Van onze Texelsche kampeertochten. Een enthousiaste schare jongens steekt het Marsdiep over. „Droomen zijn bedrog!" zegt kleine Kees En de steentjes werden diamantjes Oome Piet was even best over het verloop van den kampeertocht te spre ken als de kampeerders zelf. Hij was minstens twintig jaar jonger geworden door het enthousiasme van de jeugd en zijn oogen straalden, alsof er geen men- schenleven over z'n hoofd was heenge gaan. Van hem was het initiatief uitge gaan voor het ringsteken op fietsen en met grooter spanning dan de jongens had hij het verloop gevolgd. Hij was de organisator van den wedstrijd in zakloopen en als Albert er niet bij ge weest was, voor wien hij zijn reputatie van oom had op te houden, dan was hij vermoedelijk ook nog in een zak geklommen en hadden zijn oude bee- nen hem met jeugdige snelheid over het land gevoerd. Nu heeft hij lachend en aanmoedigend aan den kant ge staan. „Oome Piet, vergeten de jongens niet," want nog den laatsten dag trapte hij, alsof hij twintig was, met de jon gens langs Oosterend en Oost, vertelde grapjes en leerde de jeugd Tesselsche liedjes, met een ondeugend tintje. Ja, mijnheer Roeper heeft in het hart van veel Heldersche jongens en meisjes een groote plaats veroverd, en als ze hem straks eens in Den Helder tegenkomen, dam zullen ze, in blij her kennen, tegen vader en moeder zeg gen: „Kijk, dat is nou meneer Roeper." Een nadere aanduiding is niet noodig, want vader en moeder weten even goed als hun jeugdige spruiten, wie de oude- jonge Tesselaar is. Het enthousiasme van meneer Roe per was als het enthousiasme van de leiders en de jonge kampeerders, als de stemming van de familie Boot en Plaatsman. Want allen waren het er over eens, dat de kampeertocht reus achtig geslaagd was en dat het weer fijn was geweest. „G.O.E.D. Z.O.O. Goed zoo, goed zoo, goed zoo Dat waren de eerste klanken, die uit de benting van de jongens naar buiten rolden, toen we de Waal binnen stapten. Een welkomstlied, meer ge bruld dan gezongen, werd daarna aan geheven, de grond dreunde, Nellie haar moeder lachte, Annie lachte. Ze mochten die dwaasheid van de jongens wel ,al waren ze dan ook zoo'n drukte niet gewend. Met toegeeflijke vriende lijkheid hadden ze vier dagen lang den aanval op hun vleeschpotten doorstaan en hadden ze gezien hoe de trek van de jongens zienderoogen groeide. Dat kwam van de Tesselsche lucht, dat kwam van het lekker bereide maal, dat kwam van de vriendelijke, goede zorgen. „Nou, hoe is het geweest, jongens?" „Reuzig, meneer." an alle kanten klonk het spontaan, en de leiders, de heeren v. d. Leek en Kerkhoven, waren ook best te spreken over het gezin van de Heldersche Cou rant. De jongens hadden zich best ge houden en hadden zich uitstekend ver maakt en het weer had niet beter kun nen zijn. „Een van de leiders is languit te wa ter gevallen, meneer", vertelde een van m n.. vr'.endjes met zichtbaar genoegen. „Hij zei, dat we d'r vooral aan moesten denken onze broeken niet nat te ma ken, want we waren aan het pootje baden, en terwijl hij op ons let, trapt ie in een kuil en valt. met z'n fiets én al, plomp te water. We hebben ons krom gelachen, 't Meest jammer was, dat die limonade-flesch sneuvelde." ,.En Dirk die heb geen broek meer an." „Draai je er es om, Dirk." Gehoorzaam volgt Dirk het bevel op, draait zich om en laat zien, dat er van achter meer onder- dan bovenbroek zichtbaar is. „En Henk heb ze reserve broek an- getrokken, want de andere lag heele- maal in flarden". „Een lol dat we gehad hebben, me neer, 't is jammer dat het om is, 't had de heele vacantie moeten duren, maar da's natuurlijk te duur, hè?" Intusschen geeft Harm Piet een duw, dat hij bijna van den divan af rolt en Cor knijpt Dirk in z'n neus. „Blijf van me af joch." „Van wie is dit pand?" De leider steekt een potlood in de hoogte. „Van mij, meneer." „Ik ben geen meneer." „Wat bent u dan." „Een edelman." „Wat blieft u dan." „Dat je me dit doet, dat je me dat doet, dat je vijf minuten lang een In dianen dans buiten uit gaat voeren." Gehoorzaam gaat Cor naar buiten en danst en danst voor het raam tot groot vermaak van z'n vriendjes bin nen en tot verwondering