Vacantie. De avonturen van de tulpenkinderen. Als de booze Koning Winter regeert n Beste jongens en meisjes! Vandaag moeten jullie met een heel klein praatje, aan jullie allemaal, te vreden zijn. Je moet weten, dat ik een paar dagen kamerarrest heb en nu had ik me wel ernstig voorgenomen jullie briefjes te beantwoorden, maar ik voelde me vanmiddag precies of ik een half uur lang in den draaimolen ge zeten had en dan heb je heusch geen zin om met je vriendjes en vriendinne tjes een gezellig babbeltje te maken. Dus volgende week mogen jullie me allemaal weer schrijven en hoop ik allen terug te schrijven. Het boek is deze week gewonnen door JANNIE REZELMAN, le Vroonstraat 66. WAT JANTJE WORDEN WOU. „Moedertje", zei kleine Jan, „Later word ik timmerman; Dan zal ik voor U bouwen gaan 'n Huis met 'n balcon er aan." Een and're keer zei onze Jan: „Ik word toch liever IJsco-man; Zoo'n ijskar, dat staat mii wel aan, 'k Kan steeds 'ns even proeven gaan. Toen weer zei hij„Moe, hoor eens hier, Ik word toch liever vliegenier. Zoo'n vliegmachien staat mii wel aan, Om hoog mee door de lucht te gaan." Het volgende wat Jantje wist, Was: ,,'k Word toch liever machinist. Zoo'n groote trein staat mij wel aan, dm 't heele land mee door te gaan." Een and're maal zei Jantje klein; „Ik word toch liever kapitein; Zoo'n mooie boot staat mij wel aan, Om heel de wereld rond te gaan." Zijn moeder lachte eens en sprak: „Wat weet je nu nog voor 'n vak? Als ik je was, miin kleine man, Bleef ik voor eerst maar moeders Jan." Marie van Horik. DE SPIN EN DE MUG. Juffrouw Spin was aan het weven In den zonneschijn; Juffrouw Mug zag 't webje zweven; Ei, wat werd dat fijn. Mugje kreeg toch zoo'n verlangen Er door heen te gaan. Maai- ze bleef in 'f webje hangen, 't Was met haar gedaan. Jopie Vogt. Kindervriend. Eindelijk was dan toch de laatste dag voor de vacantie geëindigd en juichend vlogen Hans, Tom en Rosy naar huis. Ze waren gelukkig alle drie verhoogd, zoodat zij een heerlijke vacantie tege moet gingen, daar hun ouders erin hadden toegestemd, dat zij in het Gooi bij een Oom en Tante mochten gaan lo- geeren. Dat gaf een drukte van belang, want toen zij thuiskwamen, moest ieder zijn eigen koffer pakken. Den volgen den dag zouden zij al vertrekken en Fidel, die lieve Fidel, de trots der kin deren, ging ook mee. Vroeg had moeder hen dien avond in bed gestopt en den volgenden mor gen bracht zij haar kinderen naar den trein; Oom Han zou hen in Bussum af halen. Moeder had voor Fidel ook een kaartje gekocht en hij stapte heel par mantig mee den coupé in, vroolijk blaf fend en even uitgelaten als de kinderen. In Bussum stond Oom Han dan ook reeds op hen te wachten. Even latei- gingen zij met de autobus naar Blari- cum en werden hartelijk welkom ge- heeten door Tante Nel, die blij was met deze afwisseling, daar zij zelf geen kinderen had. Na een flinken maaltijd, dien de kin deren alle eer aandeden, wees Tante Nel hen de slaapkamers. Fidel mocht bij Rosy in zijn mandje slapen, terwijl Hans en Tom samen de kamer daar- Fidel was bii alles ook van de partij. Heerlijk ging 't, ze wipten om beurten en hadden grooten schik. Fidel holde steeds blaffend van den een naar den ander. Nadat ze genoeg gewipt hadden, gingen zij de omgeving eens verken nen, want ze waren nooit tevoren in Blaricum geweest. Oom Han en Tante Nel hadden altijd in Den Haag dicht naast kregen. Zü pakten gauw hun koffers uit en gingen naar beneden. „Jongens", zei Tante, „Oom heeft een wip voor jullie gemaakt, achter in den tuin, zouden jullie niet eens gaan kijken?" Weg holden ze met zijn vieren, want bii hen gewoond, doch een jaar geleden waren zij naar Blaricum verhuisd. In zoo'n nieuwe omgeving is natuur lijk altijd heel wat te zien en 