De rouwdienst in de Nieuwe Kerk te Delft.
De nieuwe dag breekt aan
Een veelkleurige menigte van
militaire uniformen.
De deuren van het paleis gaan
open
De laatste tocht vangt aan
Naar Delft.
RUST ZACHT.
In Delft.
Koningin en Prinses naar Delft.
De kerk is zwaar van bloemengeur.
Het stoffelijk overschot wordt de
kerk binnengedragen. - Een
machtig aangrijpend oogenblik.
Geheimzinnig, als schimmen, bewegen zich aan de
overzijde menschenmenschen. die met slapen.
maar een nachtwake houden voor een Koningin die
stierf.
De zon overklatert nu. in milden voorjaarsglans,
het Voorhout. Ik zit op een witte bank voor het Paleis,
maar ondanks mijn permit van den Hoofdcommis
saris. heeft het mij hopeloos geleken door de men-
schenzee heen te komen, dat ik eerst meende niet te
zullen slagen.
Een politieagent hielp mij door de menschenzee en
perste mij door de levende barricade. Toen stond ik
geheel alleen, met eenige agenten tusschen duizenden,
neen tienduizenden menschen en ik voelde mij klein,
o zoo klein, toen ik daar liep tusschen die menschen
die daar een heelen nacht hadden moeten staan
het was een vreemd wonderlijk gevoel, dat gaan, vrij
gaan, tusschen die zwijgende menigte.
De weg naar het Paleis der doode wees vanzelf.
Door heel Den Haag liep die rij. In de nabijheid ston
den stram de militairen, als uit brons gegoten.
Op den hoek voor het Paleis zit ik in den klateren
den zonneschijn. Binnen in het Paleis is droefheid.
Plots klinken luide commando's tot mij door. De
burgemeesters, met hun ambtsketen om, die in mijn
nabijheid zitten, verheffen zich. Weer een commando,
dan rijden somber zwart, de auto's voorbij. In de eerste
zit de Koningin en Prinses, beiden in zwaren rouw.
Geen gejuich klinkt Hun tegemoet. Droevig staren de
Koningin en de Prinses voor zich. Achter Hen komen
de leden van de hofhouding. Zij komen nu niet in
gevolg van een Koningin, maar begeleiden een Doch
ter en Kleindochter, Die treuren over het verlies van
Haar Moeder en Grootmoeder
Auto's rijden af en aan. Tal van hoogwaardigheids-
bekleeders komen nu bij het Paleis.
De aartsbisschop van Utrecht in zijn purpergewaad
en tal van andere burgerlijke, militaire, en kerkelijke
autoriteiten, rijden het Voorhout op.
De burgemeesters hebben zich vlak bij het Paleis op
gesteld. Glanzend zilveren de ambtsketenen op hun
zwarte jassen. Steeds rollen meer auto's aan. In vele
zitten oude generaals met grijze baarden, in andere
jonge officieren van alle wapens.
In eindelooze rijen komen de militairen en dragers
van medailles.
Een troep heeren in burger trekken voorbij. Hun
borst vol ridderorden. Dan weer volgen de dragers
der Militaire Willemsorde. De majoor te paard zwaait
met de sabel voor deze oud-strijders.
Nu komen de officieren van huzaren en gele rijders
voorbij. Een veelkleurige mengeling van uniformen,
hard en militair bestappen zij het asphalt voor het
Paleis.
Hoog-opgericht steekt boven de menigte de gestalte
van den Rijknecht-Majoor in zijn hel-roode uniform.
Straks zal hij den stoet voorafgaan. Na de officieren
van de landmacht komt de zeemacht. De dragers van de
Militaire Willemsorde stellen zich op vlak bij den in
gang van het Paleis.
De Infanterie, voorafgègaan door hoornblazers met
een ouderwetschen tamboer-majoor, trekt voorbij. De
muziekinstrumenten zijn rouw omfloerst, het Vaandel
ook. Als het Vaandel voorbijtrekt, neemt ieder den
hoed af.
Welk een tegenstelling dat rouwfloers met den
klaren, klaterenden zonneschijn.
Op de Witte Bank tegenover het Paleis der oude,
gestorven Koningin, kan ik alles rustig gadeslaan. On
gehinderd schrijf ik.
Een burgemeester kijkt over mijn schouder.
Het gaat in razend tempo, wat u schrijft, zegt hij.
