TOM DE NEGERJONGEN Raadsels •T JUTTERTJE Een Stokpaardje maken ZATERDAG 29 DECEMBER 1934 HET WEGGELOPEN MEISJE. PAG. 7 Uit onzen Iachsproeier. Nieuwe Raadsels. Voor figuurzagers! Een leuk knutselwerkje. Dit werkje is voor de kleinere kinderen bestemd. Het is erg leuk en helemaal niet moeilijk! Eerst teken je een kop en de hals. Kijk tnaar naar het voorbeeld. De ogen, oren, manen en tuig mag je niet vergeten, hoor! Je doet het op vurenhout 3 5 mm (mil limeter) dik. Je boort er met een zwik- boor een gat voor de teugel in de mond hoek. Nu ga je het geheel uitzagen met een figuurzaag. Als je dat gedaan hebt, ga je het mooi kleuren! Met gewone waterverf, en wanneer het goed droog is, strijk Je er vernis over, omdat de waterverf anders afgeeft, en dat zuo natuurlijk reuze jam mer zijn. De stok moet ongeveer een halve meter lang zijn en wel drie maal zo dik als de kop. Aan één kant zaag je met de figuur zaag een insnijding, die 4 k 5 cm deip moet zijn. De paardehals moet je makkelijk in kunnen schuiven. Dan maak je de stok en de kop aan elkaar vast door een schroef erin te draaien en dan is het paardje klaar! DE LEGENDE VAN HET SNEEPW- KLOKJE. Hoe het komt, dat de sneeuw en het sneeuwklokje zulke goede vrienden zijn. Wanheer het nog erg koud is, in het hartje van de winter, dan komt toch al het kleine fijne sneeuwklokje boven de grond alsof het zou willen zeggen: ,,Nu moet het toch eens eindelijk Lente wor den". Men staat verbaasd over de grote kracht, die 't tere bloempje weet te ontwikkelen, en men vraagt zich af, hoe het mogelijk is, dat het in deze kou kan gedijen. Maar de sneeuw en het sneeuwklokje zijn heel vriendschappelijk met elkaar ver bonden. Een oude legende vertelt ons, hoe dat kwam. Het was gedurende de eerste schepings- dagen. Ieder ding had een kleur gekregen De hemel was blauw en de wolken grijs, de aarde bruin en de bloemen hadden aller lei schitterende kleuren gekregen. Alleen de sneeuw was kleurloos. Z ij was 'door de Schepper vergeten. Daarom ging zij naar Hem toe en klaagde haar nood. Toen ge bood de Heer haar naar de bloemen te gaan, en daaraan te vragen of zjj iets van hun kleur aan de sneeuw willen geven. De seeuw ging eerst naar de roos, want zij dacht, dat een bloem met 26 veel kleur toch zeker wel wat aan haar 2ou willen afstaan. Maar de roos was hoogmoedig en wees haar met trots gebaar terug. En zoo onvriendelijk waren alle bloe men. Niemand wilde iets van haar tinten geven en 's avonds was de sneeuw moe en verdrietig en had zij alle hoop opgegeven. Dat zag het sneeuwklokje, dat door de sneeuw overgeslagen was. Het bood zijn hulp aan. Wanneer het was van zijn kleur zou willen hebben, zou het sneeuwklokje graag wat af willen staan. Dankbaar nam de sneeuw dit vriende lijk aanbod aan, en sindsdien leven de sneeuw en het sneeuwklokje in de beste verstandhouding. Als dank voor zijn vriendelijke hulp be schermt de sneeuw het sneeuwklokje tegen de vorst. door ELSE MAERMANN. "Annie, je moet nu een eindelijk leren, dat je niet altijd je zni kunt krijgen! Dit boek is nu eenmaal van Baby, en je kunt het krijgen, zo gauw als zij er mee klaar is". „Maar het is Zatreag, en ik heb juist nu tijd om te lezen. En Baby heeft veel min der huiswerk dan ik. Waarom mag ik het nu niet eerst lezen?" „Ik heb het nu gezegd Annie: het is Baby's boek, en jij kunt het nu niet krij gen". Boos gooit Annie het boek op de grond, en holt