PAG. 2 3kmm mri dat U ihha TOB NOOIT HOEKJE „En waar woont je moeder?" „Daar," zei Louise en ze wees naar een buurtje, waar heel armoedige huisjes stonden. „Zou je je moeder even hier willen roe pen?" vroeg de dame, die zo graag iets voor het aardige kind wilde doen. „O, Ik zal haar wel even roepen," zei het kind en holde meteen weg. In dien tijd spraken de kleine koning en Mam'selle over de kleine Louise. „Een man, die zulk een lief kind heeft en etfcr vrouw, die zo hard werkt, zal wel geen groot misdadiger zijn," begon de dame. „Wel, dan zal ik aan de directeur der gevangenis vragen, of hij Louise ladelijk wil vrijlaten," sprak de kleine koning. „En als ik, de koning, hem dit beveel, dan moet hij het deen!" „O, daar komt Louise al aan met haar moeder," riep hij. Heel verbaasd keek Louise's moeder naar de kleine jongen en de dame, die nu beiden op de omgevallen boomstam zaten. En toen de dame haar met vrien delijke stem vroeg, waarom men haar man gevangen had genomen, antwoordde de vrouw op droeven toon: „Mijn man heeft nooit iets slechts gedaan, mevrouw. Zijn eenige misdaad is, dat hij mij heeft dur ven verdedigen tegen de aanval van dron ken edellieden. Om die reden heeft men hem, de arme, brave fabrieksarbeider, gevangen genomen. Men geloofde hem niet, toen hij alles vertelde „Maar mij zullen 2e wel geloven!" riep de kleine koning en toen zei hij vriende lijk: „Ga maar dadelijk met ons mee, moe der van Louise, als ik het vraag aan de directeur der gevangenis, wordt uw man dadelijk in vrijheid gesteld Neen, daar begreep de arme vrouw niets van. Hoe durfde zo'n kleine jongen zo naar de directeur te gaan. Doch een vriendelijke wenk van de lieve Mam'selle stelde haar gerust en zij volg de dan ook vol vertrouwen het tweetal naar de gevangenis. Natuurlijk keek de directeur al heel vreemd op toen hij daar opeens geheel in cognito zijn koning zag verschijnen. Maar nadat Mam'selle hem alles had verteld en zijn stilzwijgen had verzocht over het uit stapje van den kleinen koning, dien ze op Kerstdag zo graag een genoegen had ge daan, schreef hij, zonder meer te vragen, een bevelschrift tot onmiddellijke invrij- Professor: „Wat weet u over ae aantrek kingskracht van de aarde?" Student: „Die is 's morgens om twee uur het sterkst, professor". Aan mej. Gina van Wandere. Wil jij het lezen Frank?" Deze schudde glimlachend van neen. Het is aan jou gericht, wie weet wat voor geheimen er in staan..." Gina bloosde en zei een tikje verwijtend: - Maar Frank." Maar bij het openscheurde wendde Frank zich naar het raam en keek in ongeduld naar buiten. Gina las: Kleine lieveling. Het doet mij oprecht spijt, dat ik je op een dwaalspoor heb moeten leiden, maar ik verheugde mij zoo op een ver rassing, dat ik niet anders kon hande len. Vlieg mij nu om den hals en laten wij samen het groote geluk herdenken, dat mij na het succes van mijn nieuwe ro man te beurt is gevallen. Kom mijn kleine lieveling,,." Gina liet den brief aan haar hand ont glippen en staarde Frank doodsbleek aan. Eindelijk bracht zij er met moeite uit: „Frank is het waar? Is het heusch echt waar? Hij knikte en trok haar met een ontstuimig gebaar aan zijn borst... Bart in 't Hout. heidsstelling van de gevangene, nummer 743, en dit bevelschrift moest toen de kleine koning ondertekenen. Gezeten op een hoge stoel, zette toen met heel veel moeite Louis Quatorze zijn naam er onder. En 2oodra dit gebeurd was en hij zelf het papier aan Louise's moeder' had gegeven, toen knielde de arme vrouw voor hem neer, ze had nu begrepen, dat het kleine, aardige ventje „de koning" zelf was. „Ga nu maar gauw heen," zei toen de knaap, „en groet Louise en zag, dat ik haar een kerstcadeautje zal sturen". „Het mooiste en beste Kerstgeschenk hebt u haar reeds gegeven, Sire," zei