PAG. 8 ZATERDAG 21 APRIL 1934 Df6 Tad8 JUT I ERT.1P Lichaamsbeweging in den slaap. 1 1 m m m m 1 1 1 1 1 IJ 1 De oplossing van het probleem van Kaiser is 1 Tc5. De moeilijkheid van dit probleem schuilt in de voor wit dreigende schaakjes. Na Ld2f komt Kb6; na Ld8+ kan Kb4. Het probleem van Elierman heeft als sleutelzet Tc2. De drei ging is dan Ta7f. Na De2:f komt Pc3+, na Dd3 Pf61y na Dd5:f, Dd5:f en na Pc4 Tc4:+. Waarom kan Tc3 hier niet? Marte et Arte. (Heeswijk) Tijdschrift N. S. B 1934. Wit begint en geeft mat in drie zetten. Wit: Kh3, Df7, Lc3 en hl, Pa4, pi b3, b5, c2 en d2. ZwartKd5, Th5, Tc8 en g3, Pc6, pi ao, d6, e6, e4 en h4. Een spannende partij uit het zomertournooi te Kiel. Bern Dr. Taube 1 d4 d5 2 c3 e6 3 Pc3 c5 4 cd5 ed5 5 Pf3 Pc6 De Tarrasch variant. 6 g3 Pf5 Met de Rubinstein voortzetting. 7 Lg2 Le7 8 0-0 - r., 0-0 9 Lg5 Le6 10 dc5: Lc5: Het vraagstuk is nu haven. 11 Pel Iets beter lijkt Tel. 12 Lf6 13 Ld5 Ld5 14 15 is d5 te hand- h6 schijnt voorbarig, beter Pd3. e4 Lh3 Pg2 Pe5 Zwart heeft al een flinke aanval voor zijn pion. 16 17 18 Tel Pbö Pa3 Wit wil Pc4 spelen. 19 Dc2 gö Lb6 Lg4 PfSf 20 Khl Dg6 21 Pc4 Dh5 Het wordt spannend. 22 h4 Lc7 23 PeS Le5 24 De2 Td6 25 Tcdl Tg6 26 Td3 gh4 Eindelijk. Maar wit is vernuftig 27 Pf4 Lf4 28 gf4 Pd4 Dit ziet er gevaarlijk uit. Wit is niet bang: 29 Dg4: Tg4 30 Pg4: Dg4: 31 Tgl! Dgl:+ 32. Kgl Pe2f Voorloopig is wit gered. 33 Kh2 Pf4 34 Td2 Pd5 35 Td5 Te8 36 f3 Te6 37 Kh3 Tb6 38 Td2 Tf6 39 Kg4 höf 40 Kh4 Tf3 41 Kh5 Te3 remise. Een koelbloedig verdedigde partij. Dr. P. FEENSTRA KUIPER. Alles betreffende deze rubriek te adresseeren aan: G. L. GORTMANS Reguliersdwarsstr. 32, Amsterdam C. Partij gespeeld in de zevende ronde van het Kampioenschap van Nederland. 1 34-30 20-25 2 40-34 15-20 3 45-40 20-24 4 50-45 14-20 5 33-29 24 3.3 6 38: 29 19-23 i 42-38 10—15 8 39—33 5lu 9 44-39 10-14 10 32—28 23 32 11 37 28 16-21 12 41-37 18—22 13 31—26 21-27 14 37-31 11 16 15 47-42 7—11 16 49-44 1-7 17 46-41 4-10 18 28-23 20—24 19 30 19 13 24 20 29: 20 15 24 21 34-30 25 34 22 40 20 39:1# kon niet wegens 22—28, 16: 27 en 1750. 14: 25 44—40 8—13 35—30 25 34 23 24 25 40 29 zie diagram ij 47 48 49 50 Deze stand kan worden beschouwd als een vraagstuk: zwart speelt en wint een schijf. De combinatie werd echter uitgevoerd door het noodlot, in den vorm van tijdnood, en slechts de kleine, maar verrassende slag aan het slot werd door den zwartspeler gezien. 25 9—14 26 29—24 Behoudens de niet door hem voor ziene combinatie, die gaat volgen, had wit alle reden om aan te nemen, dat hij gewonnen stond. Immers op den waarschijnlijk doorhem verwachten zet 3—8 (om het stuk te winnen) zou hij hebben laten volgen 23—18, 33—28, 3122 43-39, 38 20. Indien wit niet 29—24 speelt gaat de schijf op 23 verloren, terwijl zwart bovendien nog daarenboven de voor keur kan geven aan andere voort zettingen b.v. Op 45—4017—21 22—28 14 45 en Op 39—34: 22—28 16:27 17:30. - 13-181 27 33—29 Het ware beter geweest (ingeval het resulteerende slagzetje zou zijn doorzien) thans het stuk te offeren door 2319 en toch nog goed spel te houden tegenover de moeilijke opslui ting waarin zwart aan zijn rechter vleugel verkeert, 27-32 28 38 27 22—28 29 2332 14—19 30 24 22 17 46 31 42-38 12—17 32 27—22 17 28 33 26-21 16: 27 34 3133 46-19 35 38—32 19: 46 36 33-28 46 40 37 4534 2-8 38 34—29 8-13 39 39-34 7—12 40 43-38 11-17 41 38—32 6-11 42 32-28 11—16 43 29-24 12-18 44 34-29 10-14 45 28-23 16-21 46 23: 12 17 8 47 36-31 13—18 48 48—<13 8-12 49 31—26 21-27 50 43—38 3-8 51 38-33 27-32 52 26-21 8-13 53 24—20 14 25 54 29-24 32-37 en wit gaf op. TROEFSPELEN ALS TEGENPARTIJ Veel te weinig wordt in de praktijk gebruik gemaakt door de tegenpartij om troef te spelen, ofschoon bierdoor dikwijls een spel down, resp. méér down zou gaan. Nu is het niet altijd eenvoudig om te weten wanneer, maar met zekerheid kan wel worden aangenomen, dat wan neer de speler géén troef trekt, deze de troeven in eigen hand of in den blinde op andere wijze wil benutten; dan is het zaak als tegenpartij troef te spelen. Een aardig voorbeeld: S. h. v. b. 9. 8 5. H. 10 4. 2. R. K. 9. 7. 4. 2. S. 10. 7.4. S. 6. H. a. b. 8. w H. h. 9. 7. 6.3. R. a. 8. 7. 5. R. v. b. 3. K. a. h. 8. K. b. 10. 6. 