De pers heeft toch nog meer in te brengen dan een
burgemeester. Wij konden geen plaats krijqen in de
kerk in Delft.
Zwart omfloerst zijn ook de brandende lantaarns,
maar het lichtschijnsel achter floers is mat, tegenover
het zonlicht, dat glanst over Den HaagDe oranje
zon zal deze zonnige Koningin op Haar laatsten tocht
vergezellen.
Nu komen de ledige gala-rijtuigen voorbijrijden. De
roode zijden gordijnen zijn neergelaten
Voor het Paleis rijdt nu de zwarte koetsdie
eenmaal bij ieder menschenkind voorrijdt. Die nu
ook voor het Paleis eener Koningin staat, want de
Dood is rechtvaradig, kent geen hoog en laag. Hoog
boven de rouwkoets glinstert een zilveren kroon. Zil
veren banden en koorden steken fel af tegen het diepe
zwart.
Tegenover de koets staan de hoofdofficieren te
paard. Hun witte en zwarte vederbossen worden door
een zacht voorjaarskoeltje bewogen.
De deuren van het Paleis gaan nu open, wijd,
wagenwijdeen groote, diepe plechtige stilte valt.
Duizenden mannen ontblooten het hoofd. Duizenden
militairen staan roerloos, de hand aan de kepi.
Over het door zon overgoten plein stijgen klanken
°Pzacht, rein, droef en weeklagend zijn die tonen
van de muziek, die door de lentelucht klinken. In de
boomen van het Voorhout sjilpten de vogels..,..» ont
waakt de aarde uit haar doodsslaap.
..Sjilp, sjïlp"Leven, blij leven, verkondt de natuur.
Somberte doode-winter gaat wijken
Ase's TodKoningin Emma is doodIs er
werkelijk dood in de natuur? Die geboren worden zijn
bestemd om te sterven. Die sterven wacht het leven......
Schrille tegenstellingdat sjilpen, dat leven in
de natuur en de dood die over het Paleis huivert. De
zwarte mannen komen naar buiten.
De Koningin-Regentes, de Moeder des Vader
lands, wordt uitgedragennu is Ze uitgedra
gen, heeft men Haar geplaatst in de sombere,
zwarte lijkwagendie in het leven van ieder
mensch komt
Voor de koets staan acht paarden. Ze zijn bedekt
met dof zwarte, zilver-gestreepte fluweelen kleederen,
waarop een kroon. Er naast de geleiders, in helle, roode
bovenkleeding met witte broeken en vele gouden tres
sen. Den laatsten keer bewijzen zij dienst aan hun ge
storven Meesteres.
Van verre klinkt dof het geschut
In de openstaande deur staat nu de Koningin, neen,
niet de Koningin, maar de Dochter en ook de Klein
dochter. Zij staan daar nu heel klein, want de Majesteit
van den dood is grooter dan de majesteit van een aard-
schen koning. Die kroon daarboven die koets, werd door
een vergankelijk mensch gedragen, een mensch die
naar het graf afdaalt. Langzaam, o zoo langzaam,
speelt de muziek.
Doodstil staan de burgemeesters, de dragers van de
Militaire Willemsorde en de journalisten. Zwijgend,
de hand aan hun steek, brengen de Heldersche marine
officieren het militair saluut.
Op de kist worden kransen gelegd van gele bloemen
en paarse, maar nog staan de koetsen onbeweeglijk
en stilneen, nu niet meerlangzaam, heel
langzaam trekken de acht paarden, die bedekt zijn,
met het zwart fluweelen kleed, de koets voort. De
muziek zet het „Waldecksche Volkslied'' in. De oude
Vorstin vertrektDoodstil staan wij, als Zij ons
voorbijgaat
Hoog in het zonlicht straalt en flikkert de zilveren
kroon. Het publiek houdt den adem in. De troepen
brengen voor de laatste maal het saluut. Dan is de oude
Koningin voorbij
Maar nog steeds voor de deur staan hier twee
gestalten van vrouwen. Gebogen door het leed.Zij
worden geleid naar de statiekoets met de neergelaten
roodzijden gordijnende statiekoets, waarop een
koetsier in vreemde kleedij met Engelsche pruik vreemd
aandoet. Daarachter de koets van Prins Hendrik
de eindelooze rij, vele hooge hofdigntiarissen. Achter
den wagen met bloemkransen komen de mariniers en
matrozen uit Den Helder
De plechtigheid op 't Voorhout loopt ten einde
Nu moet ik naar Delft.
r
Ik kan onmogelijk de Hollandsche spoor bereiken
daar deze afgesloten is door een levende bewegenlooze
barricade.
