JU! Raadsels ■II DE GEBROEDERS KNOOPENSCHAAR ZATERDAG 17 FEBRUARI 1934 Ons Kinderverhaal. Hoe zij weer vrienden werden Wij bouwen zélf een lampje Jeugd-vragenbus. Nieuwe Raadsels. T JUTTERTJE PAG. 7 Piet redt zijn vijand door Adolf Wan De winter was dit jaar erg vroeg in gevallen. Na een prachtig, bijna zo- mersch-warm najaar, was het om streeks half November plotseling koud geworden, echt winterachtig: met sneeuw en ijs. ,,'n Vroege winter!" zeiden de men- schen. ,,'n Fijne winter!" zei de jeugd. Zij hielden wel van winterpret, van sneeuw en ijs. Op het Schoolplein, waar de jongensschool van meneer van der Meulen was, krioelde het van jongens, die baantje gleden en met sneeuwballen gooiden. Menige wande laar vond het dan maar beter om, als zijn weg toevallig door dit gedeelte der stad leidde, niet Schoolplein over te steken, doch een kleinen omweg te maken. Er werden heele sneeuwgevechter. geleverd en wel tusschen de school van van der Meulen en die van Tim mers, zooals de jongens de scholen noemden naar hun hoofd. De laatste woonde in de Schoolstraat, welke op 't Schoolplein uitkwam. Deze sneeuw- gevechten waren lang geen Kleinig heid, het waren echte schermutselin gen, want de jongens der beide scho len konden elkaar niet wat men noemt luchten of zien. zoolang zij zich herinneren konden, had er een soort naijver tusschen de beide scho len bestaan, ja, eigenlijk een oude veete, want niet alleen de groote broers van de jongens, die nu schoolgingen, maar zelfs de vaders en grootvaders wisten te vertellen, dat „de andere school door „de jongens van onze school steeds als vijand werd be schouwd- Waarom dit zoo was? Ja, dat kon niemand zeggen, zelfs niet de oudste gri,jsaard in de stad, maar dat het zoo was, was een bekend feit. 't Was eigenlek heel dwaas, maar de, meeste jongens zien nu eenmaal hun dwaasheid niet in, voor zij er te oud voor zijn geworden. Op een Woensdagmiddag werd er druk op de gracht gereden. Al dagen was de ijspret hier in vollen gang. Jammer, dat het er nu zoo naar dooi uitzagja, de thermometer stond zelfs op het vriespunt en de wind zat in den verkeerden hoek. Dit laatste zeiden namelijk allen, die nog graag wat vorst wilden houden. Reeds voor eenen krioelde het op de Gracht van schaatsenrijders: vlug honden de jongens hun schaatsen on der en daar ging het: kris-kras! kris kras! De meesten reden wild en jach tig dooreen, een enkele was wat be daarder, terwijl op een afgelegen plekje een schoonrijder een kunstige acht op het ijs trok. Jongens, jongens, wat een pret. „Er zit een pak sneeuw in de lucht!" zei Jaap Wolters. „Morgen is het misschien gedaan!" meende Piet de Bont; beiden waren jongens van de school van meneer van de Meulen. „Wat doen die van Timmers hier eigenlijk?" vroeg Jaap hard, toen Jan Donkers, die in de Schoolstraat op school was, voorbijkwam. „Beter rijden dan jullie!" riep Jan gevat terug. „Hoort 'm! Hoort 'm!" klonk het nu van heel wat jongenslippen- „Zoo'n pochhans! Opschepper! Ru ziemakers! Stokebranden!" klonk het terug. Het werd een formeel gevecht, toen plotseling kleine Kees de Haas, een van de jongsten van Timmers, zich te veel aan den kant waagde. Hij had er geen erg in, dat vlak achter hem een wak was. Dat was weliswaar met pa len afgezet, maar waarschijnlijk had den de jongens in het vuur van