DE GROOTE,
WITTE EIEREN
Wimpie ua 'M&ö
tjuttertje
PAG.
ZATERDAG 21 JULI 13^4
KAMPEEREN OP TEXEL.
Deze week zou ik jullie verteld heb
ben wat je mee moet nemen voor onzen
kampeertoeht. Ik doe het niet en be
waar het tot de volgende week, want
dan komt de tijd heusch dichtbij, dan
is het nog maar een dag of tien en we
vertrekken met de boot. Als het zulk
heerlijk warm weer is als deze we ei;
boffen jullie en ik denk wel dat we nu
wat zon«n zomer krijgen. De leidsters
en leiders zijn al met de plannen bezig,
hoe ze jullie bezig zullen houden,
't Wordt reuze fijn, dat weet ik zeker,
als jullie allemaal meewerken, door
een zonnig gezicht te zetten, zal je zien
wat een leuke dagen het worden, vrij
en blij.
Ik heb nu eigenlijk weinig tijd om
nog verder met jullie te babbelen.
Laat ik dus eindigen tot volgende
week.
Kindervriend.
Een avontuur van
„Sindbad, den Zeeman"
Naverteld door
M. P. VAN VALCKENBERGH.
Er was eens 'n zoontje, dat met alle
geweld rijk wilde worden, daarom liep
hy van zijn ouders weg en ging* naar
zee! Zijn naam was Sindbad en vanaf
het oogenblik, dat hij matroos gewor
den was, noemde men hem „Sindbad,
den Zeeman".
Op zekeren dag, toen Sindbad met
zijn schip in de tropische wateren voer,
kwam men bij een prachtig eiland aan!
Dat eiland was onbewoond, maar zij
besloten om er te landen en versch
water en versche vruchten in te nemen,
want er was een prachtig, helder ri
viertje, dat in zee uitstroomde. En
heerlijke vruchten, dat daar op dat
eiland waren.
De matrozen gingen allemaal aan de
wal en aten van de lekkere tropische
vruchten. Als men zoo lang aan boord
is en niets anders te eten krijgt, als
zoute kost het was toen nog in de
dagen van de zeilschepen dan sma
ken versche vruchten als een spijze des
Hemels!
Sindbad en een paar kameraden wa
ren wat verder van de anderen afge
dwaald en bereikten zoodoende een
vallei, waar prachtige bloemen en heer
lijke, schaduwrijke boomen stonden.
Op het groene gras onder die boomen,
strekte Sindbad zich eens heerlijk uit.
Tusschen de takken door schemerde
het verrukkelijke blauw van de prach
tige tropenlucht en het vroolijke ge
zang van de vogeltjes was een der oor
zaken, dat hij langzaam in slaap suk
kelde. Toen hij wakker schrok, en zijn
oogen uitveegde, was er geen enkele
van zijn kameraden meer te bespeu
ren. Zij waren bezig geweest met het
plukken van vruchten, toen hij inge
slapen was en niemand had hem be
merkt. Nu is hij alleen. Hij hoort geen
stemmen, geen geluid, alleen de stem
metjes der vogels weerklinken in het
groen boven zijn hoofd!
Vlug loopt hij de richting van het
strand in, maar van het schip is even
eens niets meer te bespeuren! Hü klimt
in een hoogen boom en kiikt vèr over
de zee uit en, ja werkelijk daar
ziet hij den top van de masten nog juist
boven den horizont uitsteken! Sindbad
kijkt eens om zich heen. of hij niet een
berg of een grot ontdekt, waar hij
onderdak kan vinden. Hij was juist van
plan om den nacht in den boom door te
brengen, toen hij in de verte een groot,
wit ding zag. Hij loopt en loopten
hoe meer hij nadert, hoe grooter het
ding wordt, wat zou het zijn? Het was
een enorm groot, wit ei. Hij loopt er
om heen en terwijl hij zich aan het ge
vaarte vergaapt, en erover peinst,
welke reuzenvogel dit ei wel gelegd
moet hebben, wordt het opeens donker
boven hem.
Sindbad vond nog juist tijd om onder
het ei weg te kruipen. De reusachtige
vogel ging op het ei zitten. Een van
de geweldige pooten stond vlak naast
Sindbad op den grond; die poot was wel
zoo dik als een boomstam. Sindbad
vindt het niet bepaald plezierig, vlak
bij die gevaarlijke vogel en maakt plan
nen om te ontsnappen, zonder gezien
te worden- Maar opeens valt hem
in, dat deze vogel wel eens een mid
del zou kunnen zijn, om weg te komen
van dit eiland! Met zijn zijden hoofd
doek want Sindbad is een Turksche
jongen bindt hij zich vast aan de
poot van den vogel en wacht zijn kans
af! Reeds tevoren heeft hij hooren
vertellen van een vogel „Roe" ge
naamd, die zoo geweldig groot moest
zijn. Hij heeft dezen vogel nu met eigen
oogen kunnen aanschouwen!
