PAG. t ZATERDAG 9 JUNI 1934 T JUTTERTJF TOB NOO/T HOEKJE 5Mmm ucui dat ié Domino-steenen waren het niet. De Optimist! Ziet zegen, in zon zoowel als regen. •De Pessimist. Kan slechts klagen op zon- en regendagen! Een pessimist heeft den eigenaardi- gen gedachtengang dat alles, wat hem niet bevalt, enkel en alleen geschiedt om hem onaangenaam te zijn. Wanneer het bijvoorbeeld regent, is dit een onrecht, hem aangedaan. Geen oogenblik zal hij er bij stilstaan, dat er méér menschen zijn, die dien dag liever zonneschijn dan regen hadden gezien. En evenmin denkt hij er aan, dat de gewassen op het land regen hard noodig hebben! Het is merkwaardig, hoe de pessimist alles, tof het weer toe, beschouwt als een persoonlijke grief, terwijl de optimist uit alles een gunstige gelegen heid probeert te halen. Let u maar eens op twee menschen, die in regenweer thuis komen, en waar van de eene een optimist en de andere een pessimist is. Laatstgenoemde zal vermoedelijk zijn entrée maken onder een reeks van klaagliederen. Hij is nat geworden, hij zal stellig verkouden worden. We hebben een naar klimaat, het zal wel weer drie weken blijven regenen, enz., enz. De optimist daarentegen, gaat ge- noegelijk thee zetten, fluit een deun tje, bekijkt aandachtig het weerhuisje, wat is zoo'n ding toch aardig ge maakt. Tenslotte vindt hij: (dat het echt een dag is, om eens heerlijk veel af te doen). Optimisme en pessimisme zijn niet anders dan de gewoonte, om op een bepaalde manier te denken. Waarom in alles den schaduwkant te zien, waarom altijd te denken: (het zal niet gaan), (vervelend), (onaan genaam). Met een beetje goeden wil kunt u zich heel goed aanwennen om het leven van den lichten kant te bekijken. Weest bovenal actief; een werkzaam mensch heeft geen tijd voor mopperen en klagen. Streeft er liever naar, om uzelf te verbeteren, inplaats van steeds aan merkingen te maken op de menschen en dingen om u heen! Houdt u voor: (ik voel mij best, ik ga flink opschieten met mijn werk, en binnenkort zal er stellig iets prettigs gebeuren). Tien tegen één dat er iets prettigs gebeurt. Dat zou anders ook gebeurd zijn, maar u zoudt het niet opgemerkt hebben wanneer u verdiept was geweest in neerslachtige en zwartgallige peinze- rijen. Opgewektheid is goud waard. Ten eerste voor uzelf; wie de gewoonte van opgewektheid aankweekt, wordt een gelukkiger mensch. Ten tweede zult u veel vrienden krijgen; iedereen luis tert liever naar een grappig verhaal, naar iemand die geen tijd verspilt met mopperen, maar die zegt: (wat kan ik doe n?) dan naar klaaglie deren. Het kunstje van verscheidene tele paten, die de menschen hun handen in elkaar laten klemmen, waarna zij ze een oogenblik niet meer los kun nen ki'iigen, berust op niets anders dan suggestie. Welnu, de sterkste sugges tie, waaronder een mensch leeft, is die van zijn eigen gedachten. Wanneer u denkt: (ik kan niet, ik heb geen zin, ik ben moe en niets lukt mii) dan bent u op weg om een onbruikbaar en een ongenietbaar mensch te worden. Maar wanneer u onverbiddelijk de deur sluit voor negatieve gedachten, en uw geest leidt in de richting van: (vooruit maar, alles geprobeerd). Ik zal doen wat ik kan, en dan moet ik slagen, dan zult u vroeg of laat slagen. Geen mensch heeft ooit iets bereikt, dat de moeite waard was, zonder te stuiten op moeilijkheden en tegen spoed. (De moeie waard), deze uitdruk king be# ijst immers al, dat alles, wat waarde heeft, moeite kost. Werkt zooveel mogelijk zelfstandig; er zijn maar weinig menschen, die be schikken over de ervaring en den tijd, om u te helpen. De meesten van hen hebben hun