De stoet beweegt zich langzaam door de Haagsche
straten Een gewijde plechtige stilte, legt zich over de
saamgepakte menigte, die in eindelooze rijen langs den
geheelen weg opgesteld is. Hier zal geen schrille tegen
stelling zijnzooals vaak, bijna altijd gebeurt in
Ten afscheid.
Stilte heerschte in den lande,
stilte overal rondom;
slechts een enkle hooge kerkklok
klepte monotoon gebrom.
In de blanke, ijle luchten
zingt de meerle wel zijn lied,
maar zijn zangtoon, anders juublend,
is nu vol van stil verdriet.
Onze nobele Vorstinne
was de ruste ingegaan,
diep betreurd door allen, die Zij
liefderijk had bijgestaan:
Waar ellende was en moeite
had de Koninklijke Vrouw
steeds getoond Haar liefdegaven.
Haar weldadigheid en trouw.
Na t verscheiden kwam de roepstem,
bruischend als de wijde zee,
dankbaarheid der Nederlanders,
uitgedrukt in 't défilé.
Wij als vlakke, nucht're menschen
Hadden Haar toen toegewijd:
stille hulde, warme liefde,
zwellend van spontaniteit.
Gisteren werd Zij uitgedragen,
ging Haar laatste gang op aard,
als Vorstinne nog slechts eenmaal
door de schare nagestaard.
Statig, plechtig ging de lijkstoet,
zwijgend in de Nieuwe Kerk:
dankbaarheid en weinig woorden
past bij zooveel liefdewerk.
En het heele volk stemt mede
met het Koninklijk Gezin.
Dat de laatste woorden lispelt:
..Rust zacht, lieve Koningin!"
Hendrik Hakkelaar.
landen, waar de onderdanen een vorst op zijn laatsten
l° Hter^groote sterk doorvoelde nationale rouw over
een lieve vrouw, en eenvoudig mensch en moeder...^
een lieve oude goede Grootmoeder die weggedragen
wordt naar haar laatste rustplaats, hier gaat een lie
verwandte, ontrukt aan haar gezin.
De schrille tegenstelling tusschen den daig der uit
vaart van een koning en den daarop volgenden dag zat
hier niet zijn, want hier is geen volk dat alleen de
monarchie lief heeft, maar ook en bovenal den mensch.
Het Nederlandsche Volk. als duizenden moeders
die nu snikkend langs den weg staan, de tranen vrij
hun loop laten, die somber zwijgende rijen mannen,
die eerbiedig het hoofd ontblooten, die kunnen geen
comedie spelen. De oranjestrikjes, zwart omfloerst, die
zij op de borst dragen, zijn waarlijk het symbool van
hetgeen in hun hart leeft. Er is rouw over deze Oranje-
Vrouwe. De Koningin-Moeder is dood wij hebben
haar verloren.
Ik loop achter den stoet tusschen de zwijgende
menigteIemand zegt mij, dat ik nooit in de
Groote kerk zal worden toegelaten als ik gelijk met
den stoet in Delft kom. Na twee uur wordt niemand
toegang verleend. Ik kan niet door de menigte breken,
die het station afsluit, hermetisch Geen twintig agenten
kunnen die tientallen rijen doorbreken, ze zijn niet te
verwrikken. Ik zal te laat in Delft aankomen, dat
begrijp ik nu, maar noch auto, noch trein knnnen uit
komst brengen en toch, ik ben slechts 2 minuten van
het station. Een agent zegt mij, dat het onmogelijk is
om het station te bereiken. U zult 1V2 uur om de stad
moeten loopen, dan kunt U bij het station, dat U hier
vlak voor U ziet komen. Toen ben ik maar terugge
keerd heb een uur geloopen, kreeg een taxi, die mij
bliksemsnel naar het station bracht langs een omweg
door de stad.
Nu sta ik in Delft. Op het groote marktplein staan
de troepen geschaard. Infanterie. In een lange file staan
de Adelborsten, kaarsrecht en stram. Vlak voor
de oude kerk staat de stafmuziek uit Den Helder.