het huis uit. Baby, het kleine, tengere meiske met de groote blauwen oogen, droogt haar tranen, en nestelt zich weer in de groote leunsteul, waar zij zoo straks was gaan 2itten met het mooie sprookjesboek. Annie is ondertusschen zo hard als zij kon de tuin in gelopen, het hek over ge sprongen, en nu staat zij in het bos, dat achter het huis ligt. Haar wangen zijn rood en haar ogen tranen van boosheid. „Ja, jullie hebben allemaal een hekel aan mij! Allemaal! Niemand is er lief voor mij. Niemand houdt van mij. Ik loop weg. Lek ker. Net goed! Annie loopt verder. Het is hier alle maal zo bekend! Ze komt aan een plek, waar ze elke zomer gaan pieniccen. Annie en Baby mochten altijd ieder twee vriendin netjes meenemen. Maar deze zomer zal Annie er niet bij zijn. Ze voelt haar ogen nat worden. Nee, niet huilen. Dat mag niet. Ze houden immers niet van haar! Het is veel beter dat zij weggaat. Ze loopt verder. Ze is het bos nu allang uit. Eerst gaat ze over weiden. Oh, daar is het huisje van Gerritje Zwart, die vorig jaar zo ziek was. Dan gingen Baby en zij altijd soepjes en vruchtjes brengen. Wat was Gerritje daar altijd blij mee! Ze kregen dan altijd een boterbrok van haar uit het trommeltje, dat op tafel staat. Het staat er altijd! Nu ook, wanneer ze naar Gerritje zou gaan. Maar ze gèüt niet! Nee, niemand mag haar zien. Ze is immers verdronken in de rivier. De muts ligt toch tusschen het riet! Nee, gauw een andere kant uit. Links af. Over een karrespoor. En maar verder. De Zon brandt. Oh, wat is het warm! Ze houdt het niet meer uit. En wat een dorst. Ën er is geen mens te bekennen. Ze is zeker wel twee uur van huis. Wat grieze lig. Als er eens een wolf kwam. Maar Wolven zijn er niet in Holland. Wèl in Rus land. Maar dat is zo ver. Er zal wel geen Wolf hier naar toe gedwaald zgn. An nie moet even lachen bij het idee. Verbeeld je dat er opeens een wolf naar haar toe kwam en 2ei: „Och Annie, kun je mij de korste weg naar Rusland wijzen?" Maar Wolven kunnen niet praten. Niet echt. Wel in sprookjes en zo. Dan praten alle die ren. Ook honden. Verbeeld je dat Box, de hond kon praten!! Nee, dat zou te gek zijn! Annie lacht hardop. Maar wat klinkt dat griezelig. Zoo, wat is het vreselijk om alleen te zijn. Ze heeft op eens geen zin meer, om verder te gaan. Als er nu maar iemand kwam. Dan zou het niet Zo griezelig zijn. Ze verlangt naar vader, en naar moeder. O, en óók naar Baby. Wat 2ouden ze nü doen? Paps is op kantoor. O nee, het is Zaterdag. Dan is hij op zijn kamer aan het studeren. En mams? Die rust. O nee, ze is natuurlijk allang weer op. Mams rust altijd maar een nalf uur. Wat zou ze dan nü doen, Misschien thee zetten. Want het is zéker vier uur. Misschien loopt Annie wel al drie uur Drie uur? Eeuwen lijken het. Ze loopt nu allang niet meer door. Ze is omgekeerd, en ze holt op een drafje het karrespoor af. Wat! Is ze nu al bij het huisje van Ger ritje. Zal ze even binnen gaan? Nee, eerst moet ze naar, huis. Het is altijd Zo fijn Zaterdags. Gezellig allemaal thuis! Ze holt. Ze rènt! Morgen: Zondag. O, fijn! Daar is de tuin. Over het hek. Ze ziet moeder in de keuken bezig. Moeder ziet haar niet. Ze hoort de klok drie uur slaan. Drie uur Hoe kèn dat? Is ze dan nog maar drie kwartier weg? Drie kwartier! Maar dan heeft ze nog een uur tijd vóór de thee! Dan kan ze haar huiswerk alvast gaan makën. Veel is het niet. Misschien is ze om vier