handen vol met hun eigen aangelegenheden en bovendien is uw voldoening veel grooter, wanneer u werkelijk alléén, zonder eenige hulp, iets tot stand heeft gebracht. Ver trouwt op uw eigen >vil en op uw eigen kunnen, wendt uw gezicht naar de zon en de schaduwen zullen achter u vallen! Dr. JOS DE COCK. Zoo, nouw is alles weer afgeloopen met dat getentoonstolling en hebben ze de Hemito alweer opgeruimd, en zijn die doove meneeren en jufrouwen ook weer weg, hebben die juffrouwen die met al die japonennetjes en piejaa- maatjes aan magge loope hun bjeltje ook alweer ingepakt en die meheeren en juffrouwen van die pluimveeveree- nigingen die aan de kippen zeggen moeten hoe ze d'r eieren motten leg gen, hebben ook zooiets van een ver gadering gemaakt in het militaire te huis en toen dat afgeloopen was zijn ze gaan varen en allemaal naar de Hemito gewees en nouw geloof ik wel dat die kippen het erreg rustig hebben gehad toen die meneeren en juffrou wen daar allemaal aan 't praten waren. En weet u nouw wat m'n moeder zeg. Datte ze het gek vind omdat er zooveel juffrouwen bii zijn. Niks erreg zeg m'n vader, want bil die juffrouwen zijn ook een hoop kip pen die goed kenne kakelen en as ze nouw in zoo'n kippen- en geitenfok- vereeniging zitten dan blijven ze __in hun mieljeu, nouw, 't zal wel waar zijn. Moet u verbeelden zeg, d'r heb 'n poliep in 't water bii de H.Z.Vgezeten. Nouw wil ik niks zeggen maar ik moet toch zeggen dat ze voor deze keer in de Jutterü niet erreg goochem gewees zijn, want ze hadden hier een hoop menschen kennen hebben van de zo mer, kijk ze hadden in de Heldersche Courant moeten zetent: Het wonder van Loch Ness gezien in Den Helder. Toen van de week een van de meis- sies van de Heldersche Zwemvereeni- ging (ze zeggen d'r ook wel zoenver- eeniging tegen) in het water aan het zwemmen was, werd ze ineenen in d'r teen gebeten en toen ze die teen boven water hield toen zat 'r een poliep aan. (Das nouw niet zoo'n ding die ze ook wel in de neus hebben zitten, dat zijn ook poliepen) maar dit was een andore poliep, zoo een die inkt in z'n lijf heb. Toen die jongejuffrouw hard aan het schreeuwen ging, hebben ze haar deruit gehaald en dat ding zat nog altijd aan d'r teenen. Na heel veel moeite hebben ze die inktpoliep toen van dat meissie d'r teenen afgehaald en toen ze dan die poliep naar 't museum wouwen brengen om op te zetten, toen kwam er ineens in het marsdiep een heel groot beest met een kleine kop en groote staart en die spoog allemaal water. Het beest, ongetwijfeld dat ding van Loch Ness, bleef eenige oogenblikken boven water, schijnbaar om te kijken, naar welk museum dat kleine poliepie gebracht werd. Zou dat poliepie mis schien een zoon of dochtertje van dat groote beest zijn? Toen het monster onder water ver dween kwam een groote golfslag ter wijl een hevig gebrul zich door de zo meravond verspreidde. Zoo, dat was tenminste nog eens wat, dan zouwe d'r een massa menschen komen kijken, want dat doen ze daar ook bij Loch Ness en dat ding bestaat ook niet. En wee tu wat ze dan ook wel konden doen, dan moesten ze maar zoo'n groote huid van bordpapier maken en dan zouw ikke d'r wel met een paar vriend jes inkruipen en 's avons zoo wat over den weg springen net zoo vlak voor een auto of wat anders langs. Nouw, die zouw dan natuurlijk moord en brand schreeuwen en dan direct naar andere menschen loopen, dan gelooven die 't ook gauw hè. Tjonge, wat zouwe we 't druk krijgen dan zou d'r van de zo mer veel geld verdiend worden en dat moet ook hè. En nouw gaan ze ook met luchtaan vallen beginnen, want d'r heb in de Weezenstraat