li TOM DE NEGERJONGEN 11
Wimpie cLJi> ikkjo
YVEL DLAWNURG.
Meester Pelikaan krijgt bezoek.
T JUTTERTJE
ZATERDAG 28 JULI 1934
PAG. 7
«ons en de herten kiezen immers vrou
welijke leidsters uit!Ja zelfs
kwam het voor, dat de vrouw of de
dochter van een gesneuveld opper
hoofd, tijdelijk de stamleiding over-
Ishta speelde zwijgend met ons mee
nam! En daar wij velden hadden, ont
stonden daar ook dorpen, in de buurt
van de Rocky Mountains zelfs steenen
huizen, die in de rotsen waren uitge
houwen! Onze kleeren waren van ge
looid leer gemaakt en dat was zoo zacht
als fluweel! Zij waren bont geborduurd
en de lange, witte mantels van wild-
leer, waren prachtig beschilderd! Ons
huisraad was met de witte tanden van
schoten wild en met de prachtige veer
tjes van de kolibri'3 versierd! Dage
lijks namen we een bad en masseer
den wij onze huid met olie. Onze ha
ren werden goed verzorgd en van
jungs af aan werd ons op het hart ge
drukt, ons zoo statig en waardig mo
gelijk te gedragen. Maar de blanken
kwamen tot ons.... met-verwilderde
baarden, in lompen gekleed, met
slechte laarzen, vol ongedierte....
maar met buksen, waartegen onze wa
penen kinderspel warende wape
nen, die wij vandaag gebruikten: boog
en pijlen...."
Tshta Hanymbla zweeg.... Het was
nu heelemaal donker geworden, het
vuur smeulde nog maar en de maan
trachtte over de toppen der hoornen
heen, zijn gezicht te belichten. zoo
als hij daar stond, met de herinnering
aan vroeger eeuwen.
In Oost-Afrika leeft een modder-
visch, die zich zonder gevaar op het
land kan begeven. Hij moet echter zijn
staart vochtig houden, aangezien hij
hierdoor ademt.
De nijd telt uw deugden en vertelt uw
ondeugden!
Hoe
ondeugende
door een auto
overreden werd en zijn been brak,
door
Hier, pik op die graszak, zegt de
man, kwak 'm maar over 't hekkie
heen, hier vlak, schuin tegenover,
staat me- ridderkasteel. Een kommetje
geitenmelk dat zal je smaken. Niks zoo
lekker as geitenmelk!
De man trekt Wimpie mee, door
't hek en loopt een deur binnen van
een alleraardigst huisje.
Ik heb een op sleeptouw meegeno
men vrouw, die jongen kreeg averij
onderweg, ^t is een uit Den Helder
uit DieVediep. Heb je de broodtafel al
klaar staan? Ik rammel va nden honger
en die jongen, Wimpie hiet-ie, lust ook
wel zijn natje en zijn drogie, wat jij, hè?
Weet je wie-ie is vrouw, weet je wie
die-is? Pak je fok, mensch, pak je zee
kijker en zet je fok op je boegspriet.
Kijk, of je land kan bekennen! Kijk of
je weet, wie er nou hier op de ree,
't anker uitgegooid heb! Das een Jut
ter, das een echte jongen van den dijk.
't Is Wimpie!
Wimpie, van 't Vliegende Blaadje,
waar we, toen we ondertrouwd wasse,
die advertentie in zette, van datte me
same koers zouwe gaan varen, over de
baren. Weet je 't nog ouwe?
Alle menschen! de vrouw keek
Wimpie met groote oogen aan, alle kip
pen en knijnen, je hebt gelijk man das
Wimpie hij lijkt 't krek; Nou, da's
aardig. Ik zal gauw een paar eiers -bij
koken.... Ga zitten, wasch eerst even
je handen en fizelefasie, want je zit
leelijk onder de stof en smeer. Hij het
alleenig maar een paar spaken van zijn
fiets doorgezaagd met een sabel
zegt de man van den graszak maar
die lijme we wel weer als we gebikt
hebben.
Of 't Wimpie smaakte! Das een goeie
boel dacht-ie, en hij pikte drie eieren,
vier boterhammen met kaas en met
jam, twee glazen karnemelk en 3 plak
ken boerenbrood met spek en toen
zei-ie: Oef oef-
Buiten in 't hok blafte een hond als
wilde hij rijmen: Woef-woef..
De man van den graszak sprong op
dit geluid plotseling met een schreeuw
van zijn stoel omhoog en wees met uit
gestrekte hand naar het grasveld voor
't huis. Een vreemde, wonderlijke ge
stalte bewoog zich langzaam en sta
tig in de richting van het raam. As
je me nou, was dat voor een rare snur
ker, zei de boer; 't lijkt persies Floris
de Vijfde.
Wimpie keek nu ook door het ven
ster en slaakte eveneens een kreet.
Voor 't raam stond hij vertrouwde
zijn eigen oogen niet een echte rid
der uit de 12e eeuw, gekleed in borst
harnas, over het hoofd een helm met
vizier, die het geheele gelaat bedekte..
De gestalte, die zoo uit het oude rid-
der-tournooiveld overgeplaatst scheen,
deed vreemd en zonderling aan tegen
over de moderne Fordjes, die ieder
oogenblik langs den weg stoven. De
ridder klopte drie maal tegen 't raam,
heel deftig.
