Kaadsels
TOM DE NEGERJONGEN
2A 1 ERDAC- 30 JUNI 1934
PAG. 7
Willy wordt kabouter.
Een vogel als rijpaard.
De gevolgen van een noodlanding
THEO DROEKS JR.
n.
*T -ïUTTERTJE
n o wat men ik blij dat u me naar
huis'toe brengt. Ik verlang toch 200
rftQP me zussie.
Wimpie mag op zijn fiets 2itten,
maar langzaam rijden commandeert
jp veldwachter
Wimpie rijdt lang2aam naast den man
der wet voort, maar ook langzaam en
onaemerkt steekt Wimpie de hand in
ziin zak, baalt er een 2akkie jeuk
poeder uit en gooit het handig in den
nek van den veldwachter. Deze denkt
dat een paar muggen of steekvliegen
hem steken en hij brengt nijdig de
hand naar zijn achterhoofd. Daardoor
wrijft hij het poeder, dat die rakker
van een Wimpie voor zijn zussie en
voor de meisjes op 't strand bestemd
had, nog dikker in 2ijn vel. Nu is hij
hall dol van de juk. Met allebei
handen krabt hij in zijn nekvel.
Wat is er meneer, vraagt Wimpie
vriendelijk, kan ik u heipen. TJwes nek
zit vol met muggen.
De veldwachter van Krommenie is
nu heel gek van de jeuk.
Hij grijpt zijn sabel, zwaait die als
een bezetene heen en weer en kiapt
een paar maal ermee op zijn nekvel om
de vermeende kwelgeesten dood te
slaan.
Water uit de sloot er op, water
uit de sloot, mijn tante in de Ouwe
Helder zegt altijd op muggenbeten
direct slootwater doen, meneer, zegt
Wimpiewacht ik zal uw sabel wel
vasthouden anders wordt die roes
tig door 't water.
De veldwachter gaat naar de sloot,
buigt zich voorover en koelt zijn vuur-
ïoode jeukpoedernek met het water uit
de sloot.
Wimpie die rakker wacht nu
geen minuut meer. Zachtjes springt hfi
op zijn fiets, trapt op de pedalen en
dan.rang rits-sjang rrrt, alsof dui
zend duivels achter hem aanrijden,
rijdt hij met een hand het stuur hou
dend, met de andere de sabel van den
veldwachter, zwaaiend in zuidelijke
richting., naar Maastricht..
Op en afstand van 100 meter houdt
hij stil, maakt van zijn handen een
scheepsroeper en triomfantelijk roept
hij tegen den woedenden veldwachter
Adjussie en de kompiementen aan
Stomme Mie en ook aan Kromme
knie.
j,,..
PB. Nu moeten jullie niet denken,
dat 't maar een grap is, dat Wimpie
onder een auto gelegen heeft en zijn
been gebroken heeft, 't is heusch waar,
hoor! Uit 't vervolg van dit feuilleton,
zal dit jullie wel blijken. Stuur maar
eens een briefje aan Wimpie en zet er
op aan zieke Wimpie, Ziekenhuis,
Maastricht. Hij vindt 't vast wel leuk.
(Wordt vervolgd).
door
n.
WIST JE AL
......de eerste thee door Hollanders
uit China, waar ze reeds in de Vide
gebracht? In 1635 werd het eerst in
Parijs, daarna in 1638 in Rusland en
eeuw bekend was, naar Engeland werd
eindelijk in 1650 in Engeland de thee
ingevoerd.
Toen hij wakker werd, waren de din
gen rondom hem zoo klein geworden,
dat hij niet wist, hoe hij het had. De
rivier leek wei een slootje, de boomen
wel struiken en het gras leek wel mos.
Verwonderd keek hij rond en toen zag
hij opeens het Kaboutertje, dat nog
veel kleiner leëk, met een vaalbleek
gelaat vlak bij hem staan.
„Wat is er nu aan de hand?" vro^g
hij verwonderd
„Ik heb het verkeerde fleschje in je
mond leeggegoten; je bent een reus
geworden van bijna dertig voet lengte,
inplaats van een dwergje, zooals ik.
Eerst moet je het andere fleschje drin
ken, om weer gewoon te worden en
dan moeten we den apotheker om een
paar nieuwe flescbjes vragen.
Zoo gezegd zoo gedaan. Korten
tijd daarna was hij weer de gewone
Willy. En nadat de Kabouter weer
even draadloos met den apotheker ge
telefoneerd had, kwam er enkele
oogenblikken later weer een bood
schapper op een zwaluw met de ver
langde, nieuwe fleschjes.
„De apotheker zegt, dat je nu maar
'Smoet ophouden met grappen te ma
ken," zei de bode lachend....