Mam'selle. „Maar ik wil haar toch ook speelgoed en geld sturen," hield de knaap aan en zo gebeurde het ook. En toen ze weer ongemerkt in het paleis teruggekeerd waren en die avond de kleine koning vermoeid van de gewichtige dag in zijn bedje lag, vroeg hij met een slaperig stemmetje: „Lieve Mam'selle, 'ze zullen toch Louise's vader wei dadelijk vrij ge laten hebben, nu ik het bevelschrift heb ondertekend? Ik ben toch de koning?" „Natuurlijk Sire", was het antwoord. „En weet ge nu wel, dat het de eerste gratie is die Uwe Majesteit vandaag heeft verleend? Ik hoop, dat ge deze Kerstdag nooit zult vergeten, Sire!" „Neen, dat zal ik ook nooit, lieve Mam'selle," zei de knaap, „want ik heb nog nooit van mijn leven zo'n heerlijk Kerstfeest gehad!" Even later was de kleine koning met een lachje ingeslapen. WIMPIE- INTEkVIEWT bauke prins. Ja, wat ga je doen, as je nouw toch wat in de „Heldersche Courant" schrijven wilt over Bauke Prins en je mag d'r niet van je moeder heen omdat zij zegt, as datte wanneer het donker is, de kleine apen niet meer op straat magge loopen, nou, dan mot je maar wat anders prakkiezeeren hè om d'r wat over in de krant te zetten, want, zegt die groote meneer die ook in de krant mag schrijven: ,,'n Goeie sjoemalist moet overal raad opweten die mot bij wij2e van spreken onder 't wachtschip kenne doorzwemme as-ie z'n lezers d'r een plezier mee ken doen om ze d'r wat over te laten lezen." Nouw en aangezien ikke d'r ook wat over moes prakkiezeeren om 'm te pakken te krijgen, ben ik maar Zaterdagmiddag op en neer in de v. Limburg Stirumstraat gaan loopen waai' z'n vader en moeder wonen, nou, en toen heb ik 'm gezien en gesproken en dat gaan ik nouw, net zoo as een groote sjoernalis, aan alle men schen die 't lezen willen vertellen. Dat ik nouw eerst nog eens m'n neus heb afgeveeg en m'n handen ook aan m'n broek dat komp er nouw minder op aan en dan zal ik maar beginnen met toen ze deraan kwamen hè. „Dag meneer Bauke Prins en dag me vrouw Bauke Prins." „Dag jongeheer," zeijen ze. „ikke ben geen jongeheer," zei ikke, ikke ben ikke, Wimpie van de Heldersche Courant." „Verhip," zei Bauke, daar heb je 'm nouw vrouw, das Wimpie, hier jog, daar hei je m'n hooivork. „Aaaaaauw...... potverdikkie meneer Bauke ikke ben die kangeroe niet die jullie op Timor achtergelaten hebben, 's jonge m'n vingers, wat kent u iemand hard een hand geven, u zal wel van die dikke bieseps op uw armen hebben hè as u zoo in m'n vikken knijp... Zeg 's meneer Bauke mag ik 'ns wat vragen om in de krant te zetten dan kenne de menschen dat 's lezen." „Nee Wimpie das me verboojen door de K.L.M. want ze hebben daar van je ge lezen dat je geschreven heb dat wij ze allemaal zoo goed kenne laten vliegen..." „Wat zegt u, n< •- - dat is toch zoo, laten jullie ze dan niet allemaal fijn vliegen." „Nee Wimpie," zeg Bauke, „we vliegen, maar we laten ze niet vliegen..," „Hoor nou 's meneer Bauke, nouw moet u me niet voor de gek houwen, anders lezen de menschen dat allemaal, want ikke moet dat nouw allemaal precies zoo in de krant zetten zooas u en ik praat. Kjjk nouw 'ns, as u met die meneer Parmentier en Mol en van de Brugge iri zoo'n K.L.M. kist gaan zitten dan komt u aan aller hande kompassies en knoppies en meer van die dingen, nou en dan gaat zoo'n kist vliegen en u laat 'm vliegen, omdat die Uiveruit z'n eigen niet ken vliegen, dat doen al die menschen van de K.L.M. dus die laten ze allemaal vliegen. Alleen die meneer Verbrugge niet, want die zit aan de radijoo..." „Wimpie," zeg mevrouw Bauke Prins, „Wimpie as 2e minister Marcharit opdoe ken, dan moeten ze jouw maar minister van onderwijs maken, vind je ook niet Bauke..." „Verrekskuseer me mevrouw Bauke Prins," zei ikke weer, „das niks voor mijn, want as ikke minister ben