amen mn 5emlicêe fumpeeziodlt „GALOP, BUNNY!" 's Avonds 10 uur. Buiten is de nacht al ingevallen, de schapen liggen als donkere hoopjes wol, rustig te slapen, de kippen in de schuur hebben hun druk kakelpraatje gestaakt, de konijntjes liggen stil in een hoekje, met weggetrokken pootjes, te droomen van al het vreemde dat hun rust is komen verstoren hier in do schuur. De drukke lachende kinderen, die jacht op hen gemaakt hebben, maar wie ze toch te vlug afgeweest zijn met hun snelle sprongen. 't Is buiten donker, geen ster, geen maan aan den hemel, dichtbij ligt het dorp, dat slaapt. Maar achter de scher men, die de slaapplaatsen van de kam- peerschuur afscheiden van het overige gedeelte, woelen en draaien de kam- peersters van de „Heldersche Courant". Waarschuwend hebben de beide leid sters al eenige malen hun stem laten hooren, maar de rust is nog niet ge komen. „Kind lig nou toch stil, wees toch niet zoo vervelend," bitst een stem in den hoek. „Nou schei je nou uit, ga je nou slapen" „Juffrouw, juf, een spin." „Vervel endert, hou je nou je mond, ik kan m'n oogen niet openhouden." „Nou doe ze dan dicht." Een arm komt boven het dek uit, be gint langzaam te zwaaien, een andere arm volgt, een been komt naar boven, het andere volgt, langzaam zwaait het heen en weer. „Juffrouw, juffrouw, wat doet ze eng." „Als jullie nou niet slapen gaan, dan brengen we er een paar naar de fa milie Boot, hoor." „Hè, dat kan toch lekker niet." „Ja zeker kan dat." „Nou juf, breng mij dan maar." „Ja, maar juf, ze doet zoo eng, kijk dan zelf maar." Een olielamp wordt opgestoken, ver licht geheimzinnig de donkere schuur. Ja, 't is griezelig, een van de kinderen is gaan droomen, met open oogen, zwaait met haar handen, trapt met haar beenen. De kinderen gillen, de leidsters weten zich geen raad van 't lachen, 't Is ook zoo'n koddig gezicht, zoo grie zelig en zoo komisch meteen. Dan komt eindelijk de rust. 't Licht gaat uit, buiten ligt de pacht en de stilte. Binnen valt de een na den ander in slaap. Kukulekukuuuu.... Kukulekukuuuu.... De dag ontwaakt, de haan verkon digt 't luid en blij, de kippen kakelen, de konijnen springen naar buiten, waar de zon, vlammend rood, zich zich boven den horizon verheft. Een nieuwe dag, die nieuwe vreugde brengt. Een voor een, kruipen de kinderen uit hun slaapzakken, lachen en zingen en stoeien. Daar komt het hoofd van meneer Roeper om den hoek. „Lekker gesla pen kinderen." „Nou, fijn meneer." Wasschen en kleeden en eten en dan de blije we.reld in, naar de bosschen naar de duinen, om 's avonds, moe in slaap te vallen De laatste avond. Meneer Roeper, de man met zijn meer dan zeventig levensjaren en zijn hart van twintig, waar plaats is voor alle Heldersche en Texelsche kinderen, heeft vanmiddag, toen de leidsters met hun tochtgenootjes op stap waren, een heelen kring van palen op het ruime land bij de schuur geslagen. Als de kin deren zingend en lachend thuiskomen en vragend naar de palen en naar meneer Roeper kijken, lacht hij een beetje geheimzinnig en zegt: „wacht maar, straks zal je wel zien wat het be- teekent," en als het avondeten op is en het zoo heerlijk rustig buiten op het land is, als de zon aanstalten maast om naar de Chineezen te gaan, dan is rondom de palen een touw gespannen en aan het touw hangt een koek. In den kring staat een van de leidsters en die speelt op een mondorgel, vroolijke, dar tele deuntjes en de kinderen dansen in een wijden kring om de afzetting. Als de leidster plotseling stopt, schie ten ze als pijlen uit den boog op den koek toe en wie er het eerste is, heeft hem gewonnen, 't Is een dolle vreugde op hei landtot het tijd wordt om naar binnen te gaan, maar nog niet naar bed, want het is vanavond af scheidsavond en dus mag het stroo wat langer wachten. De meisjes zijn goedleersch geweest. Ze hebben van de leidsters, Corrie Die- terich en Clara Speyer, aardige spelle tjes en aardige versjes