeningen ingekrompen zijn, enz. en dat voor nieuwen aanbouw slechts een bedrag van 4.004.000 overschiet. In de begrooting vinden wij, dat voor nieuwen aanbouw is uitgetrokken een vervolgtermijn voor den kruiser 1930, onderzeeboot „O 16" en flottielleleider 1931. Voor herstelkosten voor Hr. Ms. „Heemskerck" is geen post uitgetrokken, zoodat dit evrouderde schip aan den dienst zal ontvallen zonder door een an der vervangen te zijn. Een post is uitge trokken voor de reeds lang noodige betere kazerneering der mariniers te Rotterdam. Voor den vliegdienst worden evenals in Terugblik dcor den wnd. voor zitter, den heer P. van Dalen. (Vervolg). Wij moesten Donderdag 1.1. het over zicht, dat door den wnd. voorzitter van het thans opgeheven Burgerlijk Armbe stuur, den heer P. van Dalen, wegens plaatsgebrek afbreken. Wij vervolgen hier de interessante mededeelingen uit het Jaarverslag van 1848. Het Bestuur verdedigt zich ten aanzien van de hooge uitgaven. Achtenzestig weduwen en meer dan honderd andere bedeelden. Het betoogt verder en zegt aan het oor deel van Uweledelachtbare ter beoordee ling te onderwerpen in hoeverre het roekeloos of te ruimschoots had bedeeld en daartoe dient dat waren bedeeld: Weduwen: van 70 jaar en ouder 11, van 60 tot 70 jaar 14, van 50 tot 60 jaar 14, van 40 tot 50 jaar 19 en van 25 tot 40 jaar 10. Te zamen 68 weduwen met 97 kinderen. Vrouwen van gedetineerden: 3 met 8 kinderen, verlaten vrouwen: 9 met 22 kin deren, ongehuwde vrouwen: 16t?met 6 onechte kinderen, verlaten kinderen: 5, gebrekkige personen: 12 met 14 kinderen, tot werken ongeschikte personen: 12 met 3 kinderen, oude afgeleefde mannen: 17 met 4 kinderen, tijdelijk bedeelden door gebrek aan werk: 12 met 23 kinderen, tij delijk bedeelden door ziekte: 24 met 68 kinderen. Per hoofd werd dus slechts 50 cent per week uitgegeven, hetgeen, zegt het Be stuur, over het algemeen te gering is en behoort vermeerderd te worden Onvoldoende geneeskundige ver zorging. Krachtige, mannelijke taal van de bestuurders. De begrooting voor geneeskundige hulp was 782.80 alleen voor den apotheker. Die rekening komt het Bestuur zelf exor bitant voor. Het klaagt er over als volgt: Over 1847 splitst zich de rekening van den apotheker Jelgersma als volgt: Er waren 286 zieken, waarvoor zijn uit geschreven 1982 recepten, d.i. per zieke 3,14 recept; het bedj'ag der rekening was 890.30, alzoo per recept 0.45. In 1848, toen apotheker I. Bolk de le vering had, waren de kosten per recept 0.50. Hei resultaat van de rekening apotheker S. Brooksma is 0.32 a 0.33 per recept. Het Armbestuur zegt in dat eerste verslag dat men herhaaldelijk op de overschrijding van den post heeft ge wezen. Aan den anderen kant zegt het, dat 't niet wil bezuinigen ten ko^° het welzijn en het leven harer n be hoeftige geadministreerden het niet verzwijgen, maar gevoelt zich ver plicht met rondborstige bescheidenheid te moeten verklaren, «lat de verpleging en de verzorging harer zieken is: onvolledig, nutteloos, kostbaar en schadelijk voor het behoud van menichenlevens. hij ge brek aan behoorlijke en doelmatige inge richte lokalen ter verpleging en verzo»'- ging. Wat onder het bereik van het Al gemeen Armbestuur was, heeft het ge daan. Geneeskundige hulp is door haar verstrekt, bedeeling in geld, kleederen en deksel heeft het gegeven, doch wat haat dit alles, wanneer de lijder geen doel matig, goed ingerichte plaats van verzor ging heeft; wat baat bijv. het zweetmid del, wanneer hij blootgesteld blijft aan de koude, aan de gure buitenlucht; wat baat het voorschrijven van geneesmiddelen, wanneer geen geregelde zorg wordt ge dragen voor de behoorlijke inneming, een zorg zoo noodzakelijk bij menschen van den stempel als onze geadministreerden, die of uit vooroordeel dat het niet haten zal of omdat het middel te bitter of te flauw is, hetzelve liever ten gootgat uit werpen dan te gebruiken, en wat nog kan het gebruik van medicijnen helpen, wanneer geen behoorlijk diëet wordt op gevolgd en kan men dit in de huizen der armen verlangen, waar de patiënt bij ge brek aan ander voedsel, bij gebrek aan toezicht de meest schadelijke spijzen en dranken naar binnen slaat, die niet alleen zijn genezing vei'tragen maar niet zelden den dood veroorzaken. Kan men zindelijk heid verwachten in hun armzalige stul pen, waartoe dikwerf tot de geringste hulpmiddelen ontbreken, een vereischte zoo noodzakelijk tot hun welzijn, maar vooral voor hun genezing bij ziekten. Met weerzin heeft, zoo zegt het verslag verder, het Algemeen Armbestuur een jaar laten verloopen, voordat het ten deze zijn stem verhief.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1933 | | pagina 5