dan ken ikke niet met krabbieonussen in m'n broekzak loopen ziet uwes, nee ikke moet later een groote sjoernalis worden, misschien zalle ze mijn dan later nog wel 's laten vliegen, maar wat ik zeggen wil meneer Bauke, heb u wel 'ns opgelet dat die meneer Ver- bruggen zoo lekker door z'n neU3 ken kletsen, dat heb ikke gehoord door de radiejoo." „Hèèèè... watte..." zei Bauke. „Ja, die ken wat fijn door z'n neus pra ten. As we nou later van die luchtboemel- vliegtuigen hebben dan moeten ze die vas conducteur maken, want ik zou wel 'ns willen hooren hoe meneer Verbruggen dat wat ik nou zeg, zou uitroepen: „Lucht- boemeltje van den Heldèèèr naar Leeuwar- dèèèèn en we stoppen in Koegras Anna- poloonèè en Schagèèèèèn en dan gaane we weer verder naar Leeuwardèèèèn over Marrum-Westernijkerk-Ferwerd-Dokküüm en Metslawier en Anjüüm en Sexbierum- Pietersbierum „Zeg 'r 'ns Wimpie," zei Bauke, „as we later eens een nieuwe meneer aan de K.L.M. moeten hebben dan zal ik 'ns vra gen of ze jouw niet kenne gebruiken, is 't goed..." „Goje is-ie meneer Bauke maar dan zou ik 't eers maar 'ns aan meneer Yvel Dlawnurg vragen want die ken veel beeter kletsen as ikke, dat is net zoo'n tweede meneer Bauwmeester en die ken ook veel beter schrijven as ikke, die maakt zelf3 over een gestorven pier in z'n tuintje een heele roman... Maar wat ik zeggen wil, ik wouw nog 'ns een hoop vragen over dat van LondenMelbourne..." „Ja maar dat weten de menschen nouw toch allemaal wel Wimpie," zei Bauke, „d'r heef toch zoo veel over in de krant gestaan..." „Jawel dat is nouw wel zoo meneer Bauke, maar hier in de Jutterij willen ze d'r altijd veel meer van weten. Is 't waar dat die meneer Mol zoo'n fijn snorretje op z'n gezich onder z'n neus heef, dat vin den de Heldersche meissies allemaal zoo lollig heeft m'n zussie gezeg..." „H'm" zei Bauke„Wimpie wil ik je wat zeggen. De menschen zeggen wel 'ns dat journalisten onbescheiden wezens benne maar as je zoo door gaat dan zal jij 't toppunt worden." „Dank-ie Bauke," zei ikke, „maar je moet me nouw niet kwalijk nemen, maar de menschen hier willen alles graag weten zie je. Ze hebben hier stijve nekken ge had in de Koningstraat toen jullie daar in de Uiver zaten, van naar al die pampieren te kijken, ze hebben gegriend toen jullie in Alburie aan den grond zaten en een van de juffrouwen van ons kantoor is me om m'n hals gevlogen toen ik 's morgens m'n brievie brengen kwam voor de krant, dat was toen, toen jullie fijn in Melbourne zaten, zie je, daarom is Wimpie onbe scheiden..." „Je bent een beste vent," zei Bauke, „en as je dit nouw allemaal in de krant zet, zeg of schrijf dan, dat ik met al de tierelantijntjes aan m'n vessie na afloop van de LondenMelbourne vlucht, ik 't hier in de Jutterij toch 't fijnste gevon den heb, omdat de Jutterij toch maar 't fijnste is. Dat zeg niet alleen ikke, maar dat zeggen alle Jutters, die ik zoo over de aardbol verspreid gesproken heb. Omdat de Jutterij, de Jutterij is hè Wimpie." „Dat is zoo Bauke," 'zei ikke. „Saluut hoor en laat ze maar fijn vlie gen daar bij de K.L.M." „Daag. Bauke... Dag mevrouw..." „Dag Wimpie, m'n complementen aan alle Jutters..." EEN HANDEL-ANECDOTE. De groote componist Handel was een tijdlang dirigent aan de Londensche opera. Hij hielo vooral veel van de harp ,en ging dan ook dikwijls zelf ir. het orkest zitten, om dit instrument te bespelen. Op een avond zong een Italiaansch tenor in de opera. Handel, die deze avond ook weer in het orkest de harp bespeelde, trok door zijn spel de aandacht van -.et publiek, zoo dat men weinig op het tooneel lette. Woe dend kwam de tenor, na afloop van de voorstellingen op Handel af, en schreeuw, de hem toe: „Als U dat nog eens uithaalt* dan spring ik van het tooneel in het orkea- om U tot stilzwijgen