geleerd. Daar was b.v. de vuurpijl. SSSSssssssBommmm.Ooooo! Daar was het negerkamp met den brand in den nacht, de passagiers op de boot hebben er reuze pret om ge had. Daar was het lied van Jan Klaas- sen en Catrijn, daar was de IJscoman, van Jacob Hamel. Enne, maar ik zou u een paar momentopnamen geven. Ga dus nog even neer naar de schuur, waarvoor nog altijd vroolijk de vlag waait, waar de feestelijk gedekte tafel staat. Marie Leys zit met strak gezicht ach ter de tafel, ze is de kantonrechter, die straks recht zal moeten spreken over boosdoeners en is zich ten volle van haar waardigheid bewust. Daar komt een veldwachter binnen, met een wetsovertreder. „Zoo, wat heb jij gedaan?" „Hij heeft gezongen meheer, zonder vergunning." „Zoo, mooi is dat, hoor." „Hoe heet je?" De liedjeszanger zwijgt. „Eh, kan je me niet zeggen hoe je heet?" „Hij kan niet praten, meneer, alleen maar zingen," verduidelijkt de veld wachter. „Nou, zing dan maar, hoe je heet." „Piet Hein, Piet Hein." „O, Piet Hein, schrijf maar op." „En hoe heet je vader?" „In een blauw geruiten kiel." „O, Miehiel de Ruyter." „En je moeder?" „Marieieieitje", klinkt het zangerig en tot groot vermaak van de kinderen. „En waar ben je geboren?" „Aan d'oe-oever v-a-a-n de sne-elle vliet?" ,.En waar is .ie grootmoeder gebo ren?" ,Sarie Marijs" „O. in Afrika." „Nou je hebt drie maanden." „Niks hoor, 't zal niet gaan.' 1 „Wat zeg je?" ,,'t Zal niet gaan". Uit een jas komt de toestemming om te mogen zingen. De kantonrechter is verontwaardigd, de veldwachter krijgt een uitbrander, het doek valt... Zoo ging het door. Het bezoek van den schoolopziener in de klas die haar meester den baas was en waar Sara vertelde van d'r aangenomen zusje Rebekka, van d'r stiefbroertje Sampie en van Mozie en dat zemetz'n zevenen in één bestee sliepen en de luikjes dicht deden voor de kou. Of ze dan geen frissche lucht kregen, vroeg de schoolopziener. „Ja, van de beenen", antwoordde Sara, onder uitbundige hi lariteit van haar jeugdig auditorium. Dat was de binnenpret allemaal. Ik zou nog wel meer kunnen vertellen, want de grappen waren niet van de lucht. En dan was er overdag het zon nige weer en de verrukkelijke tochten over het eiland Texel, waaraan ze alle maal een stukje van hun hart verloren hebben. „Hè, meneer, laat ons nog blijven," dat was zoo'n beetje de eerste begroe ting, toen we Donderdagmiddag de club kwamen halen. „Toe nou, tot Maandag." Maar ja, dat ging niet en we moes ten afscheid nemen van mevr. Boot, die zich zoo heeft ingespannen om het de kinderen naar den zin te maken en die ze iederen dag maar weer heerlijke maaltijden bereidde, van meneer Roe per, die zijn schuur zoo gastvrij had afgestaan en zijn hart voor de kinde ren geopend, van de bewoners van de Waal, die lachend de kinderen uitge leide deden. En nu tenslotte een driewerf hoera op de fam. Boot en de fam. Roeper, en allen die hebben meegewerkt om dit eerste kamp tot een succes te maken, niet het minst de beide leidsters. Lang zullen ze leven. Hoera.hoera. hoera..! Voordat ik afscheid van jullie alle maal neem, meisjes, moet ik jullie eerst nog even herinneren aan m'n voorstel bij het begin. En dat is, dat jullie een opstel maken van de voorbije dagen. Nu, in de vacantie, heb je er best tyd voor. Het beste opstel wordt beloond met een mooi boek. Zorg dat het volgende week Donderdag op kan toor is. Afgesproken? En nu m'n kampeervrienden. Ik hoop, jongens dat jullie het net zoo fijn heb ben, als de meisjes. Aan je leiders zal het zeker niet liggen. Als het weer nu meewerkt en jullie nemen je beste humeur mee, wordt ook jullie tocht reusachtig. Tot Maandagmorgen kwart voor tien aan den steiger van de Texelsche boot.. KINDERVRIEND. Een spannende geschieden uit het Wilde Westen. Paarden vangen met een buksl door CHR. DEUTRIAND. Zes mannen, twee vrouwen en de jon gen, dat was alles, wat er van de kara vaan aan de messen en geweren der