|n de schroeihitte der scheeps ketels. 3e maiomce. POPULAIR BIJVOEGSEL VAN DE HELDERSCHËCOURANI (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) Populaire Rubriek ZATERDAG 2 JUNI 1934 ALS KOLENTREMMER OVER DEN ATLANTISCHEN OCEAAN II. door ADOLF WILLYIS. In de hel Nauwelijks zijn er tien van de vijf tien minuten verloopen, of we moeten weer achter de kolenkarren. Rusteloos oaat het voort: kolen, kolen, kolen! Het tempo wordt nog gejaagder. Daar bui ten moet een zware zee staan. Het schip kraakt in haar voegen; donde rend slaan de golfkoppen tegen de wanden uiteen en schudden de „kast" als een stuk speelgoed. De kolenkar luistert niet meer naar den bestuurder. Wij vallen, rennen omlaag, zwoegen berg-op, het evenwicht kunnen we niet meer bewaren. De karren zijn onbruik baar in deze omstandigheden. We moe ten weer die ellendige manden gebrui ken. „Stoken, stoken!", roept de eerste stoker, méé stoom, stook d'r op los, jongens! We varen op volle kracht!" Het lijkt wel een dolhuis. Kuchend werpen de stokers schop na schop in den vraatzuchtigen, gloeienden muil van het monster, dat „ketel" heet. Het kolenstof vlamt op in een vonken regen. „Groote stukken erin! roept een der stokers ons toe. We zoeken in de kolen- bunkers naar groote brokken. De hitte is verstikkend. Iedere gelegenheid om even voor een windgat te komen, wordt aangegrepen. Even een slokje frissche lucht! De manden moeten met den bo dem naar onderen in één worp tien me ter ver in de kolenhoeken geworpen. De polsgewrichten kraken door dat gooien. Iedere pees is strak gespannen. Bovenmenschelijk is onze inspanning. Vast staan is een eerste vereischte, bij het slingeren van het schip. Kuitspie ren en buikspieren doen pijn. Het kleinste stukje kool brengt ons ten val. En als men eenmaal ligt, is het een toer om overeind te komen. De oververmoeide spieren weigeren iedere medewerking! Maar het vuur "krijgt zijn groote stukken.En weldra kun nen we rustiger gaan werken, want dan gaat het er slechts nog om, voor raad bijeen te brengen. Langzaam vul len de kolenhoeken zich weer. Nog is het tempo gejaagd, nog mag men niet verslappen. De aflossing moet volle hoeken vinden. Na vier uur werken hebben we onze taak verricht en be klimmen we met onze laatste krach ten de heete ijzeren ladders en trappen, die ons naar de logies, naar de koelte voeren. De „slappeling" houdt stand. De zee "brult. We kunnen niet op het middendek passagieren. Zware stort zeeën slaan ieder oogenblik erover heen. Een visch wordt vlak voor de kombuisdeur neergesmakt. Waar is de kok?.... Kruipend riskeeren we tien passen langs de reeling naar de man schapsgang. De golven sparen ons. Een sprong.en ik ben geborgen! We zijn er. En nu in het bad! Eten is onmogelijk. Ik heb een gevoel, of mijn darmen in mijn hals zitten gepropt en alsof mijn maag een volgezogen spons is. Mijn ledematen zijn bont en blauw gebeukt, mijn handen vol bloed- en water blaren. Brandwonden en builen voel ik niet eens meer. De eerste wrncht is voorbij. Ik val als lood in mijn kooi neer. Acht uren vrij van dienst. De „slappeling" heeft stand gehouden. Met het hoofd onder den arm De volgende wacht is al niet veel be ter. Ik vind dit werk iets vreeselijks! Als de zee kalm is, gaat het weliswaar vlotter maar de zee is op die reis niet bijzonder kalm. Desondanks houd ik vol, met de tanden op elkaar ge klemd.Nog maar 26 dagen, dan zijn we aan ons einddoel! lederen dag om twee uur is er schot- tenmanoeuvre. Het stoomschip is na melijk in verschilende vakken, ruimen, verdeeld, die door waterdichte schot ten van elkaar gescheiden kunnen worden. Is er nu in een bepaald vak een lek, dan wordt dat gedeelte van het schip hermetisch van het andere afgesloten, zoodat het schip toch nog drijvende kan blijven. Bij deze ma noeuvres worden dus alle veiligheids inrichtingen beproefd. In alle ruimen klinken de alarmsignalen, maar bij onzen helschen arbeid slaat men daar geen acht op, zoo zijn wij reeds versuft en afgestompt door het jachten en zwoegen. Mijn kameraad is een jonge man, een Duitscher uit de buurt van Wester- münde; hij heeft reeds drie groote reizen achter den rug. Een aardige kerel, waarmede men prettig samen werkt. Een echte kameraad, in