van de be woners van de Waal, die hem gezien hebben en die minstens gedacht heb ben dat hij te veel naar de bokken ge keken had en bokkig geworden was. André Gunthert moest azijn en limo nade opdrinken, om in het bezit van zijn pand te komen en hij deed dat met stoïcijnsch gezicht. En Nellie Boot mocht ons kleine vriendje omhelzen, onder protest van Piet en gejuich van de anderen. „Of 't zwaar werk was" wilde Wim Haven weten. Zoo onder vroolijk spel rikketikte de klok maar door en draaiden de wijzers maar rond, dus kwam het uur van scheiden, nadat „de vuurpijl" naar bo ven gesist was en het Negerkamp „ge snorkt" had en de „Donkere avond" van meneer v. d. Leek, de griezels over je lijf hadden doen loopen. O ja, er was nog wel meer geweest, want Harm Leyen had „een bak" verteld, en nog ,,'n klein bakkie" en Cor Wisse wilde een mop vertellen, die de jongens echter onbarmhartig afpoeierden met den dooddoener: „Die kenne we allang". Aan alle dingen komt een eind. We probeeren soms de aangename dingen in ons leven wel te rekken en de ge beurtenissen, die minder aangenaam zijn te verkorten, maar toch de tijd draait onbarmhartig door en die vraagt niet of we nog wat langer wilden blij ven. „Vooruit, jongens, we moeten weg." Een „lang zullen zij leven in de gloria", voor de familie Boot en Roe per, voor de familie Plaatsman en den slager Brouwer van Oosterend, die t\\ee worsten aan het jongenskamp liet bezorgen en voor alle bewoners van De Waal, die met lachende ge zichten aan de deuren stonden, als ons vroolijk groepje voorbijging. Wij vergeten Texel nooit!!! Tot wederziens! Volgende week zal ik een of twee van de bes^e opstellen over den kam peertocht, zoowel van de jongens als de meisjes plaatsen. En jullie weet, het beste opstel wordt beloond met een boek. Ik heb nog geen tijd gehad, om de opstellen van de meisjes door de lezen, maar hoop dat de volgende week te doen en dan meteen bekend te ma ken, wie het boek gewonnen heeft. Van Marie Leys heb ik, door middel van Lientje van Lopik, eenige foto's gehad. Daarvoor m'n hartelijken dank. 't Is jammer, dat ze niet scherp ge noeg zijn om ze te reproduceeren, an ders zou ik ze in 't Juttertje opgeno men hebben. Als er nog andere vriend jes of vriendinnetjes zijn, die foto's ge nomen hebben, die scherp genoeg zijn, dan wil ik ze graag voor de krant hebben. Breng ze dan Maandag of Dinsdag even. De jongens moeten er voor zorgen dat Donderdag, voor den middag, de opstellen op kantoor zijn. Nellie Boot. denk je nog even om het jasje van Henk Klitsie? Nu, tot ziens hoor. KINDERVRIEND. Een vertelseltje van onze Zuid-Afrikaansche stam-genootjes. door P. KRUGER. Toen Keesje nog een klein kereltje was, mocht hij 's avonds, als de maan helder scheen, dikwijls met vader, moe der en met zijn zusjes en broertjes op het grasveldje zitten. Vader kon zulke prachtige verhaaltjes vertellen en raadsels, die hij wis...! Daar konden de kinderen een heelen avond over zit ten piekeren, maar vinden kon je ze haast nieten toch waren ze dood eenvoudig als je het maar wist! Raadt, raadt, het gaat héél ver, het is klein, maar reikt tot gindsche ster! Dat was een van de raadsels, die Keesje het mooist vond. Weet je wat de oplossing was? Het oog! Dat is klein, maar kijkt heel ver, zeker wel tot aan de ster, die boven ons hoofd fonkelde! En eens op een avond, toen de groote heldere maanschijf tusschen een rij donkere wolken doorschoof, vertelde vader. Zou het even ver gaan, als ik kan dat ik jullie later wel eens oververtel len zal! „Kijk," zei vader toen, „hoe prachtig het is, dat we zoo ver kunnen zien. Nu kunnen we de maan volgen tot in de wolken toeen al die mooie sterre tjes. Wonderlijk-mooi, vind je niet?" Maar Keesje had slecht geluisterd en speelde met een steentje. „Morgen, als het weer daglicht is ge worden, ga ik dit steentje weggooien, vader. Zou het evenver gaan, als ik kan kijken?" Vader lachte en vertelde Keesje, dat zijn oog in één oogenblik verder kon zien, dan een steentje ooit geworpen kon worden! En dien nacht droomde Keesje, dat hij een groot aantal steentjes hoog in de lucht wierp en dat zij voorbij de wolken vlogen en in blinkende, schit