„Zeg den apotheker maar, dat hij
voor mijn part met zijn neus in de
wonderolie rolt.zei Kabouterman,
en grinnikend klom de apothekers
bediende weer op zijn „rijpaard".
„En nu Willy, moet je dit maar eens
uitdrinken. Nu is het heusch het goede
fleschje!"
„Weet je het zeker, Kabouterman"..
„Heusch, kijk maar".
Willy dronk het fleschje leeg en
weldra is hij even groot als Kabouter
man zelf. En nu gaan ze gauw Kabou-
terman's huisje binnen, want Kabou
terman heeft al een pak kleeren voor
hem klaargelegd. En zulke grappige
kleeren! Net zooals Kabouterman zelf
gekleed was, met een puntmutsje en
een gestreept jasje.
Willy staat nog te kijken, naar al die
grappige kaboutermeubeltjes rondom
hem, als Kabouterman reeds een deur
tje opengemaakt heeft en hem mee
trekt. Door dat deurtje komen ze op
een steil trapje, dat naar een ruime ka
mer leidt, die in de boomstam is uit
gehold en waarin twee groote zwalu-
len zijn opgesloten. Nu maakt Kabou
terman een andere deur open en Wil
ly ziet, dat die uitkomt op een dikke,
breede boomtak.
Kabouterman legt haastig een toom
in den bek van de beide zwaluwen.
Daarna helpt hij Willy op een van de
beide dieren en zegt: „Kijk, nu behoef
je je niet ai te erg in te spannen. Want
deze zwaluw vliegt wel gedwee achter
de mijne aan en dan kan je je stevig
aan zijn veeren vasthouden. Wij kabou
ters moeten ook eerst goed leeren rij
den, en we wagen het niet de veeren
los te laten en alleen de teugels vast te
houden, voordat we heelemaal zeker
van onszelf zijn".
Toen steeg hij ook op zijn zwaluw en
beide vogels wandelden nu de breede
tak op, die Willy zooeven al had ge
zien. Het valt niet mee om stevig op de
gladde veeren te blijven zitten, maar
hij stak zijn beenen diep onder de vee
ren en met zijn handen stevig in de
schachten begraven, gaat het toch
wel
En opeens vliegen de beide vogels
op.... hoog door de lucht, boven de
rivier! Foei, wat een vaart hebben die
zwaluwen! Willy heeft handen en voe
ten noodig, om 'stevig te blijven zitten!
Nadat Zij een eind zoo gevlogen heb
ben, ziet Willy onder zich een man
met een jachtgeweer. En Kabouterman
heeft dien man ook gezien, want dade
lijk, iaat hij zijn vogel zig-zag door de
lucht vliegen, zoodat de man niet goed
mikken kan. Maar de arme Willy was
ai blij, ais hij goed en wel rechtuit kon
vliegen, dus van zig-zag is geen
sprake.
Boem!! Daar valt het schot in de
hagelkorrels zoemen langs Willy z n
ooren. Bijna was hij van schrik van
den zwaluwrug afgevallen, maar dade
lijk grijpt hij zich weer vast.... De
arme vogel schijnt intusschen getrof
fen te zijn door den wreeden jager,
want er zit tot grooten schrik van
Willy bloed aan zijn veeren en Tier
geklapwiek der vleugels wordt al
zwakker! Zoo zeilen ze naar beneden
en dicht "bij den grond probeert de
zwaluw nog eens de vleugels uit te
slaan. Gelukkig, want nu is de val ge
bróken .Toch maakte Willy nog een
heele smak, toen de vogel op den
grond neersloeg. Hij rolde een eind
over den grond en kwam terecht in een
bosje hoog gras.
En toen hij weer tot zichzelf kwam,
zag hij den man met het geweer aan
komen om den vogel op te rapen.
Doodstil bleef hij zitten, totdat de man
weg was. Toen kroop hij voorzichtig
te voorschijn, om te zien, of hij Ka
bouterman ook bespeurde, maar hij zag
niets en niemand. Toen besloot hij de
rivier te zoeken en daarlangs weer
naar Kaboutermans huis te wandelen.
Dat is gemakkelijker gezegd, dan ge
daan, want zijn beenen zijn heel wat
korter dan zij vroeger waren en zijn
pas is ongeveer twee centimeter lang!
Maar. Willy is er niet een, om den
moed gauw op te geven en welgemoed
gaat hij op weg naar de rivier. En
waarlijk, nadat hij een heel eind ge
wandeld heeft (voor een klein kereltje)
ziet hij het lange fluitjesriet, dat in de
rivier groeit! Nu maar flink doorloo-
pen, denkt hij, dan kom ik er wel! Zijn
eenige angst is nog door een ooievaar,
een reiger of door een valk opgemerkt
te worden. Brrr! Wat griezelig om le
vend door zoo'n reiger of ooievaar te
worden ingeslikt!