den besten zin van het woord. Wij rij den weer met den „hond", zooals hier de kar wordt genoemd, door den bun kertunnel. De zee staat hol en daarom is er bevel gegeven weer met de zestig kilo zware manden voort te gaan. Dan is het tijd voor de schottenma- noeuvres. Tusschen ketelruim en bun- kerruim is een schot. Ik ren terzijde, mijn kameraad rolt met den „hond" verder. Ik kan nog juist den uitgang van den tunnel bij het ketelruim be reiken, als de looden deur langzaam langs de tandraderen omlaagkruipt. Mijn kameraad heeft den afstand ech ter verkeerd berekend en rent gebukt met het voorhoofd tegen de zware schottendeur. Een groot stuk bloedige huid blijft aan zijn muts plakken, als hij die afneemt, "bloedstraaltje loopen over zijn wangen, door zijn oogen. Ik kan me er niet mee bemoeien, het vuur heeft kolen noodig! Mijn kame raad gaat weg, naar den dokter. Spoe dig daarna komt hij terug, met een zwaarverbonden hoofd. Hij. moet on middellijk weer in den bunker! Den volgenden dag bij den dokter. „Beste kerel", zegt die, „zoolang je nog niet met je hoofd onder den arm bij me komt, kan ik je niet uit den dienst nemen. Het moet maar!" Drie weken heeft hij het nog volgehouden, dan kreeg hij hooge koorts en moest in de ziekenkamer! In Bahia kwam er een Portugees aan boord, om zijn werk te doen. De „spijskaart" van den tremmer 's Morgens krijgen we havermout of gruttenpap en zes broodjes. Verder jam en „boter", alsmede een half kild suiker, waarmede we acht dagen moe ten doen. Havermout met jam kon ik eerst niet eten, maar toen ik later, toen mijn lichaam beter aan het harde werk gewend was, weer honger voelde, vond ik het overheerlijk! 's Middags eerst aardappel- of rijst soep, soms ook wel eens boonensoep of linzensoep. Varkensvleesch of rund- vleesch met aardappelen en een dik sausje vormt ons verdere menu. Pekel- vleesch en aardappelen met saus, of gehakt met aardappelen, dat vormt ons gewone avondmaal. In den tijd van het passeeren van den aequator krijgt men dagelijks een citroen en eenmaal per dag sago in water-melk, waarin stuk ken ijs drijven. Met deze voor een Hollandsche maag wel erg aardappelachtige scheepskost heeft de „lapzwans" het in den bun ker volle 28 dagen uitgehouden! Maar in Bremershafen, het einddoel van het schip, verliet ik zoo snel mijn beenen mij maar dragen konden, het „aard- anpelschip!" v EINDE. Acteur: „Heb je gezien hoe vaak ik moest buigen voor het gordijn viel?" Actrice: „O, was je aan 't buigen? Ik dacht, dat je telkens projectielen uit de zaal ontweek!" door W. L. H. RÏCAHRDS. Zou je het werkelijk niet eens met "e probeeren? Lilly. Ik hou zoo ver schrikkelijk veel van je. Ik heb er alles 'oor over, om je ja-woord te krijgen, "oe, Lilly. Hier zweeg de slanke jongeman, die 'ij de vrienden zeer getapt was. Als notorrenner genoot hij, niettegen- taande hij nog nooit iets bijzonders gepresteerd had, een zekere vermaard- ipid, die moeilijk te verklaren was. ohn Linton was een beste jongen, aar was ieder het over eens. Men unde hem een lieve vrouw, maar wat ohn in die Lilly Rochester zag, was °or allen een raadsel. Zeker, ze was sn charmante verschijning, en kon aak geestig zijn. Maar ze ontzag zich el(ien, iemand's hoofd op hol te bren- ,en en dan daarna de bons te geven. ,n of men John dat nu wel vertelde, et gaf niets. Mij zal ze dat niet doen, ant ik voel, dat ik voor haar ook wat en. Eindelijk nam hij zijn kans waar en f 7~ *n zijn oogen tenminste etste meisje ter wereld de altijd weer errueuwde vraag. Een licht spotlachje trok, voor den ngeman bijna onzichtbaar, over het ?'aat van Lilly. ook gezegd, John, maar als het er at hebben er al zooveel voor jou aankomt is het niets dan iidel ge klets. Er wat voor over hebben? Er alles voor over hebben? Zei je dat? Meen je dat nu heusch? Ik zal eens zien. Ach, Lilly, waarom martel je me zoo? Je merkt toch, dat ik het éérlijk met je méén. Maar Lilly deed als of zij niets hoorde wat de jongeman zoo smeekend vroeg en bracht het onderwerp op de a.s. motorrace op het circuit Greens- land. De belangsteling van alle En- gelschen en ook van tallooze vreem delingen was hiervoor zeer groot. Weet je al, dat Gresson, Dubois en Tomasseli meedoen dit jaar? Waarom