uur klaar. Niemand schijnt haar gemist te hebben. Annie is er opeens blij om. Ze gaat zacht naar haar kamertje. Daar is haar tas. Ze gaat aan haar tafel zitten. En slaat haar agenda open: het is werkelijk erg weinig: Voor Frans een thema. Voor algebra o, maar vijf sommen. En welgemoed opent zij haar Franse boek en begint aan de eerste zin GEEN BEWIJS! „Mulder tegen Meier!" roept de deur waarder in de rechtzaal uit. De beide tegenstanders staan op Getuige van der Tup wordt beëedigd en zal nu verhoord worden. Het gaat om het een of anderr schieterijtjeVan weinig belang overigens. „Hebt U het schot gezien?" vraagt de rechter gestreng. „Neen, Edelachtbare," zegt van der Tup rustig en beleefd, „ik heb het alleen ge hoord!" „Dat is een onvoldoende bewijs," 2egt de rechter, „U kunt gaan zitten!" De getuige draait zich om om de getui genbank te verlaten. Nauwelijks heeft hij_ zich omgedraaid of hij breekt in een bul derend gelach uit! De rechter, verontwaardigd over deze handelwijze, roept van der Tup terug en vraagt hem, hoe hij het in z'n hoofd haalt, om in een rechtszaal te lachen Van der Tup is op z'n hoede en zegt met een effen gezicht: „Edelachtbare, heeft U mij zién lachen?" „Neen, maar ik heb 't duidelijk gehoord!" 2egt de rechter boos, maar toch eenigszins onrustig „Dat is een onvoldoende bewijs," zegt de getuige rustig en gaat Oplossing der vorige raadsels: V v A t maCht s c h A n d e tegeNdeel schaf Ttijden I A m s t E r da m H. levertraan olifant mecano ijsco school opziener tennisspel marmela kampioen. Góede oplossingen ontvangen van: Zus W. en Ëransje. van E. L Naam van een Gelders stadje. Naam van 'n N.-Hollands eiland Populier. Reuk, geur. Grof, onhandig. Meisjesnaam. Bijwoord en voorzetsel. Medeklinker. n. X le regel 'n klinker, XXX 2e regel 'n dier. XXXXX 3e regel iets waardoor men in' XXXXXXX de schuld komt. XXXXX 4e regel 'n heerlijk oord. XXX 5e regel heeft 'n vogeltje. X 6e regel zit in 'n pruim. 7e regel 'n klinker. Van boven naar beneden 'n lief vogeltje. 281. Dat was t veel voor Tom. Hij be keek zijn fluit vol trots, wam hij wist ze ker dai niemand zulke mooie aon maken als 'hij. En hij dacht: „Wacht jij maar eens even, jij leelijke Drakepit, ik za. jou daar strakjes wel eens krijgen." Hij had al lang wat in zijn hoofd wat Drakepit zijn booze woorden zou terugbetalen. 282. Want Tom kende veel liedjes en jaar w;-s er een bij, die was alleen voor clif anten gemaakt. Daar werden die groote beesten heelemaal draaierig van en het was hur. onmogelijk, om op nun vier poo- ten te blijven staan. En dat liedje ging Tom nu fluiten. Eerst heel zachtjes en toen al harder en harder, al wilder en wilder. 283. De olifant had zijn groote flapooren opgezet om bete; te luisteren. En daar be gon het lieve leven al hoor, hupla, hupla, daar gingen zijn voorpooten van den grond. Vlug draaide hij op zijn achterbeenen in de rondte en het kostte Drakepit groote moeite om op zijn plaats te blijven. Maar ook Leeuwenhart en Pijl kregen het te pak ken en uansten met hun beiden mee. 284. Nog niet mooi genoeg was het den loggen olifant Nu tilde hij afwisselend ook nog zijn dikke achterpooten van den grond en at en toe sprong hij met -die vier in de lucht. Zooiets had Drakepit nog niet met zijn rijdiertje meegemaakt en het beviel hem niets. Wat moest ervan terecht ko men!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1934 | | pagina 13