terende sterretjes veranderden. Het was prachtig! Hij kon duidelijk zien, hoe de ronde, witte kiezelsteentjes steeds hooger en hooger vlogen, nog harder, dan de vogeltjes vliegen! En het leukste was, dat vogeltjes tenslotte verdwijnen, steeds kleiner worden en tenslotte niet meer te zien zijn. Maai de steentjes kon hij voortdurend vol gen, totdat zij de wolken raakten en dan opeens schitterende sterretjes wer den! Toen droomde hij, dat zij verscho ten, als die sterretjes... Zij vielen met een blinkende streep door de lucht, naar beneden, tot vlak voor de deur, op het bleekveldje en daar ver anderden ze in de prachtigste diama ten. Den volgenden morgen heeft Keesi, overal tusschen de grassprietjes nai diamanten loopen zoeken, maar foei niet één vond hij er! Toen haalde fe het steentje, dat hij den vorigen avond opgeraapt had, uit zijn zak en gooid. het zoo hoog mogelijk de lucht in. Maar erg hoog vloog het steentje niet..' gij kwam weer gauw terug, viel vlak bi: Keesje op den grond en rolde een eindje weg. Keesje wilde echter den moed niet opgeven. Met een geweldige zwaai van zijn armpjes gooide hij het steen tje opnieuw omhoog, maar tevergeefs Toen riep moeder hem binnen voor het avondeten en Keesje was erg nuk kig aan tafel. Zijn armpje was daaren boven zoo moe, dat hij de lepel haast niet kon vasthouden. Dien nacht daar op droomde hij weer, dat hij een heele zak vol diamanten had gekregen en dat zij allemaal geweldig rijk erdoor wer den. Den geheelen dag, die daarop volgde, was Keesje met zijn gedachten bij de steentjes, de sterretjes en de diamanten, Als hij zijn oogen openhield zag hij steentjes, deed hij ze dicht dan werden het sterretjes en diamanten. Den volgenden nacht droomde h| wéér!Maar toen droomde hij. dat de diamanten van diep onder den grond kwamen en niet vanuit de lucht. In het tuinhuis haalde hij een groote schop en in het droge slootje, vlak naast het huis begon hij te graven. Daar was het al een beetje dieper en zou hij vlugge: opschieten, dacht hijHij groef dea heelen dag, droomde hij, en hij w doornat van het transpireeren, en toe; I hij met schrik wakker werd, was hij I nog geen diamant tegengekomen. Heil was een zware droom maar Keesje voelde, dat hij thans op het goede spoor wasdiamanten onder den grond, had de droom gezegd, en nu zou hij; gaan zoeken om mammie, pappie en alle broertjes en zusjes allemaal rijk te maken. j Hij liep overal rond om een plekje te gaan zoeken, waar hij kon gaan gra ven, want je moet toch eerst weten, waar je moet graven, anders loop je kans niets te vinden. Dat was een ver moeiend werkje en Keesje zakte bpa door zijn knietjes heen vlug liep mj naar pappie's „dipkraal", zooals ze da daar noemen. De „dipkraal" is soort put, waar de schapen in gejaag worden ,als ze ziek zijn. Daar in vor- den ze dan ontsmet, of „gedip", zoo® het heet. Op de rand daarvan is Keesje nee - gevallen, in de schaduw van een groo granaatboom. Daar groeien geen gr naten aan, zooals je misschien zou denken, maar de heerlijke, sapP? granaatappels. Keesje plukte zoo n f pel af, brak de vrucht open en at e handjevol van de prachtige, roou-i zoete pitjes op. Toen ging bij laps liggen en was weldra in een diep slaap gedompeld. Plotseling wera dipsloot al wijder en wijder en bon den treedjes leidden naar beneden, j lange, lange trap. En ver ben hem, op den bodem, schitterden zende diamantjes. Zij schitterden 1 mooier, dan de sterretjes ^an )angef avondhemel. Keesje rende de trap af en hij struikelde telkens m haast om de diamantjes op te ïL rapen. Met handen vol blinkenüe weelen liep hij rond door dei van de dipslootOpeens echtei het alsof de trap weer korter ^e"naat ijlings maakte Keesje, dat hy boven kwam. Nog maar drie tree vlug greep hij een tak van den naatboomploens, daar roia*31 jt paar diamanten uit zijn zak, w -e de diepte.... Toen schrok gj wakker! Het was wéér een droon *j6 voelde in zijn zakkenina,fa00ti; waren leeg, alleen een Paar tolletjes en een touwtje kwam eie;. Nu zag hij wel in, dat het v ëj sche moeite was om de dia;» r te zoeken. Hij ging moedeloos

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1934 | | pagina 16