Sioux-Indianen was ontkomen. Nu la gen zij zwaar gewond achter een klein, beboscht heuveltje, waar zij op hun einde wachtten. Alleen Bunny de jon gen was ongedeerd gebleven! Alles, vv at hij met de ten doode opgeschreve- nen kon aanvangen, was echter het rondbrengen van drinkwater, een goed rustbed voor hem te maken en de om geving af te zoeken naar wild. Ook thans bevindt hij zich weer op de jacht en wordt hij door de hulpelooze zieken met ongeduld verbeid! „Wij moeten hem hulp laten halen!" zegt een der mannen met zwakke stem," we hebben vrouwen hier, die gered moeten worden. Maar niemand van óns is in staat zich zoover voort te sleepen! Als de jongen het spoor van onze wagens volgt, kan hij binnen een week in het fort terug zijn. Voor de vrouwen... „We moeten eerst een paard vangen! Anders is de zaak verloren!", zegt een ander. „Moeten!" hoont één der volgenden, ongeduldig door zijn koorts. „Hebben we één riem? Om maar niet te spreken van een lasso?En hoe wil je, zon der lasso, een paard vangen? „En wie zou een mustang moeten vangen? De jongen misschien?" „Rijden kan hij, als de beste!", zei Bunny's vader, die met een schot door het been, onder een boom lag. „Wat dat betreft zouden we op hem kunnen rekenen!" Op dat oogenblik kraakte dicht bij hen een schotOnwillekeurig zweeg iedereen, want een schot kon in die on zekere tijden veel beteekenen. De takken gingen krakend uiteen en Bunny trad te voorschijn.... Op het twaalfjarig jongensgezicht blonk trots! „Ik heb een wolf geschoten", zei hij maar hij voegde er niet aan toe, dat de vele, onbegraven dooden de gieren en de wolven aanlokten. Dan zette hij de buks bij den voet en zei: „In het dal staat een kudde mustangs. „Als ik een lasso had. „Lasso?" riep de jager met zqn zware stem, „vang een hengst met je buks, jongen! Dat is heel eenvoudig, gentlemen. Opgepast Bunny, haal de huid van den wolf, die je zooeven ge schoten hebt! Intusschen zal ik eens zien, of ik nog op mijn oude beenen kan krabbelen. En verder moet je de buks eens zorgvuldig laden, voor een haarfijn schot i" Een half uur later keken de beide jagers in het dal uit, waarin de kudde mustangs graasde. Er waren er niet velen! „Neem nu de wolfshuid, Bunnp, en trek die over je hoofd en schou ders!" zei de jager, „daarna kruip je er heen, maar blijf binnen het bereik van mijn buks, want het gaat om je leven, als je onder hun hoeven raakt, 'gen! Ik moet een haarfijn schot dm n ik heb een wond van een bijlslag den schouder. En éénarmig schieten, boy, dat is niet zoo heel gemakkelijk, denk daaraan Bunny knikte en trok de bloedige huid van de wolf over zijn schouders. Daarna kroop hij op handen en voeten over den heuvelrand en werd onmid dellijk door een hengst ontdekt! „Nu, Bunny," siste de jager, toen de mustang met een strijdlustig en drei gend gehinnik en donderenden hoefslag tegen den heuvel kwam oprennen. „Nu...!" Bunny wierp de wolfshu' af. ue hengst steigerde, toen Lij tseling, inplaats van een wolf, een mensch voor zich zag. Tegelijkertijd kraakte het schot van den jager en wierp het dier, als door den bliksem getroffen, neer. De welgerichte kogel had haar scherp de zesde halswervel geschampt en de mustang was voor enkele oogenblik- ken slechts verlamd! „Snel, Bunnw, voordat hij weer be gint te razen!" De jongen sloeg een doek om de oogen van de hengst en dwong het bit tusschen de scherpe tanden. Geen seconde te vroeg! Want de mustang had zijn krachten weer terug gekregojj en sprong plotseling op. Maar de doek benam hem het uitzicht en bracht hem in verwarring! „Spring erop, Bunny eD denk eraan, hij is gevoelig aan de hals wervel, die ik geraakt heb, een enkel tikje ertegen en hij loopt weer. En bij ten doet hij dan ook niet meer- Go ahead, boyi De jager trok het doek weg. Dj; hengst wierp een woedende blik om zich heen, schoot als een pijl uit ee

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1934 | | pagina 20