De Sjah van Perzië reist incognito POPULAIR BIJVOEGSEL VAN DE HELDERSCHE COURANT (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) 300.000 Witgardisten brengen Moskou in gevaar. Populaire Rubriek Jiaima&d ZATERDAG 30 JUNi 1934 Het onromantische Perzië. De regeering der sterke hand. (Door een specialen correspondent.) lijenigen tijd geleden meldde de ge- heele wereldpers, dat de Sjah van Perzië een reis naar Europa dacht te doen. Vlak daarop volgde een bericht, dat tot deze reis nog niet vast was be sloten en dat ze door de buitenlandsche vertegenwoordigers van Perzië on waarschijnlijk werd geacht. Thans hebben wij in een langdurig gesprek met den Perzischen gezant te Genève de ware toedracht der zaak vernomen. De genoemde functionaris is de Per zische minister Anoesjirevan Khan Sepabody, gevolmachtigd minister bij den Volkenbond en gewezen politiek leider van den Volkenbond, Velen denken bij het woord „Perzië" aan verblindende pracht en ietwat luidruchtig eerbetoon. Hoe onjuist die voorstelling is, beseft men dadelijk, wanneer men de rustige, voorname villa van dén Perzischen gezant te Ge- vève betreedt. Het is waar, dat er ook in Perzië den laatsten tijd veel ver anderd is dat er daar een modern régime zijn intrede heeft gedaan. Een nieuwe dynastie heeft den troon beste gen en ook de vertegenwoordiger van het land bij den Volkenbond is niet langer de vizier van een sprookjesrijk, doch een afgevaardigde van een mo derne mogendheid, al ligt die mogend heid dan ook in het Oosten. Deze fijn- beschaafde heer met zijn witte haar en zijn dichten baard is een kind van zijn land, doch tevens een typisch verte genwoordiger van het nieuwe Perzië een geleerde, waarop ook een Euro- peesch land trotsch zou zijn een vooraanstaand kenner der staats wetenschappen. „Perzië heteft misschien veel van zijn romantiek verloren, Excellentie," zoo begon ik, toen hij met een kopje Perzische thee vóór mij tegenover mi nister Sepabody was gezeten, „doch voor ons, Westerlingen hangt er nog steeds een waas van romantiek om een reis van den Sjah van Perzië." „Ten onrechte", meent de Perzische minister, „Z. M. de Sjah zal in de Turksche hoofdstad een streng offi cieel bezoek afleggen. De reis van Z. M. door Europa is echter niet officieel bedoeld en moest strict incognito ge schieden. Dat is ook de reden, waarom de Perzische gezantschappen een dé menti gaven van het bei»cht in de Europeesche bladen, waar de reis werd voorgesteld als een politieke rondreis". Op mijn vraag, of de Sjah Europa niet reeds kende, zei de minister: „Neen. Dat is een. vergissing, die hiér vrij algemeen'gemaakt wordt. De Sjahs van Perzië, die vroeger weieens Europa hebben bezocht, behoorden tot een andere dynastie en komen in niets overeen met den tegenwoordigen vorst. De sprookjes uit de Duizend en één Nacht, welke om de figuren van de Sjahs worden geweven de verha len, die overal in Europa van hun rijk dom worden verteld, gelden absoluut niet onzen koning. Men kent in Euro pa trouwens niet anders dan vier leden van de sinds acht jaar onttroonde dy nastie. Drie hunner bezochten dit we relddeel, toen zij nog op den troon za ten de vierde, toen hij reeds in bal lingschap verkeerde". „Tot welke dynastie behoort de te genwoordige monarch?" „Tot de Pahlavi-dynastie. De vol ledige naam van den tegenwoordigen Sjah luidt dan ook Riza Sjah Pahlavi. Hij is generaal en ook als generaal aan het bewind gekomen,-toen de ontevre denheid over de vroegere dynastie haar hoogtepunt had bereikt die dy nastie, die de reputatie van Perzië heeft ondermijnd en het land aan den rand van den moreelen en financieelen ondergang heeft gebracht. Vooral de buitenlandsche politiek van den vroe- geren vorst was niets meer of min der dan rampspoedig. Het land werd daardoor in den noodlottigen oorlog met Rusland gebracht; de vijandschap met het aangrenzende Turkije werd toespitst en Perzië werd van een groote mogendheid 'n mogendheid van den tweeden rang. Thans is in Perzië echter weer een opleving waar te ne men; het is, om maar iets te noemen, voor zoover bekend, het eenige land, waar geen werkloozen voorkomen". Vrede in het „Nabije Oosten". „Heeft Riza Sjah Pahlavi een dic tatuur gesticht?" „Zijne Majesteit deed wat gedaan moest worden. Hij