Tegen het aanbreken van den dag
vliegt de vogel van het eiland weg en
Sindbad vliegt mee. Over landen en
zeeën. Maar... de vlucht duurt Sind
bad veel te lang naar zijn zin. Wanneer
zou die vogel nu dalen? Sindbad voelt
zich zeeziek van het hangen in de
lucht en als de hoofddoek eens breekt...
Eindelijk gaat de Roe zitten en Sind
bad maakt als de wind zijn hoofddoek
los. Dan kijkt hij eens om zich heen.
Hij is van den regen in den drop geko
men. Want hij is in een vreeselijk diepe
kloof beland, een spleet in een rots.
De rotswanden zijn zoo stijl, dat geen
mensch ertegen op zou kunnen klim
men en ze zijn zoo hoog dat je maar
een héél smal streepje blauwe lucht
kunt onderscheiden. En opeens hoort
hij een sissend geluid en toen ziet hij,
dat de kloof bewoond is door een aan
tal slangen, zulke reusachtige mon
sters, dat de kleinste van hen met ge
mak een olifant zouden kunnen inslik
ken. Gelukkig was de Roe al bezig om
hutspot van de slangen te maken, an
ders hadden ze beslist hutspot van
Sindbad gemaakt.
Dadelijk verborg Sindbad zich in
een spleet in den rotswand en nadat
hij een paar rotstukken voor den in
gang heeft gewenteld, is hij vrij veilig.
Zoo brengt hij den nacht door. Den
volgenden morgen kruipt hij te voor
schijn en ziet, dat alle' slangen door den
Roe gedood zijn. Nu gaat hij op onder
zoek uit. Terwijl hij voortstapt, gaat
het trr, trr, trr, onder zijn voeten en
opeens ziet lip, dat de bodem van de
kloof bestrooid is met diamanten, die
onder zijn voeten knarsten! Maar wat
heeft hij nu aan diamanten? Kan je
diamanten eten, als je honger hebt?
Neen, natuurlijk! En Sindbad rammelt
gewoonweg van den honger.
Maar wat hoort hij daar? Plof! Plof!
Plof!!! Het zijn groote stukken rauw
vleesch! En voordat hij kan bedenken,
wat dit te beteekenen heeft, is het
raadsel al opgelost. Een paar groote
arenden, geweldige vogels, haast net
zoo groot als de Roe, schieten omlaag
en pikken de stukken vleescn op, om
die naar hun nest te brengen voor de
jonge vogels, die boven op de rotsen
zitten te wachten op hun maaltijd. En
als de vogels boven komen, worden zij
door een troep menschen verjaagd om
de diamanten, die aan het rauwe
vleesch zijn blijven kleven eraf te
halen en het vleesch opnieuw naar be
neden te gooien. Diezelfde menschen
hebben dat vleesch ook omlaag gewor
pen. Het zijn diamantkoopers die de
kloof en haar rijken inhoud kennen en
dit is de eenige manier, waarop zij de
prachtige steenen in handen kunnen
krijgen.
Hoe
ondeugende
door een auto
overreden werd en zijn been brak,
door
YVEL DLAWNURG.
Met eentonige stem dreunde de man
met den graszak verder op, wat in het
politiebericht was omgeroepen:
De commissaris van pelisie van
Dievediep en Wullemsoord deelt ooi;
mede, dat hij 't niet noodig vindt, die
keer 't portret van voornoemden weg-
geloopen Wimpie in 't Pelisieblad te
xaten verspreiden, aangezien iedere
week 't portret, van dat portret, in 't
Juttertje van de Heldersche krant te
voeten uit geteekend staat, en aange
zien dit blad door heel Nederland, Ku
rasau en Indië verspreid is, wil de
Kommesaris van Dievediep geen extra
onkosten maken van fotografeeren en
van stukken drukken in Pelisiebladen
en daarom hebben ze aan alle Pelisie-
posten in Nederland maar zoo'n Jut
ter gestuurd.
Op aanhouding en belooning voor
't opbrengen van weggeloopen Wimpie
is 25 gulden belooning gesteld.
15 Heldersche politieagenten, 2 bri
gadiers en 2 rechercheurs zitten Wim
pie reaeds achter de broek, waar wel
geen draad heel meer an zal zijn, zegt
zijn moeder.