's avonds waren zij zoo moe, dat er van alle vier weldra niets meer werd vernomen dan een regelmatige ademhaling. Hoe het lieflijke Sneeuwprinsesje de bloemen redde door LILY VAN OYEN. Nu krijgen wij een geschiedenis van Prinses Sneeuw, Koning Winter, zijn eersten minister, den heer Nicolaas Vorst en nog van een paar jongeluitjes, die heel gewillig naar bed gingen al da delijk bij de eerste vermaning. Ja, ik zei daar nu zoo: „jonge luitjes", maar daarmee bedoelde ik geen volkje van vleesch en bloed, maar teere bloe- menkindertjes! Op het eerste gezicht zou je het misschien volstrekt niet met mij eens zijn, want ze hadden nog niets van bloemen eer van de een of an dere groentesoort en dan: „teer"? Ze waren zoo rolrond en zagen er zoo dikjes en vetjes en welgedaan uit, als een paar blozende wangen in 't groen! Maar als je er eens even den tuinman naar had gevraagd, dan zou die wel da delijk verteld hebben, dat het tulpen bollen waren. Nu en tulpenbollen heb ben al even weinig van tulpen als een rups van een vlinder; want, inplaats van de bevallige helder-gekleurde bloe men, zijn dit dikke, onooglijke bollen; net uien. De omgeving wilde dan ook maar niet gelooven, dat ze tot tulpen zouden groeien; maar de hyacithen en crocussen en sneeuwklokjes waren toch óók zoo begonnen en die stonden nu in bloei. Toen de tulpenbollen in het najaar dan ook in den grond gelegd waren was hun gezegd, dat, als ze maar héél, héél stil lagen ze dan, als het voorjaar kwam, tot schoone bloemen zouden opbloeien. Waren ze integen deel ongeduldig en dwongen, om al eer- der uit den grond te voorschijn te ko men, dan zou de Winter hun de kopjes afbijten met een wreeden knauw. Geen wonder, dat de Tulpenjongelui hier nog eens een napraatje hielden, toen ze, bij elkaar in een zak in de voorraadkamer gingen, want op deze wijze gelogeerd, brachten ze althans den zomer door. „We zullen maar heel zoetjes en lief jes blijven liggen," verzekerden ze el kaar bij herhaling. „Want, om nu den kop afgebeten te worden dat zou mis schien wel voor den Winter, maar niet voor ons een „hapje" zijn en wie weet, hoe gauw het Voorjaar ons. toch weer komt roepen! Dus, toen ons jong volkje dan ook onder den grond gestopt werd, in hun eigen langwerpig-rond bed, riepen ze elkaar toe: „Goeden nacht!" en waren het volgend oogenblik al in slaap. Dit geschiedde, nog vóór Koning Winter kwam. Hij had toen net weer zijn intrek genomen in zijn Kristallen Palefé; ijskristal was namelijk bouw stof geweest bij dit prachtige slot. Maar onze vorst was niet best te spreken: vooreerst had hij het bar druk, want er moesten nog zooveel voorbe reidende maatregelen genomen worden, eer hij aan den gang kon, dat dit hem eenigszins benauwde. En dan, wat hem nog meer ergerde was, dat hij bij een onderzoek van de ijskegels van den heer Nicolaas Vorst, tot de ontdekking was gekomen, dat die maar de helft van de afgesproken lengte bezaten. Dus had hij zijn eerste minister flink onder handen genomen en die keek nu zwart, op een manier, die in het geheel niet paste bij zijn overigens zoo blank uiterlijk. Toch was hij onmiddellijk maar weer ijskegels gaan fabriceeren en, nu dezen keer, precies op maat. Op de borst droeg hij zijn wapenspreuk geborduurd: „Blaas ik slechts even, Dat zal ijskegels geven!" En, omdat hij zich zoo trouw hield aan deze lijfspreuk, daarom werden zijn diensten zoozeer op prijs gesteld door den koning, wien het nu eenmaal een genot in het leven was om de wa terleidingen in de huizen bij de men- schen te laten springen en de rivieren te bedekken met een korst, zóó dik, dat geen schip er meer door kon. Prinses Sneeuw stond aan het ven ster toen de koning terugkeerde. „Wat doe je daar meisje? Je bederft mijn besten