Raadsels
II TOM DE NEGERJONGEN II
xxxxxxxxx
ZATERDAG 28 APRIL 1934
PAG. 7
Een zeldzaam nachtdier
Nieuwe Raadsels.
X
X.
.x.
X
x
x
X
RU1LHOEKJE.
•T UJTTERTJE
1de te gaan zitten en een beetje uit
^rusten. En toen de tijger zat, zei de
jk geloof, dat een vuurtje nog zoo
Vind je het niet koud. oom Tijger?
j'ik een vuurtje voor je stoken?"
13 Alsjeblieft, broer Haas", zei de tij-
slecht niet zou zijn
De haas begon dus een vuurtje te
ken, vlak vóór den tijger. En toen
l t qo'ed brandde, gooide hij er steeds
w hout op, maar altijd dichter en
jJehter bij den tijger, zoodat de tijger
dwongen was. verder achteruit te
^huiven, totdat hij plotseling achterover
SC het ravijn viel. Het toeval wilde ech-
'n dat halverwege een struik uit een
'nteet groeide en het mocht den tijger
lukken met zijn tanden een tak daar
van beet te grijpen en zoo zijn val te
voorkomen. De haas, die over den rand
keek zag wat er gebeurd was en riep:
Óh, oom Tijger, oom Tijger, ben je
^De tijger, die zijn muil niet open
durfde doen, kon niets anders zeggen
dan „M...m..;m...
Oh, oom Tijger zei de haas, „is
dat alles, wat je kunt zeggen? Ik ben
zoo bang, dat het niet goed met je af-
geloopen is. Zeg toch „Ja" en ik weet
dat alles goed is".
De tijger, die de haas gerust wilde
stellen, opende zijn mond om „Ja te
zeggen; maar toen hij de tanden van
den tak losliet, viel hij onmiddellijk om
laag en smakte dood op den rotsigen
bodem der kloof.
Den volgenden morgen liep de haas
langs den weg te huppelen, toen hij een
man ontmoette, die een span paarden
voor zich uitdreef!
„Goeden morgen, broer Jongen", zei
hij tot den drijver. „Zou je misschien
willen weten, waar je een goede tijger
huid zou kunnen vinden?"
„Ja, alsjeblieft, broer Haas", zei de
man, die reeds aan het geld dacht, dat
hij voor de huid zou krijgen.
De haas wees hem dan de plaats,
waar de doode tijger in het ravijn lag
en de man daalde er in af om hem te
stroopen, n^idat hij eerst de haas ge
vraagd had zorg te dragen voor zijn
paarden, zgolang hij weg was.
Zoodra de man buiten het gezicht
was, zag de haas twee raven zitten in
een boom. Hij riep hen toe:
„Broers Raven, kijkt eens hier! Hier
is een span paarden zonder drijver.
Waarom komen jullie niet omlaag om
uit de zakken op hun ruggen te eten?"
De raven vonden dat wel een goed
idee, kwamen omlaag en streken neer
op de ruggen der paarden. De paarden
schrokken echter en sloegen op hol.
De haas huppelde weer weg tot hij
een eindje verder een jongen ontmoette,
die een kudde schapen hoedde.
„Goeden morgen, vader Man", zei
de haas, „zal ik je eens een fijn raven
nest wijzen, vol met eieren?"
„Ja, graag, broer Haas", zei de jon
gen, die al dacht aan in den boom klim
men en het nest uithalen. De haas wees
hem de boom, waarin de raven hun nest
hadden en de jongen liep er naar toe
om de eieren uit het nest te halen, nadat
hij eerst den haas gevraagd had om op
de schapen te letten, zoolang hij weg
was.
Even later zag de haas een wolf tegen
de helling van een heuvel, niet ver van
de plek, waar hij stond. Hij ging naar
hem toe en zei:
„Goeden morgen, broeder Wolf!
Weet je wel, dat daar ginder een kudde
schapen heelemaal onbewaakt loopt te
grazen. Ik zou van deze gelegenheid
maar gebruik maken en gauw een paar
gaan dooden."
De wolf rende den heuvel af en wierp
zich midden in de kudde, die naar alle
kanten uiteenstoof en waarvan hij er
zooveel doodde, als hij dacht noodig te
hebben.
Ondertusschen liep de haas tot op
den heuveltop, vanwaar hij het heele
landschap kon overzien. Hij zag den
dooden tijger liggen in 't ravijn, terwijl
de man bezig was hem het vel af te
stroopen; de hollende paarden met de
raven op hun rug; de jongen, die bezig
was het nest uit te halen en de schapen,
die door den wolf achterna gezeten wer
den en naar alle hemelrichtingen uit
elkaar stoven.
Dit gezicht deed den haas zoo lachen,
dat hij tegen een rteen leunen moest.
En hij sperde zijn snoet zoo ver open,
van het lachen, dat eindelijk zijn boven
lip spleet. En die is, tot op heden toe,
steeds gespleten gebleven.