Dat zei de Kommisaris, tenminste
zoo iets was 't. Ik heb geen advekate-
bol, om al die geleerde terreme te ont
houwen, maar veel moois was 't niet,
wat-ie allemaal over je zei. Dat ze nou
nog 25 voor je aanhouding geven, dat
snap ik niet, je zou mij geen hallevie
waard zijn, 25 is heel wat! De man
keek Wimpie scherp aan. Die ver
dien ik ook niet iedere dag, die ken je
makkelijk meenemen, 't is een slechten
tijd.
HOOFDSTUK IV.
Een zonderlinge verschijning.
Wimpie werd bleek, toen de man
met den graszak, die laatste woorden
sprak. Hij had nooit gedacht, dat die
boer 'n gemeene aanbrenger zou zijn
Hij keek van de man naar de kapotte
spaken in 't voorwiel van zijn fiets.
Neen, ontkomen was niet mogelijk.
Hij was nu ridder te voet en dat
Hemito-rijwiel kon-ie toch niet achter
laten. Hij was er nu bij. Die man met
den graszak was eenverrader. Hij
zou nooit Maastricht zien, en ook niet
de brug, over de Maas.
Als die fiets maar niet in barrelen
was.
Strak en scherp, keek Wimpie nu den
man voor hem aan en met verontwaar
diging in zijn eerlijke klinkende jon
gensstem zei hij:
U is dus niks anders dan een ver-
rajer, u wilt mij aan den vijand over
leveren.... U wilt I 25 verradersloon
verdienen! Bah!
As je me nou Wat heb ik nou
op me hooivork, zei de man. Ik een
ouwe pikker, van de marine, ik, die op
den uitkijk in den mast gestaan heb en
Jaar de storm om me hoofd heb hooren
gieren, de Heldersche storm, die alle
leelijke, stoffige dingen uit je hersens
wegblaast, ik, ridder van de Militaire
Willemsorde, docht jij, dat ik? Om
de dooje dood niet! Nog niet voor 2500
gulden lever ik je uit! Ik vind je een
veuls te aardig, een veuls te goeje jon
gen. Jij bent een knul, waar spirret,
waar geest in zit. Iedere week lezen
niet alleen me grovaderszeggers, maar
ook me vrouw en ik, net zoo hard, wat
jij zoo leuk in 't Juttertje schrijft,
dacht je nou, da tik jou voor 25 over
lever, nee, niks hoor!
Bij mij ben je zoo veilig voor de
pelisie ,as me kanarie, in ze kooi, voor
de poes! Geef me de vijf! Een stevige!
De man grijpt de hand van Wim
pie, schudt zijn arm zoo stevig, of-ie
'm heelemaal uit 't lid wil trekken, dan
knijpt-ie bijna Wimpies vingers van
louter hartelijkheid, tot moes.
Au! roept Wimpie. (een beetje
minder hartelijk is ook goed dacht-ie
bij zich zelf), maar toch is hij blij, dat
die oude man geen verrajer is.
(Wordt vervolgd.)
DE LAATSTE BEER IN WESTELIJK
EUROPA.
Zeventig jaar geleden.
Wie meent, dat de tijden der beren
allang voorbij zijn, vergist zien niet
zoo'n héél klein beetje.
Het is nog niet heelemaal "0 jaar
geleden (1864) toen in het Beiersche
Zugspitzengebied een boer opgewonden
naar den houtvester rende en vol
schrik meldde, dat zijn vee plotseling
van de Alm (bergweide) was gevlucht
en dat een kalfje op den i^jg een wond
had, die slechts door de klauw van
een of ander roofdier veroorzaakt kon
zijn. De houtvester ging met den man
mede en vermoedde te oordeelen naar
de wonden dat men het te doen had
met een Losof met een beer! Men
zocht de heele Alm af, maar vond geen
sporen meer. Het duurde echter geen
week meer, of de boer kwam opnieuw
bij den houtvester en meldde het droe
ve bericht, dat een koe en een kalf
totaal verscheurd waren. Dat kon geen
Los, zijn, dat moest een beer zijn ge
weest! En een flinke beer ook!
De houtvester riep alle jagers uit de
omgeving te hulp en men organiseerde
een drijfjacht, waarbij de boeren uit
den omtrek met klappers en ratels als
drijvers dienst deden! En jawel. de
beer kwam te voorschijn 'wist echter
door de keten van de drijvers heen te
breken en vluchtte. Men besloot nu
gewoon jacht op hem te maken. De
houtvester zou beginnen. Nacht na
nacht verstreek toen kreeg de hout
vester den bee ronder schot!
Hij verwondde het dier echter slechts
en dit ontsnapte. Nu was het gemak
kelijk met den hond de sporen van het
gewonde dier te volgen. Den volgenden
morgen werd het roofdier echter dooi
de honden opgespoord en tot staan ge
bracht. Een snelle kogel maakte een
eind aan het leven van den laatsten
vrijen beer in Westelijk Europa.