doe jij ook niet mee? Misschien weet je nu iets te winnen. Met een coquet lachje keek ze John aan. Of durf je niet meer? John's gelaat betrok. Hij had zijn ouders beloofd niet meer aan de roe- kelooze sport mee te doen en nu zat het liefste wezen op aarde hier en vroeg hem mee te doen. Het meisje zag, dat hij begon te twijfelen in zijn besluit en stond op. Ik kom Zaterdag eens kijken in Greensland, hoe je wint, Johny, en dan.... Met een lief lachje keek ze hem aan, zoodat John het bloed naar de wangen steeg. Een groote mensehenmassa trok van heinde en ver naar het circuit. Ook Lilly Rochester was er met haar vrienden en vriendinnen naar toe ge gaan. Zij hadden het druk over John Linton, die, zooals ze juist hadden ge hoord, toch aan de race zou deelnemen. Niemand behalve Lilly be greep waarom hij aan de race deel zou nemen. De beste renners ter wereld hadden zich ingeschreven, zoodat tegenover e°n feilen strijd kwam te staan. Onder ademlooze stilte werd het startschot gelost; de 100 mijlsrace was begonnen. John lag door een zware start reeds direct met zijn „Holland" in de achterhoede. Veel wist hij zijn plaats in de eerste ronden niet te ver- ebteren. Hij scheen met zijn gedachtes heel ergens anders te zijn. Plotseling zag hij in het voorbijsnellen een glimp van Lilly en dat deed hem als een tooverslag veranderen. Hij gooide er een schepje op en als razende vloog hij langs den weg, zelfs bij de bochten verminderde hij zijn vaart niet. Met angstige oogen volgden de toeschou wers zijn wagen. Ook Lilly! Zienderoogen liep Jonh op zijn con currenten in. In de zesde ronde moest hij stoppen om te tanken en voort ging het weer, in razende vaart.... Weldra lag hij bij de eerste tien en nog steeds raasde hij door. Vol geest drift was men over zijn rijden, hoewel dat op het roekelooze af was. Maar wat niemand zag, dat waren John's trekken, zijn gelaat was verwrongen van angst, elk oogenblik kon hij, wan neer hij zoo doorreed, te pletter vallen. Maar dan dacht hij weer aan Lilly. Een wilde vreugde maakte zich van meseter. Ha, durfde hij niet? Wat hij laf? Ha, ha! Harder! Harder!.... En de „Holland" bromde voortNog twee ronden en John lag met een klein verschil derde. In de bocht slipte zijn motor en sloeg bijna over den kop. Wonder boven wonder waren er geen stukken en even later vloog de „Hol land" weer voort.' Maar nu was John razend, woedend op het meisje, dat hij meende lief te hebben, maar dat plots voelde hij het geen sikkepit om hem meester. Ha, durfde hij niet? Was als hij zou winnen. Dat zou haar niet glad zitten. Is dat liefde, om iemands in de weegschaal te zetten om een beetje „eer"!!! De schellen waren hem van de oogen gevallen. Zijn vrienden, ja, nu besefte hij het, hadden wel gelijk gehad. Lilly brak alle harten, anders niet, het was een iidel wezen, zonder menscheljjk ge voel. Maar naar hem zou ze kunnen fluiten. Wacht maar! Al deze gedach ten flitsten door zijn brein. Hij lag in- tusschen al vlak achter Nr. 1. En met een uiterste krachtsinspanning wist hij hem in te halen en wist even voor de finish de ieiding te nemen. Onder daverend gejuich stormde John als winnaar over de streep. Het record was verbroken. Men juichte, schreeuw de en was enthousiast over zijn rijden. Tan alle kanten werd hij gelukge- wenscht. Maar in John's hart was geen vreugde. Hij dacht over zijn vervlogen liefde. Daar zag hij Lilly op hem af komen. Met een stralend gezicht. Verbaasd staarde ze hem in het ge zicht, dat een norsche, en toch een weemoedige uitdrukking had. Ze wilde wat zeggen, doch John weerde haar af. Dank u juffrouw Rochester, u heeft uw zin. Ik heb meegereden, ik heb gevmnnen. Ik ben niet bang, zooals u gezien heeft. Maar uw gelukwenschen verlang ik niet. Die zijn me wel wat al te duur verkocht. U wilt ons gesprek zeker wel vergeten? Goeden dag. En John verwijderde zich met zijn krans naar het clubgebouw. Lilly stond hem perplex na te kijken. Tranen, tranen kwamen langzaam in haar oogen, toen zij den geliefden man zoo boos zag w'egloopen. Door haar eigen domheid ook wel eerzucht genoemd had zij zijn liefde voor immer verspeeld. Dat begreep zij nu. "INDE.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1934 | | pagina 13