stichtte een regee ring der sterke hand. Overal in de we reld hebben de autoritaire staten be wezen, dat alleen zij in staat zijn het schip van staat te sturen. Zijne Majes teit kan echter in geen geval als „dic tator" in den gewonen zin beschouwd worden en niets is verder de plank mis als de thans zooveel gebezigde uit drukking van de toekomstige ontmoe ting der beide „dictatoren van het Na burige Oosten" Kemal Pasja en Riza Sjah. De regeering der sterke hand regeert absoluut volgens de grondwet en de koning heeft het klaar gespeeld autoriteit en vrijheid van ge dachten te vereenigen". „Excellentie, zou u misschien ook iets naders over den soldatenkoning willen vertellen?" „Riza Sjah is ongeveer vijftig jaar oud. Hij is ook als koning generaal ge bleven en men ziet hem nooit anders dan in zijn uniform van generaal,wel ker hooge militaire, kepi tot Perzische nationale dracht geworden is. In zijn uiterlijk is de Sjah geheel en al kind van zijn tijd. Hij zelf interesseert zich zeer voor de Europeesche cultuur en hij was het dan ook, die Europeanen in zijn land liet komen om onderwijs, leger en staatsadministratie te hervor men. Toch heeft de Sjah, dit in tegen stelling met Kemal Pasja, niet met alle tradities gebroken en hij houdt hoog wat den Pers heilig is. Zijne Majesteit leeft zeer eenvoudig het leven van een actief generaal aan het front. Als men dus woiiderwat van de reis van den Sjah verwacht, dan zal men ern stig teleurgesteld zijn!" I Welke beteekenis heeft het officieele bezoek van den Perzischen heerscher aan Turkije!? Ofschoon ook deze reis als een be leefdheidsvisite kan opgevat kan wor den, gaat het hier toch om,een politiek, zeer belangrijke gebeurtenis. Tiental len jaren lang waren Turken en Per, zen groote vijanden. Eerst de omzich tige politiek van Kemal Pasha en vóór alles de vredespolitiek van den koning hebben geleid tot een vriendschappe lijke verhouding, die thans bezegeld wordt door de ontmoeting der beide regenten. De beide ministers van bui tenlandsche zaken brachten elkaar reeds een bezoek. Terwijl in het Verre Oosten zich dreigende onweerswolken opstapelen, kan men in het Nabije Oos „Ja. Een zuster van me weigerde een millionair te trouwen." „Zijn er symptonen van krankzin nigheid in uw familie?" ten een zeer groote verbetering in den toestand constateéren". Met deze woorden geleidt mij de minister naar de salon, waarin een meer dan levensgroote buste van den Sjah staat opgesteld. De buste stelt een generaal voor, die met zijn goedig gezicht, —groote oogen en een kleine snor aan den ouden Oostenrijkschen Keizer, aan Keizer Karei herinnert. Tegen den muur, waartegen de buste staat, hangt het portret van den ko ning. Beeld en buste beide stellen een generaal voor, die de sterke hand slechts %roor het werk des vredes ge bruikt. Hoeveel Russen leven er in ballingschap ONGEGRONDE VREES. Onze Weensche correspondent meldt ons, dat het voorloopige niet erkennen der Sovjet-Unie van den kant van Joego-Slavië in Moskou sterke onrust verwekt heeft. De Moskousche macht hebbers herinneren zich nog heel goed, dat vanuit Joego-Slavië een Zeer inten sieve propaganda tegen het nieuwe Rusland gedreven werd en wordt. Toch is het schromelijke overdrijving te noe men om niet te ze'ggen: een perti nente leugen dat de Joego-Slavi- sche koning onder Witgardistischen druk zou staan. En de Amerikaansche bron, die zelfs van 300.000 Russische emigranten in Joego-Slavië weet te vermelden, schijnt in ieder geval sterk vertroebeld te zijn. Het spreekt bijna vanzelf, dat de nog bestaande Witgar- distische organisaties op de politieke beslissingen van den Joego-Slavischen koning in het geheel geen invloed heb ben. Maar toch ligt de vraag voor de hand hoe het th. staat met de Russische emigranten? Als politieke factor is er nauwelijks meer rekening mee te hou den, sinds Frankrijk, het dorado voor de Russische emigranten met de be windvoerders in Moskou sloot. Het spreekt vanzelf, dat zich na de bolsje wistische revolutie de stroom der Rus sische emigranten alerleerst op de ha- door WILLY CORSARI. „Zoo, kameraad," zei de man, die in een portiek schuilde voor den regen, tegen een wezen, even verwaarloosd, hongerig en verlaten als hijzelf; een straathond. De hond