Hij was al een eind op weg en had
allen moed, spoedig het huis van den
Kabouter te vinden, toen hij vlak voor
zich in het gras een geluid hoorde.
Voorzichtig keek hij om zich heen om
een schuilplaats te zoeken, het lot was
hem gunstig; een molsgat was vlak
naast hem. Gauw duikt hij erin weg,
juist op tijd, om een eekhoorntje voor
bij te zien huppelen. Dat was het dier,
dat het verdachte geluid had gemaakt!
Lachend komt Willy weer overeind.
Maar het is gemakkelijker in een mols
gat te kruipen, dan er uit te komen!
Willy trekt en trekt, maar inplaats van
er uit te komen, glijdt hij er steeds die
per in weg, zoodat hij eindelijk zijn
pogingen maar tijdelijk staakt, om eens
te bedenken, hoe hij het zal aanleggen,
er toch nog uit te komen!
(Wordt vervolgd).
Onze kapper knipt niet langer!
Waarom niet?
Wei hij knipt korter!.
Beste Mijnheer de Kindervriend no, twe%
Ik wil u even zeggen
Het derde raadsel viel niet mee,
Om dat goed uit te leggen.
Ik begin met onze bloedverwanten
Op te noemen, één voor één,
Vader, Moeder, Oom en Tante,
Ook Opa en Opoe zijn niet alleen,
Want die hoor ik dikwijls praten
Van mijn dochter en een zoon,
Maar ik krijg niet in de gaten,
De beteekenis van een familie schoon,
Daarom moest ik hulp gaan vragen
Voor het raadsle nummer drie,
De uitslag kon mij niet behagen
Net een ketting, zooals ik 't zie.
Eén persoon heeft vier, vijf namen,
Een tante is Moeder, zuster en nog meer,
Over die negen personen tezamen
Tellen we vier en dertig keer.
Harm Leijen.
Oplossingen vorige raadsels:
L
Koster. Kost-er.
Zonnebloem. Nel, leem, bezem.
III.
De familie bestond uit" een oud
echtpaar met één zoon en één dochter,
De zoon had een zoon, de dochter had
een man, twee jongens een meisje.
Goede oplossingen ontvangen van:
Rieka S„ Tony S., Harm. L., Lien
van G., Rini V.
75. Want Tom, zoo vlug als water en
nu wetend wat er aan de hand was met
die plank, ging vlug op de andere
helft zitten. Daardoor zat nu onze ne
ger opgesloten in den halven boom
stam, afgesloten met de wipplank van
zijn eigen steigertje.
<6. En daar zat Tom nu. Breed uit
en zich zoo zwaar mogelijk makend
zoodat de rnan waar hij bovenop zat.
üem niet van zijn plaatsje kon slinge
ren. Dat was nu ai de tweede gevan
gene tegen wil en dank. Veel liever zat
hij fijn in Zijn bootje, midden in de
rivier, en voer heen waar hij zelf heen-
wilde. Hij was toch alleen maar op de
krokodillenvangst gegaan en hij ving
niets dan groote dikke negers, die
hem allemaal kwaad wilden doen.
77. Maar hier kon hij toch ook niet
blijven. Hij moest er weer iets op ver
zinnen. En hij verzon er ook iets op.
Hij peuterde met vele moeite het
•charnier los van de steigerplank. Nu
Agen de twee verraderlijke helften
til en konden niet meer wippen. En
nu moest het bootje weer in de rivier
gebracht worden. Dat was ook niet zoo
gemakkelijk, maar Tom gelukte altijd
alles. En zoo duurde het niet lang, of
zijn scheepjes waren weer vlot.
78. Tom zat schrijlings op de plank.
Onder hem klonk een beetje gerommel,
maar daar kon hij nu niets aan doen.
„Houd je maar stil, baasje, jouw tijd
komt ook nog wel," zei hij troostend,
en begon er over te peinzen, hoe hij
zijn vangst van zooeven uit zijn boon
moest krijgen. Dat hij geen menschm
kon krijgen om hem te helpen, was
hem nu wel duidelijk. Van het riet
*aar hij langs voeren dat heele dikke
stengels heeft, die daar bamboe ge
noemd worden, sneed hij zich een
prachtigen dikken tak af en stopte daar
van boven zijn kapmes, dat hem bij al
zyn avonturen niet verlaten had, in.
Nu had hij een mes met een heel, heel
lang heft eraan. En dat moest hij net
hebben