verrekijker, geloof ik." „Ik kijk eens in den tuin, vader. Wat doen ze daar toch?" „Dat bewijst, dat je nog niet goed met den kijker terecht kunt, kind, an ders zou je dat niet hoeven vragen. Maar wacht, ik zal je eens even helpen." Dus schroefde de koning den kijker eerst nog uit, toen weer wat in en richt te hem net zoo lang, tot hij op de beste hoogte stond, om den tuin aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen De tulpenbolletjes zaten nog allemaal in den grond, leder in een eigen gaatje, met een laag aarde, als gezamenlijke deken, over hen heen. De koning glimlachte eens even f Sneeuwwitje keek den ouden heerv:i terzijde aan, terwijl een huiveriJ terzijde aan, terwijl een huiveriii haar door de leden voer; als vaderz deed, was hij iets minder vriend»-, van plan, en het prinsesje, dat. voelde, voor al wat leed, voorzag veel goeds en nam vast voor, om, w veel het in haar vermogen zou zij: weer goed te maken, wat haar vasl soms zou misdoen. Dat zou je miss® niet aan haar gezegd hebben, want zag er uit, of ze alles maar kalm ovi zich heen zou laten gaan. En betel kelijk deed zij dit ook, want ze zei not iets terug, maar zelve ging ze, in al stilte, haar gang: als een ijsscholj zooals haar vader die haar nu zoo kende en zoo dagelijks met die ,$J bakjes" te maken had, niet ten onrechtj van haar getuigde. „Wat doen ze dan toch?" vi prinsesje andermaal. „Wel, ze brengen de tulpjes nar bed," antwoordde Koning Winter. „Zou ik hun meteen niet even kopjes afbijten?" „Ze zullen zich heusch niet bov den grond wagen, zoolang ze u nog de nabijheid zien." „Weet je wat? Ik zal ze eens ind waan brengen, dat ik weg ben! End zal ik den Zuidenwind er eens op i| zenden, om dat zaakje in orde te ken!" „Hoe bedoelt u dat?" - „Wei, die laat ik dan over de ti# bedden blazen," antwoordde de s ninklijke vader. „De neuswijze M' tjes vergissen zich dan in den tij"./ ais ze te voorschijn piepen, dan-.-. Prinsesje Sneeuw zei maar nfj meer, als haar vader en de Zuiden*"» samenspanden, viel er door haar heel weinig aan te veranderen. En gaarne had ze de tulpjes voor dat lf bewaard....! Maar ziet: toen Koning Winter vo« zichtig achter den Zuidenwind aangeloopen, gaven de bolletjes g teeken van leven. Wel waren tt 0 waakt en vonden het bijzonder le" warm en uitlokkend, maar, daar ze stem van het Voorjaar toch niet n den, zouden ze zich wel wachten o' te voorschijn te komen. Dus kreeg koning geen bollenknopjes te zien- Dat was een leelijke tegenvallf zijn humeur verbeterde er lliet Maar, wacht! Hij zou die slimme w metjes wel krijgen. Zuidenwind stu hij naar huis, maar tot Nicolaas luidden zijn orders: „Strijk flink over dat tulpenbed, p vries het met je ijskouden adem, alle tulpen verkleumd en verstijfd Vat je?" „Prinsesje Sneeuw had alles en dit plan zou ze toch verijdelen, spreidde haar dikken mantel over bed uit en Nicolaas Vorst kon nd blazen, zooveel hij wilde en.® mantel bevroor, maar de tulpenj luitjes lagen er zoo lekker warm o als vóór de komst van den ged*1 IJsman. j Nu had Nicolaas Vorst tot ÜjfsP j „Waar ik verschijn, Us verdwijn!" „ij Maar ditmaal had hij toch ure Jj werk, eer de dikke mantel 'ie(|!y weggesmolten was. Koning wilde nu juist nog liet laatste '"'i ven: hij zou namelijk met zi.pi v vingers in den grond wroeten en de tulpjes knijpen, tot er mets 1 van hen over was! Maar toen o, heden! was hei op eenmaal uit met zijn rijk Een stralend-schoone jonkvrou* voor hem en hij wist, dat dit de was. Nu had bij geen tijd meer o p tulpjes onderhanden te nemen- heer Nicolaas Vorst had hij gezonden, waarop Prinses Sneeu zichzelf volgde. wi Het was nu al zoo zoel in de dat het Koning Winter veel te ben» a

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1934 | | pagina 18