aarzelde schuw en straathond. De hond aarzelde, schuw en als de man maar een lichte afwerende beweging zou maken. Doch inplaats daarvan stak hij zijn hand uit en daar in was een stukje brood. Menschen, dm nooit een hond hadden of er nooit van hielden zullen het niet gelooven, doch ieder ander mensch weet, dat een hond diverse gelaatsuitdrukkingen bezit. De hond in den regen keek stom verbaasd, wantrouwend, vaag hoopvol. Zou het een val zijn? Zou het brood weer weg getrokken worden, als hij dichterbij kwam, zou hij dan een trap of een slag krijgen? Niet dichterbij komen was vei liger, maar toch, hij had honger „Kom maar, ouwe jongen," Zei dë man, „kameraden doen elkander geen kwaad en wij zijn kameraden in de ellende." De stem wekte vertrouwen. De hönd nam het stuk brood en slokte het op. „Kauwen kerel," zei de man, „dan heb je er meer aan vitaminen en zoo, weet je. Hier meer krijg je niet." De hond slokte het tweede stuk brood op. Toen streek de man hem over het ruige haar van den kop en zei: „Kom maarhier is het tenminste droog." De hond kwam aarzelend in de portiek en ging zitten, nog altijd op zijn hoede. De man zuchtte. „Op,... ouwe jongen niet meer. Maar als het straks niet meer regent, verdien ik misschien nog genoeg, om je een hapje warm eten met me te laten deelen. Al leen is ook niet allesdan pieker je teveel en je krijgt neiging, den boel er bij neer te gooien." De hond bewoog zijn staart, iets wat hij in langen tijd niet meer gedaan had Het was nog een jong dier. Ze hadden het op straat gezet, zoodra het zeven maanden oud was, nu kon het nauwe lijks volwassen zijn, of misschien was het, zooals slecht verzorgde kinderen, achterlijk van bouw. De regen hield op. „Kom, kame raad." zei de man. Hij ging de straat op en de hond volgde hem, aarzelend nog altijd niet bij machte te begrijpen, dat een mensch góed voor hem was ge weest en dat hij blijkbaar bij dien mensch mocht blijven. Hij wachtte tel kens geduldig, als de man ergens aan belde en probeerde iets te verkoopen. Soms lukte het. Aan het einde van een langen, ver- moeienden dag, had de man zooveel verkocht of gekregen, dat hij kon zeg gen: „Kameraad, we gaan het er is van nemen. Kom maar mee." In het volkslogementje, waarin de hond hem volgde, was het warm. „Wat een mormel!" zei de juffrouw, die be diende, maar ze gaf den schuwen hond een been. De man bestelde eén warm bord soep, liet er wat in en zette het voor zijn nieuwen kameraad neer, die haastig, schuw en nog altijd ongeloo- vig, de soep opslorpte. Daarna at hij hutspot, eerlijk gedeeld. Toen zat hij een tijdje te soezen, terwijl de hond, die zich plotseling in het paradijs ge loofde, op het been knauwde. Vier jaren geleden was de man een goed betaalde employé op een bank. Malaise, ontslag, mooie getuigschrif ten. Solliciteeren. Postzegels insluiten, advertenties napluizen, weer sollicitee ren... en zoo.verder, verder... ver der!... Tenslotte een baantje, als ver- kooper. Een halfjaar. Zaken gaan slecht ontslagen met wéér een mooi getuigschrift. En dan... langzaam naar beneden stap voor stap. Alles probeeren. Alles aanpakken. Maar je bent jong, je hoopt nog. De hoop sterft uit. Op een dag loop je langs de deur met koopwaar, je bent geen heer meer en eraan gewend, bent blij genoeg met een aalmoes, een kopje koffie, met een straathond als kame raad, met een armoedig bed, vuile lakens, stinkend kacheltje, ongezellig kamertje. Voortaan zijn ze met hun beiden. Op zonnige dagen ben je opgefleurd, op leelijke dagen moe, neerslachtig en verwaarloosd. Het leven wordt voortgesleept. Honderden malen denkt de man: „Ik maak er een einde aan". Twee bruine cogen zien hem dan aan en weerhou den hem. De oogen van een hond. Die wel graag leeft, die blij is met het ge ringste, een aai, een been, goed woord- Een hond, dien je niet weer tot zoo'n verlaten, verschopt stakkertje wilt ma ken, dien je ook het hart niet hebt, dood te maken. En dan..., op een dag.... een op geblazen studentje aan het stuur van zijn auto rijdt als een gek.... een gil van een vrouwde auto stopt.... een geaffecteerde stem zegt: „Wat een drukte om dat beest, zèg!" En dan is er een kerel, die opeens tegenover hem

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1934 | | pagina 13