te brengen!" „Geen slecht idee", glimlachte Handel „Maar waarschuwt U mij bijtijds, dan kan ik de pers van Uw voornemen op de hoogt" brengen. Ik ben er van overtuigd, dat u met Uw sprong op de harp meer geld Zlll, verdienen, dan met Uw zang!" hoop. Zoolang er leven ls, Is er hoopt Zoolang er leven is, is er hoop! Het gezegde heeft oorspronkelijk betrek- king op lichamelijk zwaar zieken, die een crisis doormaken. Het heeft ook nov een andere beteekenis: in leder mensch blijft, zoolang hij leeft, de hoop bestaan. Hoop op geluk, op dat geluk, dat voor geen millioen te koop is, en dat een glimpje geeft van de hemel op aarde. Hoop op verzoening met degenen, die ons ééns lief waren en die het leven var ons vervreemd heeft, het leven dat dik wijls wreeder slagboomen opricht dan de dood. Hoop op genezing, zoowel van lichame lijke kwalen als van zielewonden. Het menschenhart kan niet blijven kloppen zonder hoop. In veel gevallen zal men echter verstandig doen met zich geen ter mijn te stellen, waarbinnen men op de ver vulling van zijn hoop rekent. Want als de vervulling dan niet op den verwachten tijd komt kan de teleurstelling zoo groot zjjn, dat men alle hoop laat varen en zich klak keloos laat meedrijven met den levens stroom. Wanneer het wachten op de vervulling van een verlangen U eens heel zwaar wordt, kan het heilzaam werken om U in levendige kleuren voor te stellen, hoe het leven zal worden, wanneer Uw hoop verwezenlijkt zal zijn. Maar hoedt u dan voor de vraag, die zich als vanzelfspre kend aan u opdringt n.1.: „Wanneer?" Klampt u vast aan de overtuiging, dat alles uiteindelijk goed zal worden, maar verstoort nimmer uw innerlijke rust door u te gaan verdiepen in de vraag, die veelal geen sterfelijk mensch kan beant woorden, n.1.: „Wanneer?" De vaargeul waardoor een schip in vei lige haven binnenloopt moet aan twee kanten verlicht zijn. Ook aan één licht baken in de levenszee hebben wij niet ge noeg; met hoop alléén komen wij er niet; bij die hoop moet komen: geduld. En ge duld hebben, zonder actief te zijn iets over te geven aan de levenswetten, die al tijd rechtvaardig zijn, dat is dikwijls heel moeilijk. De neiging tot forceeren zit in de een sterker dan in de ander, maar in elk mensch toch eenigszins. Dat wij graag alles in orde willen zien, ls natuurlijk. Maar daarbij laten wij het niet, we willen dan ook nog dat alles pre cies gaat op de manier en op het tijdstip, dat wij het geschiktst vinden. En wan neer dit niet gebeurt, begeeft ons het ge duld; er komt een moment waarop wij; Ijzer met handen willen breken. „Nu of nooit". Dit is nimmer het oogenblik waarop het' lot rijp is voor: „nu". Dan wordt het' „nooit" en daardoor, door forceeren en gebrek aan geduld heeft menig mensch zijn geluk vergooid. Wanneer wij ons maar eens goed konden, realiseeren, dat ieder mensch alles krijgt, wat hij noodig heeft, niet uit materieel oogpunt, maar uit het oogpunt van het geen de ziel noodig heeft om tot grootere rijpheid te komen, dan zou dat besef ons misschien behoeden voor het forceeren, waardoor wij juist het tegenovergestelde van ons doel bereiken en voor bitter heid. Wie zich het eigen leed ten nutte maakt, om een ruimer en zachter oordeel te heb ben over het leven van anderen, die za' door leed dieper en zachter van natuur worden en niet verbitterd. Tot op zekere hoogte moeten wij allen ons lot dragen, en hetgeen wij aan leed te dragen krijgen hebben wij zeer zeker verdiend, zij het niet altijd aan dege nen die het lot gebruikt om ons dat leed aan te doen. Laat ons het dan dragen op een wijze, die niet verbittert en afstompt, maar ver zacht en veredelt. Storm op de levenszee? Zoekt de ba kens hoop en geduld! Dr. JOS. DE COCK.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1934 | | pagina 18