het gevecht tegen een lat, die de paaltjes verbond, gestooten en haar aan een kant losgemaakt. Kees bemerkte daardoor niet, dat hij zich op gevaarlijk terrein bevond, deed nog een streek achteruit en boem op eens brokkelde het zwakke ijs langs den kant van het wak af en Kees viel in het water. Groote ontsteltenis natuurlijk, zoo wel bij de jongens van van der Meulen als bij die van Timmers. Allen waren sprakeloos van angst; oude twisten en nieuwe ruzies bestonden op dit oogen- blik niet meer. Nadat ze wat van hun eersten schrik bekomen waren, be gonnen zij al spoedig luidkeels om hulp te roepen. Intusschen had Piet de Bont zich, zon der zich te bedenken, binnen de gevaar aan-duidende afpaling begeven. Het ijs was heel dun aan den kant en zou hem stellig niet hebben kunnen dra gen, als hij op den rand zou gaan staan om Kees de reddende hand toe te ste ken. In het volgend oogenblik greep Piet een lat, dezelfde die door het op dringen der jongens aan den kant had losgelaten. Hij rukte haar heelemaal los, ging plat op zijn buik liggen crt schoof voorzichtig vooruit naar de open plek. Op die manier werd de ijsopper- vlakte, waarop de zwaarte van zijn lichaam rustte, grooter en zijn gewicht dus meer verdeeld, zoodat het ijs min der te lijden had. Toen hij bijna den rand had bereikt, stak hij de lat zoo ver mogelijk vooruit en riep: „Grijp 'm Kees!" Dit alles was heel vlug in zijn werk gegaan en Kees, die na zijn onderdom peling in het ijskoude water zich aan den afgebrokkelden ijsrand vasthield, pakte dadelijk de lat beet- „Ga liggen!" commandeerde Piet, zoodra hij voelde, dat Kees de lat ge grepen had en hij den jongen aan den kant van het ijs zag. Kees deed dit en voorzichtig achteruit schuivend trok Piet Kees nu verder op het ijs, zoodat zij weldra samen buiten de afpaling lagen, waar het ijs goed sterk was. Daar richtten zij zich op. De jongens der beide scholen stonden broederlijk dooreen. In een halven kring om hen heen geschaard. „Hoera!" riep Jan Donkers. „Piet is een held!" „Hoera! Hoeia!" klonk het nu van aller lippen. Kees schudde Piet hartelijk de hand, daarbij woorden van dank mompelende en alle jongens van Timmers riepen nu luid: „Leve Piet de Bont!" Het was, wat ze in de geschiedenis boeken „een historisch oogenblik" noemen: Toenadering en het vriend schap sluiten der twee scholen, die elkaar sinds menschenheugenis steeds vijandig gezind waren geweest. Misschien had daar indertijd aanlei ding toe bestaan; niemand wist dit. Nu bestond zij echter niet meer, daarvan waren allen vast overtuigd. Zoo eindigde dus de oude school- veete. Een aardig paddestoeltje Een prettige en vruchtbare arbeid, het bouwen van een eigen schemer lampje. Het draadwerk is gemak kelijk te maken. Heb je een groote broer, die nogal handig met de sol deerbout omgaat, dan is het heelemaal schitterend. Het voetstuk-plankje wordt lichtgroen geverfd. Nu nog een stevige gele zijdesoort of anders geel perkamentpapier- Het laatste is wel hte gemakkelijkste. In het eerste ge val knippen wij de zijde volgens de teekening bovenaan uit en naaien roode stukjes stof erop, dat staat alleraardigst! Is het perkamentpapier, dan is gekleurde inkt en een goed pen seeltje er goed voor. Nu wordt 't met eenvoudige steken steeds twee korte en één lange in elkaar genaaid: materiaal op draadwerk! De lamp voor de kinderkamer is klaar! Bij het schijnsel daarvan kan je wel tienmaal zoo goed luisteren naar de verhaaltjes, die tante vertelt! 