Eenvoudige, sombere stoet.
Precies vijf '"'^^.^^Jg^an'he't Paleis aan het
Voorhout" afg^rdeen. D.
folpoh.1T«eneau,o. waami de' hoofdcommissaris.
de heer Van t Sant, v as 9"^en. gesloten
In d\V°,°fC S ClMta de Wnsis plaats ge-
waren, hadden de K 9 f volqde, terwijl op
nomen: een tweetal andere h0Fauto s v0 9 J F
eenigen afstand nog eenige hofauto s oen y
DBii he^voorbijrijden van Koningin en Prinses presen
teerden de en haié geschaarde militairen hun geweren
Uit de eerbiedig groetende menigte steeg geen enkel
qeluid op Waardiger houding jegens zijn Koningin kon
het pubhèk zeker niet aannemen. Alleen1 de korte com
mando's der officieren verbraken, toen de stoet voorbij
W3Neen, men zegge niet, dat ons volk, voor zooveel hier
bijeen niet medeleeft met het leed van het Kon.nkhjk
qezin. Nadat de auto's de militaire afzetting gepasseerd
hadden, werden deze tot een sneller tempo gebracht.
De droeve rit naar Delft was aangevangen.
De schelleboom zwart omfloerst. Op de borst van
den heer Leistikow zijn medailles gespeld, ook omfloerst.
Alles draagt hier rouw. Zwijgend en stil, geheel onder
den indruk staat het Marine muziekkorps.
Delft heeft ook zijn nachtwake gehad ook Delft
heeft niet geslapen. Overal langs de lijnen, die over de
markt gespannen zijn, zie je doodvermoeide menschen han
gen. Den geheelen nacht hebben ook zij hier gestaan. Heele
gezinnen hebben den nacht in open lucht doorgebracht.
Overal zijn tribunes verrezen met zwart afgezet. De
daken, de ramen van de huizen, overal zie je menschen
zitten. Ook hier, evenals in Den Haag zijn winkel
étalages uitgeruimd en al die menschenoogen kijken
naar de oude kerk, beluisteren het gebrom van de
groote zware klok, wier zware metalen stem wijd weg
over de lage velden van Zuid-Holland klinkt.
Boven den ingang van de kerk hangt een groote
krans van bloeiende Erica.
In de kerk is het zwaar van bloemengeur, bloemen
die afgesneden zijn, die moeten sterven, als bloemen
sterven geven zij de heerlijke geuren, en er zijn vele
bloemen, bij den grafkelder der Nederlandsche vorsten.
Er zijn rozen en aronskelken en ook seringen.
In het midden van de kerk bij den grafkoepel van
de eerste der Oranjes zijn de grafkelders. Vele Neder
landsche heerschers slapen daar hun laatsten slaap.
De oude vrouw die zoo straks naar haar laatste
rustplaats wordt gebracht zal de dertigste zijn uit het
Huis der Oranjes.
Het is koel in de groote gewelven van de oude
kerk. Machtig en zwaar verheffen zich de zware pilaren
waaraan kransen hangen van de nationale bloem, tulpen
gebonden in parelgrijs satijn.
Als wij binnenkomen zien wij weer een bonte men
geling van uniformen. De prachtige uniform van de
officieren van de Gele Rijders domineeren hier. Hoe
eenvoudig en sober steken daarbij de uniformen van
onze marine af.
Stil, bewegenloos, staan bij de geopende Koninklijke
grafkelder, de adelborsten. Langs de marmeren trappen,
waarbij zij nu de eerewacht vormen, zal zoo straks
het stoffelijk overschot van de oude Koningin naar
beneden worden gedragen.
Vele bekende officieren en oud-officieren, merken wij
op.o.a. vice-admiraal Brutel de la Rivière, Staatsraad
Rambonnet, oud-Minister van Marine, vice-admiraal
Schreuder van het Hoog Militair Gerechtshof, vice-
admiraal van Broeke Hoekstra, schouten-bij-nacht van
Laer en graaf van den Bosch, kolonels van Reede,
Vrede en Vos.
Een dienstdoend marine-officier geeft de „Heldersche
Courant" tal van interessante inlichtingen.