5. S. a. 3. 2. H. v. 5. R. h. 10. 9. 6. 4. 2. K. v. 4. Bieden: Zuid (gever). West. Noord. Oost. Pas 1. S.A. doublé! 2 H. 3 R- pas 3 S. pas 3 S Al doublé 4 S. pas pas doublé pas pas pas. Zuid had juist iets te weinig om te kunnen openen, zijn ,.pas" was dus juist. West, zonder biedbare kleur kon al niet veel anders dan beginnen met 1 S.A., waarop N. met z'n doublé pro beerde den tegenstander een sterke kaart te suggereeren, doch hiermede ook z n partner van de wijs bracht. Oost, hoewel het uiterste minimum ebbend, meende zelfs dit aan z'n part- ner te moeten aangeven en bood z'n langste kleur. Zuid vertrouwde op de doublé van Noord en gaf 3 R, waarom West, die zeer goed wist, dat Noord bluft en wel naar S. zou gaan, paste Noord 3 S., zooals W. had verwacht' Oost pas en nu volgt een zeer optimis tisch bod van Zuid, de 3 S.A., vol veri trouwen in de doublé van Noord, ter" wijl hij toch kon nagaan, dat óf West' óf Noord hadden gebluft. West vond het nu welletjes en doubleerde, zoodat Noord naar 4 S. moest vluchten, <jje echter eveneens gedoubleerd werden. Oost speelde H 6 voor, die door met den boer genomen werd. Had West nu met troef vervolgd, dan had de blinde (Zuid) slechts 1 X introeven kunnen, verder N./Z. 6 troefslagen totaal 7 slagen, dus 3 down. Noord had' echter geluk, er werd geen troef aan gespeeld, zoodat alle 3 troeven van den blinde (Zuid) konden worden gebruikt om in te troeven, met de 6 troefslagen in eigen hand, tezamen 9 slagen, dus slechts 1 down. Aan een andere tafel werd door Noord op de 1 S. A. van West gepast Oost 2 H., Zuid pas, West 3 S.A. West meende dat zijn spel beter ge schikt was voor S.A., door de korte kleuren en hoopte een stop in S. bij Oost te vinden. Oost had deze echter niet en Noord begon met S.heer, zoodat direct 6 sla- gen door de tegenpartij werden ge maakt, resultaat 2 down. Het juiste eindbod, 4 in H., die altijd door O./W. kunnen worden gemaakt werd niet gevonden, misschien een ge volg van het systeem, dat werd ge speeld, dat geen Culberton was. M.i. hadden spelers volgens Culbert- son-systeem dit eindbod zonder moeite gevonden, waar W./O. samen 5J H.T. hebben en West een zeer goeden steun in de door O. geboden kleur heeft. N.D. S. De Amerikaansche artsen Dr. Hohn- stonen Dr. Hathaway hebben een spe ciale studie gemaakt van de bewegingen van het menschelijk lichaam in slapen- den toestand. De resultaten hiervan hebben zij in een lang geschrift gepubliceerd. Zij ko men hierin tot de slotsom, dat door het voortdurende draaien en wenden niet, zooals meestal door leeken wordt aan genomen, nog grootere vermoeidheid van het lichaam ontstaat. Integendeel oververmoeidheid te voorkomen, schijnt de natuur door deze reacties een De genoemde doktoren hebben in to taal ongeveer 120 personen bestudeerd. Een gedeelte daarvan nam gedurende het slapen wel acht verschillende hou dingen aan. Het eigenaardigste hiervan was echter, dat deze 8 houdingen gedu rende den nacht tot 33 keer verwisseld werden. Soms gebeurde dat héél plot seling en snel achter elkander, vaak zelfs vier maal in een tijdsverloop van dertig minuten. In al deze verschillende houdingen worden verschillende spieren in werking' gesteld, zoodat zelden een bepaald ge deelte ervan overbelast wordt. Een vreemdeling vroeg eens: „Wat is een slaper?" Hij kreeg daarop het volgende ant woord: „Een slaper is iemand, die slaapt. Een slaper, of slaapwaggonis het rij tuig in den trein, waarin de slaper slaapt. Een slaper is ook een dwarslig ger tusschen de rails, waarover de sla per heenrijdt, als de slaper slaapt. Daarom zal de slaper rustig slapen in den slaper; de slaper vervoert den sla per over den slaper en hij zal pas uit geslapen zijn, als hij uit den slaper stapt, die hem op zijn bestemming heeft gebracht. Kleine zus huilde. Moeder trachtte haar af te leiden en riep: „Lieveling, kom eens hier, kijk eens, een vliegma chine" Zus holde naar het raam en keek naar het vliegtuig, tot het heele- maal verdwenen was. Daarna drukte zij haar zakdoek tegen haar oogen en wilde weer doorgaan met huilen, doen keerde zich plotseling om en zei: „Moé* der, waarom huilde ik daar straks ook weer?"

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1934 | | pagina 22