Wimpie, met zijn avontuurlijke fan
tastische geest, die zooveel over rid
ders gelezen had, maakte een diepe
buiging voor 't raam en deftig vroeg
hij:
„Heer Ridder, wat voert u op dezen
schoonen morgen herwaarts, naar dit
wonderschoone kasteel? Welke schoone
dame gaat u een ballade brengen met
uw schoone stem?
Toen zong de ridder in echt plat Am-
sterdamsch:
Kees laat je scheren.
Kees schaam je wat.
„Meheir, ik bin werkeloos, heb In <fe
Goudsbloemdwarsstraat, een vrouw
met vier bloedjes van kinderen, me
heir, en nou vent ik met uws wel
nemen, met stalen scheermesjes zoo
best as dit ouwerwetsche staal, van
deze stalen uniformen, een duppie de
twee meheir, zoo best as 't staal is van
dit messie vindt u nerreges meheir.
(Wordt vervolgd).
Wil je weten, wie het is? Verbindt
dan de lijn 1 met 2 door een recht
lijntje; daarna 2 met drie, 8 met 4, en-
zoovoort, steeds de twee opvolgende
cijfers. Heb je dat goed gedaan en alle
cijfers gehad, dan zie je vanzelf, wie
er bij meester Pelikaan op bezoek is..
MACDONALD EN ZIJN
PARTICULIERE DETECTIVE,
De eenige man, die met MacDonald
en zijn dochter Ishbel van Schotland
is meegevlogen naar het vliegveld van
Worksop, vanwaar de premier zich op
het schip begaf, dat hem naar Canada
zou brengen, was zijn particuliere
detective. Zoolang MacDonald premier
is geweest, was hij geen oogenblik zon
der politiebescherming. In het begin
was dat een kwelling voor hem. Hij ver
bood het eenvoudig. Toen zaten de
commissarissen van Scotland Yard niet
langer in zijn voorkamer, maar zij ble
ven zijn gangen nagaan, op den duur
gewende de premier zich daaraan.
Meestal wordt hij door twee politie
beambten vergezeld. Voor de reis naar
Canada worden zij thans vervangen
door een inspecteur. Thans ontvangt
MacDonald dreigbrieven. Op afdeeling
10 van Scotland Yard wordt nagegaan,
of zij werkelijk iets te beteekenen heb
ben. Is dit het geval dan gaat men na
tuurlijk dadelijk op zoek naar den
schrijver. MacDonald heeft nu reeds
lang dien ijver van Scotland Rard
leeren -waardeeren. Hij treedt nu zeer
vriendelijk, zelfs vriendschappelijk
tegen de detectives -op.
107. Nu moesten ze den weg terug
nemen, dien Tom juist was afgekomen.
Want ze wilden het spoor van den
leeuw zoeken, daar waar Leeuwenhart
lussehen tak en boom had beklemd ge
zeten, weet je nog wel? Ze kwamen
eerst langs het huisje van Pijl, maar
ze voeren er even gauw weer voorbij
ook. En eindelijk was de plaats bereikt
en Leeuwenhart ging aan wal, om te
zien of hij ook sporen van den leeuw
kon ontdekken. Heel voorzichtig, om ze
niet uit te wisschhen, liep hij voort. De
beide anderen bleven zoolang in het
oootje.
108. Maar mistroostig kwam Leeu
wenhart weer terug. „Hier was het
toch niet," zei hij, „ik kan hier niets
vinden. Maar in den omtrek moet het
toch zijn, dat weet ik zeker".
Het was intusschen donker gewor
den en men kon haast geen sporen
meer zien al waren ze er wel geweest.
Daarom besloot het gezelschap om hier
maar te overnachten. Tom dacht wel
even aan zij moeder, maar daar kon
hij nu onmoglijk naar toe, en hij was
met die twee groote mannen toch vei
lig, vond hij.
109. Ze maakten dus een holletje en
hingen er een fijn muskietennet voor.
dat ook al uit de kano was gekomen,
want daar stond een kist vol kampeer-
benoodigdheden in. Tom en Pijl gin
gen het eerste slapen en Leeuwenhart
hield bij het kampvuur de wacht.
110. Leeuwenhart zat heel stilletjes
bij het vuur. Hij dacht erover, hoe hij
het aan zou leggen om den leeuw tè
verschalken. Het was niet gemakkelijk
De mannen, die hij eerst voor dat
zaakje had aangenomen, en die hem
dien morgen hadden vergezeld, waren
weg en hadden hem aan zijn lot over
gelaten, zoodat hij wel begreep, dat op
hen niet te rekenen viel. Liever nog
ging hij er dan maar op uit met zijn
broer en den kleinen Tom, die getoond
nad, al was hij nog zoo klein, heel wat
mans te zijn. En terwijl Leeuwenhart
zoo zat te peinzen, dommelde hij zacht
jes in. Het vuur smeulde alleen no;J
wat en het stond op uitgaan, toen gj^
lukkig ergens in de buurt iets kraakte;
wat Leeuwenhart's geoefend oor in den
slaap ook opving en hem verschrikt op
deed springen.