Het is een roofvogel. Zijn kop lijkt
wel een beetje op die van een kat. De
ooren zijn om zoo te zeggen in een ope
ning tusschen de veeren verborgen. De
kop is omlijst door een krans van stijve,
naar buiten gerichte veeren. Aan de
pooten, die geweldige klauwen bezitten,
telt men één teen, die naar voren is
gericht en die hij ook geheel achteruit
kan buigen. Het dier vliegt haast ge-
ruischloos. De opvallende kenteekenen
zijn de groote, door borstelige veeren
omgeven oogen, waarvan de pupillen
bij iedere ademhaling grooter en kleiner
worden. Het is een vogel, die 's nachts
op roof uitgaat. En wie van jullie nu
nóg niet weet, welke vogel er wordt be
doeld, moet in de goede volgorde de
punten 1 tot en met 44 maar eens met
elkaar verbinden
Oplossingen vorige raadsels:
L
Beide gaat moeilijk.
II.
Noot toon.
III.
Drommedaris.
IV.
Een been.
Goede oplossingen ontvangen van:
Trijntje V.; Agatha K.; Henk G.;
Marietje en Frans D.; Jannie R.; Ida
de B.; Jenny R.; Lieny van L.; Tonia
S.; Jansje V.; Marietje S.; M. Ligte-
ringen; Piet en.Mientje -V.; Jaap en
Piet K.; Nelly v. d. B.; Joop van B.;
Toon T.; Corrie P.; Lena y. Z.; Lien
v. G. André W.; Annie J. Tony en R. S.;
Dina W.; Jopie B.; Tietje K.; Henk R.;
Kees D.; Tiny D.; Jan G.
i.
Het geheel bestaat uit 17 letters en
is iets, dat juist in dezen tijd druk be
zocht wordt.
12, 4, 16, 14 is niet weinig.
Een 5, 3, 2, 10, 17 maakt voor ons
het koren.
6, 8, 7, 13, 5, 16, 17 ziet men straks
buiten overal.
1, 4, 10, 9, 15, 16, 11 worden van gips
of marmer gemaakt.
II.
Men vindt mij in een schip. Zet er
een letter voor, dan ben ik,een vrucht.
III.
Op de kruisjeslijn
komt de naam van
een plaats te staan,
die jullie heel goed
kennen.
Op de tweede rij
een telwoord.-
Op de derde rij
een ander woord
voor leunen.
Op de 4e rij een
Op de 6e rij een
bevrijd.
Op de 7e rij een
Op e 8e rij een
Op ue 9e rij een
vertelling,
ander woord voor
familielid,
voorzetsel,
medeklinker.
Het boek is deze week gewonnen
door
JANSJE UYLEMAN,
le Vroonstraat 21. Jansje mag van
middag hier een boek komen halen,
maar ze moet nog even opgeven hoe
oud ze is. Dat staat niet in het briefje.
Ook staat er niet duidelijk of het le
dan wel 2e Vroonstraat is.
J. v. W. uit A'dam wordt hartelijk
bedankt voor de 182 Kwatta's, die zij
(hij) L. van Gessel gratis gestuurd
heeft!
Pin' [a?r a'feen met zijn moeder
5 .8 hij er op uit. Zijn liefste bezig-
was, net als die van Hollandsche
lial^ensl natuui>lijk om streken uit te
<id Pn' 200 was ^an weer eens
goeden dag bezig te verzinnen,
mj nu eens zou gaan doen. Nu had
!eti-Z1'u vac'er dikwijls op de krokodil-
'la('ht zien gaan en hij dacht: weet
Wie ^at ®a 'h °°h eens probeeren.
van Weet' hreng ik niet een pracht
huis eP" kee,<d voor vader meer naar
°p 'ten wat zal hij dan een paar oogen
4. Zoo gezegd, zoo gedaan. Hij keek
eens om zich heen, of er niets in de
buurt was, dat hij zou kunnen ge
bruiken. En jawel, daar vlak bij hem
lag zoowaar een pracht van een uitge
holde boomstam, juist klaar voor het
gebruik. Er was een gat van boven in,
en de negers, die dat bootje gemaakt
hadden, hadden het daar vast niet voor
Tom neergelegd. Maar daar trok hij
zich niets van aan. Hij rolde den boom
stam naar de rivier, waar de krokodil
len bij massa's zaten. Wat latjes, een
hamer en spijkers werden erbij klaar
gelegd.
5. Tom had zijn jachtmes, dat hij
altijd noodig had om vruchten af te
snijden, niet vergeten. Daarmee sneed
Dij van het dikke riet, dat aan den
oever van de rivier groeide, een aantal
stengels af. En hiervan maakte hij het
prachtigste muziekinstrument wat je
maar denken kan, door ze met elkaar
te verbinden en er keepjes in te ma»
ken, zoodat elk stukje een anderen toon
.voort kon brengen. En op dit fluitje,
dat eigenlijk een soort mondharmoniku
was, ging hij, weggedoken tusschen het
riet, een deuntje zitten fluiten.
6. Nu moet je weten, dat die dikke,
groote krokodillen erg gesteld zijn op
een deuntje muziek. En toen ze dan
ook dat aardige deuntje hoorden, kwa
men ze aangezwommen. Tom zag eerst
een paar oogen opduiken en toen de
rest van een kop, met den langen neus
en den grooten bek met scherpe sterke
hinden. Jullie zoudt vast bang ge
veest zijn, als je dat gevaarlijke beest
daar zoo had zien naderen, maar Tom
was een moedig ventje, en hij had ook
al zooveel krokodillen gezien. Hij hield
-:ich schuil, maar bleef doorspelen. En
toen de krokodil aan den kant van het
V..+Pr kwam, en een nofi"^ dped om
t den oever te schbof Tom