31. Juist op dit oogenblik kwam buurvrouw met een emmer vol water den tuin in, met de bedoeling, haar tulpjes te besproeien. Och, och, wat werd het mensch kwaad, toen ze daar haar vernielde bloemen in het oog kreeg en vlak daarbij den dader ont waarde. Flens! slingerde ze hem zoo maar al het water in z'n gezicht, zoo- cat onze Pieter achterover in het gras rolde. Waar komt het gezegde vandaan* „Zoo doof als een kwartel"? Die uitdrukking komt reeds voor in geschriften, die in de zestiende eeuw het licht zagen. Er een verklaring voor te vinden is uiterst moeilijk, daai de kwartel volstrekt niet doof is. Maar de lijster is ook niet doof en toch zegt een Latijnsch spreekwoord: „Doover dan een Uister", terwijl men in het Fransch zegt: „zoo doof als een ekster" of „als een snip", ofschoon deze vogels evenmin doof ziin. In Engeland zegt men „zoo doof als een adder" en dat beest is zeer fijn van gehoor. Daar echter de kwartel (gelijk véle andere dieren) als hü angstig wordt, stil op den grond ineengedoken bUjft zitten, ook waneer er in zijn nabijheid een ge weer wordt afgeschoten, is het niet on mogelijk, dat men deze vogel voor doof heeft aangezien. Volgens den vogelkenner J. Daalder verkeert het wijfje van den kwartel in den broedtijd in een staat van verdoo- ving; dit kan ook aanleiding hebben gegeven tot het ontstaan van deze zegswijze. Oplossingen der vorige raadsels: 1 L Ei. II. Allebei in Zee. III. Kannibaal. Goede oplossingen ontvangen van: Ali de L.; Nellie ,J.; Maartje H.; Geertje P.; Lien.v v. L.; Beb G.; Aga- tha E. K.; Lien van G.; Ina B-; Fokkie P.; Maartje van de B.; Tinie W.; Nelly IC; Lena van Z.; Jansje U.; Marry van V.; Fietje K.; Tiny Dol; Kees D.; Sientje N.; Jac- N.; Nel N.; Catharina van B.; André W.; Jacoba W.; Rietje W.; Dina W.; Oorrie P.; Ia de B.; Tini W.; Marietje S.; Aagje H.; Fijtje M.; Tirijntje V.; Johanna G-; Germaine Fr.; Jaantje L.; An en Nel J. i. Welke bloemen groeien niet aan de planten? II. Wat heeft men bij het binnengaan van een kerk aan zijn rechterhand? III. Hoe lang slaapt een ezel? 32. „Ziezoo!" hijgde ze daarop, gloeiend van verontwaardiging, „en nou houd i k je kippen! Je moet niet denken, dat ik m'n kostelijke geld voor niets aan bloembolletjes uitgeeft! Geen k i p zie je terug, en daarmee basta!" En zoo kon Pieter in letterlijken zin „afdruipen", terwijl hij overwoog, dat hij eigenlijk zichzelf het hardst beet gehad had. 29. Pan! pan! klonk het ineens ahter Jodocus. Jodocus, niet anders ienkende of hij zat onder een auto, schrok wakker, sprong overeind en vilde wegrennen.... en ach, daar trok Ui het heele hek, dat blijkbaar erg osjes zat, uit den grond en daarmee 'en heelcn achterwand van Pieter's egel huis af! Luid gefladder weer- 30. „Help! Help! M'n parkieten! M'n Groningertjes!" gilde Pieter, ter wijl hij z'n wegfladderend gevogelte jammerend nastaarde. Toen vloog hij met een sprong zijn kippen na, die in murmans tuin gevlucht waren, waar bij hij in z'n verbouwereerdheid zoo maar'dwars door buurvrouws tulpen- bed liep en al de mooie tinpen ver nielde. «•"as door G. Th. RO fMAN

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1934 | | pagina 19