Van buiten klinkt het Wilhelmus, ingezet door de
stafmuziek uit Den Helder. Het is het teeken, dat de
Koningin bij de kerk is aangekomen. Fijn en trillend
door de lentelucht stijgen de toonen opwaarts
Bij aankomst van Prins Hendrik zet de stafmuziek
„Ein kleiner Trauermarsch" van Schubert in.
Weer weerklinkt het Wilhelmus buiten. Binnen zet
het orgel plechtig in. Machtig vult het geluid de ge
welven van de kerk. Langzaam, heel langzaam openen
zich de deuren, een lange wijde gang wordt zichtbaar,
waarvan heel aan 't einde zonlicht fel plekt. In die
gang wordt nu de kist met het stoffelijk overschot van
de Koningin-Moeder zacht voortgedragen, tot vooraan
in de kerk. Vlak naast de kist gaat Haar Dochter en
Kleindochter, droef en weenend.
Het is een machtig, aangrijpend oogenblik. Men kan
een speld hooren vallen. In diep zwijgen staan de
kerkgangers. Het is een oogenblik om nooit te vergeten.
De kist is gedekt door hetzelfde lijkkleed, dat eens
die van haar Gemaal Willem III bedekte.
Nu speelt het orgel het Waldecksche volkslied, het
lied dat de oude Koningin als meisje, als kind zoo vaak
in haar klein Vorstendom beluisterde.
Diep bewogen staat daar de menigte. Bewegenloos
stram de adelborsten. Zoo machtig zoo aangrijpend is
't, dat een adelborst onwel wordt, tijdens de rede van
den prediker. Snel voert men hem naar buiten. Een
oogenblik later is hij zijn ontroering weer meester en
herneemt zijn plaats bij de eerewacht, staat hij weer
als trouwe wachter voor de kist, waarin Zij rust, die
eens over Holland als Regentes regeerde.
In den Naam des Vaders en des Zoons en des Hei
ligen Geestes, amen.
Plechtig klinkt de stem van den voorganger, prof.
Obbink. Heilig en gewijd is de lezing van Matheus
28; 1-7.
In diepe aandacht luisteren wij toe. Als de voor
lezing van het hoofdstuk uit het Nieuwe Testament
beëindigd is, klinkt gezang 209: 13.
Wees gegroet, gij eersteling der dagen,
Morgen der verrijzenis,
Bij wiens licht de macht der hel verslagen
En de dood vernietigd is.
Heere Jezus, Trooster aller smarten!
Licht der wereld, schijn in onze harten.
Deel ons zelf de voorsmaak mee,
Van der zaalgen Sabbatsvrêe.
In Uw hoede zijn wij wel geborgen
En schoon eerlang 't oog ons breek'.
Open gaat het op den grooten morgen,
Na deez' aardsche lijdensweek!
Welk een dag der ruste zal dat wezen.
Als w onsterflijk, uit den dood verrezen,
Knielen voor Uw dankaltaar,
Amen Jezus! maak het waar! r
Plechtig, juist door den eenvoud waarmee gezongen
werd, ruischt de zang.
Dan klinkt de stem van den hofprediker. Hij maakt
een treffende vergelijking, spreekt over Paschen, dat
nadert. Paschen dat is het feest der opstanding.
Als Prof. Th. Obbink onder diepe stilte zijn rede be
ëindigd heeft, wordt weer een diep doorvoeld gebed
opgezonden. Hierna zingen allen Gezang 273 1 en 11.
GEZANG 273 1 en 11.
Beveel gerust uw wegen,
Al wat u 't harte deert,
Der trouwe hoede en zegen
Van Hem, die 't al regeert;
Die wolken, lucht en winden
V/ijst spoor en loop en baan,
Zal ook wel wegen vinden
Waarlangs uw voet kan gaan.
Hoor onze smeekgebeden,
Heer! Red uit allen nood!
Sterk onze wankle schreden
En leer ons tot den dood
Op Uwe hoed' en zegen
Vertrouwen vroom van zin;
Zoo voeren onze wegen
Gewis ten hemel in.
Als de laatste klanken verstorven zijn spreekt de
voorganger de Zegenbede uit.
Lamizaam"vZ1'veren kroon van de kist genomen.
achter T V°°J V£CtjC nadert men den grafkelder,
een bleet T 1 OIYngin' door den rouwsluier is
dat m« he 90 331 ZiChtbaar' Dan 9ebeurt er iets
aat mg hevig ontroert.
h[.