en die andere straaten roet geregend en nouw is alles zwart „Is dit een eerste klas hotel?" „Ja zeker, mijnheer, maar ik wil uw bestelling wel aannemen!" geworden en de menschen ook en nouw komen d'r ook negers spelen in Kas- siennoo. Nou, da's nou niet meer noodig, want door die roetregen zijn de menschen op 't idee gekomen om hun gezichten zwart te maken, nouw en dat moesten dan menschen doen die goed op muziek kenne blazen en dan moest meneer Luiks er voor gaan staan omdat die zoo goed moppen kan vertellen en d'r dan met een stokkie opslaan en dan moest ie ze noemen „Luiks Boys", en dan wordt ie vas beroemp omdat d'r dan toch veel Heldersche menschen naar dat Heldersche Loch Ness beesie ko men kijken. En nouw moeten we toch zeker me neer Snelten ook effen in de blomme tjes zetten omdat ie die fijne auto ge wonnen hep. Wat zal die nouw fijn kenne rijen. Nou, meneer Snelten, u bent gelukkiger as ikke, want ik hep niks gewonnen, maar de Hemito was toch wel aardig hè en as u nouw 's aan 't rijen bent en d'r komp ook zoo'n len dan moet u niet direct wegloopen stukkie Loch Ness wonder aanwande- hoor, of tegen dat ding oprijen want u weet dan toch, wie derin zit hè, want dat is ikke dan en dan vraagt u maar of we mee willen ryen en dan kent u later vertellen dat u dat beest in uw wagen hep gehad maar dat 't er uit geloopen is en dan wordt u ook nog beroemp. Ja, we gaan 'n goeie tijd; tegemoet as we zoo allemaal beroemp worden. Nou ik houw maar weer eens op. Daaaag. Een warme zomermiddag in Parijs.. De straat ziet er als uitgestorven uit.Eindelijk komt er iets levends in zicht: een oude, strompelende man met een baard, die een karretje voort duwt, waarop bretels, veters en schoen- poetsmiddelen in schilderachtige wan orde verspreid liggen ten verkoop. Op een groot bord, dat aan twee lat ten boven het karretje bengelt, staat met koeienletters geschilderd: „Ver zoeke deze zaak niet te verwarren met de Galeries Lafayette!" wes, en hij liet zijn stem dalen, soms zou ikHij zweeg en zag zijn tafel- gezel aan. Het scheen of hij er over nadacht of hij er wel goed aan deed te zeggen, wat hij zeggen wilde. Maar tenslotte kon hij het toch niet voor zich houden. Het klinkt raar. zei hij, maar soms verbaas ik mij erover, dat ik geen misdadiger ben geworden. Will Spencer keek hem met een spottenden glimlach aan. Geloof je, dat je dan meer succes zou hebben gehad? Me dunkt, je ziet er niet naar uit. Dat zegt zoo weinig, vond de kleine meneer Cowes, er moeten op de wereld dieven en moordenaars rond- loopen aan wie je je laatsten stuiver geven zou. Wat zou u overigens den ken van een spelletje schaak. Even later zaten beide mannen diep ever het schaakbord gebogen. De groote hangklok boven het buf fet had de meeste bezoekers al tot naar huis gaan aangespoord. De mannen achter het schaakbord schenen echter alleen maar aandacht voor het spel te hebben. Slecht3 eenmaal werden zij afgeleid door een persoon, die haastig het café binnenkwam en een tasch bij Spencer neerzette. De kaashandelaar scheen deze gebeurtenis ternauwer nood gemerkt te hebben. Hij bromde wat tegen den bezoeker, bood hem "onder een woord te zeggen een siga- et aan en grijnsde. Dat was geen handige zet, meneer owes, merkte hij op. Zooals u ziet. •:an ik dien toren nemen en ik zal dat voor alle zekerheid maar doen. Ik geloof dat ik ga verliezen, zuchtte de kleine meneer Cowes. U gelooft het, maar ik weet het zeker, vertelde Spencer hem vriende lijk, Hij schoof zijn looper vooruit, gen, dat er erg weinig meer aan te Ik zeg schaak en ik zou zoo zeg- doen is. U hebt gelijk, mompelde zijn klei ne tegenstander verdrietig. Enfin, dit spelletje wint u, een volgende maal hoop ik eens te winnen. Er worden van mij weinig spelle tjes gewonnen, verzekerde de kaas handelaar. Hij keek trotsch om zich heen. Het scheen, dat de overwinning hem zeer goed had gedaan. Er was bijna nie mand meer in het café. Behalve zij za ten er alleen nog maar de eeuwige do mino-spelers en een paar matrozen. De kaashandelaar kuchte eens, toen zei hij met een scherpe, maar toch zachte stem: Waarde heer Cowes, ik zie je vanavond voor het eerst en waarschijn lijk ook voor het laatst. Je lijkt me een burgermannetje toe en in jouw leven- tjte zal wel nooit iets bijzoders ge beurd zijn. Wel, ik zal er voor zorgen, dat je eenmaal in je leven een avontuur meemaakt, waarover je zeer lang kunt opscheppen. De kleine reiziger boog zenuwachtig heen en weer op zijn stoel. De ander boog zich naar hem over. Je moet me één plezier doen en niet flauw vallen, merkte hij op, maar je hebt hier den heel en avond aan één tafeltje gezeten met John Dutour 'net hoofd der cocaTne-bende. U.... haha.... u.... bent een grappenmaker, stotterde Cowes. Zegt u.dat nog eens? Meneer Spencer-Dutourr herhaalde zijn woorden. Toen vervolgde hij: Ik beloofde je een avonduur. Let op, er is een half uur geleden een tasch gebracht. Ze bevat 5 kg cocaïne. We gaan nu afrekenen en naar huis en dan voel ik er wel iets voor, dat u die tasch onder uw arm neemt. Ja, ja, zeker, zei Cowes bedeesd, als u er op staat. Er werd afgerekend en ze stonden op het punt te vertrekken. Maar de kleine reiziger scheen nog iets op het hart te hebben. Mag ik nog even wat vragen? De groote Dutour maakte een toe geeflik gebaar. Het is nou, dat ik een eenvoudig mannetje ben, zei Cowes, ik zou hier niet graag herrie maken. Maar is u met wat onvoorzichtig geweest, door zoo maar aan een wildvreemde te ver- lel|iT',daVU.D.ut0lir- de geweldige is. De bandiet bromde wat. T; ^erder> zei Cowes, niet dat ik m««i gelo°f> maar het kan best alle maal opschepperij wezen. Ik moet maar gelooven. dat u Dutour bent en dat er werkelijk cocaïne in die tasS ^ter werd bem de geopende tasch onder den neus geduwd en zag liJ dV's"eeuw" vlak bij zich loch onvoorzichtig.. Wat onvoorzichtig? W el, zei meneer Cowes U hpht mfpT tmg-ïn verklaard, die de po- 'e een kapitaal waard waren als u z* herhaalde. Stel eens, dat ik van de politie ben. Hij liet zijn stem dalen. Stel eens, zei hij opgewekt, dat ik die gezellige detective Plums ben, die den laatsten tijd zulke aardige succes sen boekt. Wat zou u dan doen? Dutour keek het kleine mannetje tegenover zich aan. Zijn breede mond trilde. Toen bulderde zijn lach door het zaaltje. Ha, ha.hij werd vuurrod van het lachen en hield de handen voor zijn buik geklemd. Als jij werkelijk die Plums was, verzekerde hij met een poging om ern stig te kijken, dan zou ik zeggen, meneer Plums, hier zijn m'n handen, kom op met de handboeien. Het waren geweldige handen, die M den wolhandelaar voorhield. De kleine meneer Cowes sprong °P- Hij maakte één, twee, drie bliksem snelle bewegingen. Zoo'n kans mag ik niet la*en loopen, zei Plums, terwijl hij de boeien over Dutour's handen schoof. Vervl.... brulde de cocaïne-han- delaar. De beide domino-spelers hadden plotseling alle belangstelling voor hun spel verloren. Ze hielden elk een dol zwart voorwerp in de rechterhand. We moesten maar opstappen- zei Plums, er is iets voor te zeggen om van de achterdeur gebruik te maken. Hij bukte zich. Ik zal die tasch wel dragen, deelde hij mee. EINDE.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1934 | | pagina 14