PAG 2 7ATFRDAG 22 DECEMBER 1934 3kkvw\ van Wimpie dat ió ihhi T JUTTERTJE JOB /VOO/7 HOEKJE «-LANDS WIJS, LANDS EER! In Joegoslavië is een club gevormd, welke zich richt tegen de in Centraal Europa heer- sehende gebruiken, als het geven van een hand en het afnemen van een hoed! De leden dezer club beloven, niemand een hand te geven en voor geen enkelen man den hoed af te nemen Ook is het dan niet oirbaar Volgens óns begrip: fatsoen, Practisch is het zonder twijfel Wat die menschen ginds daar doen! Geeft Uw kennissen géén handjes, Luidt het allernieuwst besluit, Neemt voor niemand meer Uw hoed af, Schei voor altijd daarmee uit!! Nou Wilt U natuurlijk hebben, Dat ik zeg: 't komt niet te pas En, dat zou ik héél graag doen ook, Als'k niet nèt verkouden was. Wijl ik gister achttien malen In den regen heb gedopt, En die keurige gewoonte Mij dus leelijk heeft gefopt! En, als daardoor nü m'n hoofd niet Gloeide, prikte, staken zoo. Misschien zou ik óók dan zeggen: Het is lang niet comme-il-f aut En, wanneer ik dan toevallig Net geen kennis had ontmoet, Die me met een „warmen handdruk" Allerhart'lijkst had begroet, Zoodat nü nog al m'n spieren Protesteeren van de pijn Ja, dan zou ook ik waarschijnlijk Hele diep verontwaardigd zijn! Maarnü zeg ik, op gevaar af, Dat U me een standje geeft, Dat, dat Joegoslavisch voorstel Brrr!mijn instemming toch heeft! En 'k ga nóg een stapje verder, Op deez wankelende troon. Want ik zeg, dat het me spijt, ja Dat ik nietdaarginder woon! En nu eenmaal tóch de kogel Door dit kerkje is gegaan Nu beveel ik, ook in Holland...... Deze,...,, onbeleefdheid aan! En een heel klein beetje spoed zelfs Was iets, dat ik gaarne zag, Wat betreft dathandjesgeven, Als het kón vöorNieuwjaarsdag'! Maar...... kijk ik dan naar m'n buurman, Die Zoo grüèg gegroet wil zijn, En dié 'van zoo'n beetje achting Smült, als van de beste wijn Als ik denk, dat in ons landje Duizenden bestaan, als hij...... Dün.wordt ik wel weer verkouden En...... we laten het erbij!! Weet U reeds dat in New-York de symphonie van een 28-jarigen musicus gespeeld werd, An drews genaamd, die sedret zijn 12de levens jaar doofstom is? dat in Hollywood een inbreker ontdekt werd, die de woonwijk der filmsterren ondermijnd had met een heel stelsel van onderaardsche gangen, waardoor hij met vele succes overal inbraken en diefstallen pleegde?;..... Nou nog een paar dagen en dan zit er al weer een jaar op. Nog een paar dagen en dan zijn alle menschen en Ikke weer een jaartje ouder en ben ik ook al weer een beetje dichter bij m'n lange broek, want die zou ik graag willen hebben, maar dat mag ik nou nog niet maar dat komt wel hè. Eigelijk moest ik nou op een reuze ma nier gaan snippen hè, maar nou ik m'n 'l 'fie aan 't schrijven ben, zitten Hon- u.g en die anderen daar nog ergens bo ven zee. Het is nou Woensdagmiddag en dan moet ik m'n brieffie altijd schrijven want op de krant moeten ze 't altijd Don derdags hebben snapt u, en aangezien Wimpie geen profeet is, ken ik natuurlijk van de Snip nog niks vertellen. Maar nu, nu u mij leest zal de Snip wel goed en wel uitgesnipt zijn en zullen wij dan maar op een reuze manier „hoera" roepen. Wi t een fijn weer blijft het toch hè. Heelemaai niet koud, want as het zoo door gaat, dan kenne we misschien wel in ons badpakk aan 't strand gaan lirr""en A° Kerst dagen, inplaats van achter de kachel. cec U/waar iJC'üvK gev,,xo. op de pluimveetentoonstelling. Wat was 't daar lollig. De burregermeester en de comman dant van de marine en nog een hoop an deren hebben 'm opengemaakt, maar eerst heeft er nog een meneer gejuubbieleerd die d'r zoo van alles te zeggen had of ze mooi of leelijk waren, nou en toen dat allemaal geweest was toen ben ikke d'r ook geweest en m'n zussie was bij me en toen ze bij de kanariepieten was toen zeg ze ineenen: „Pieieiet, pieieiet koppie krauw," nou toen heb ik 'r gezeg dat as ze die dooie dood gewone kanariepieten voor papegaaien ver slijt ze dan maar eens in de spiegel moet gaan kijken dan ken ze d'r eigen koppie- krauwen. Nou d'r was een hoop te zien en d'r wa ren van die kippen, die met hun eigen aan 't praten waren net as twee buurvrouwen dat doen. 's Jonge, jonge juffrouw Hen, zeg de eene, wat een drukte is het hier toch hè, foei ik heb d'r hoofdpijn van van al dat leven. „Zeg u dat wel juffrouw Kip, 't is veel te druk en ze hebben d'r nouw ook nog van die bijen bij genomen. Foei wat een enge beesten zijn dat. Ik was van de week net aan m'n ontbijt 's morgens en toen zag ik wat lekkers liggen en net toen ik 'm wil oppikken, steekt dat beest me in m'n tong en toen heb ik 'm van schrik ingeslikt..." „Hèèèè, watte..." „Ja, toen heb ik 'm van schrik inge slikt..." „Uw tong..." „Welnee juffrouw Hen, die bij natuur lijk..., nou ik ken u wel vertellen dat ik doen, hoorde hij plotseling geroep Vlucht, John, .vlucht, Mudie is ont komen, en komt met de politie terug. John was wanhopig,....,. Hij bevond zich in een donkere kamer, waarvan hij den in gang niet kon vinden. Hij dacht na, wat de groote onbekende, zijn voorganger Lord Lister, in zulke om standigheden zou hebben gedaan, doch, terwijl hij nog nadacht, ging het licht plotseling weer aan, de deur werd geopend en Mudié, gevolgd door vier agenten, trad binnen Hier is de dief, hier is de ellende ling, die het op mijn centen gemunt heeft pakt hem, mijne heeren John meende nu te kunnen optreden, Eooals Lord Lister zou hebben gedaan, hij sprong op Mudie toe en wilde hem neer slaan, doch de vier agenten, stevige kerels, Bloegen er met de stokken op in, zoodat John een dracht van slagen kreeg, welke hem nog lang daarna zou heugenHij werd gearresteerd, gebonden en in een hoek gegooidEen van de agenten Eeide: Zoo. laat hem hier maar liggen, tot morgenochtend, dan komen we hem wel aaien, we hebben nou geen zin, om ons met dien schurk te bemoeienwat zal Scotland Yard blij zijn, dat wij dien dief te pakken hebben Ze gingen heen, gevolgd door Mudie, die, foor hij heenging. John een gevoeligen trap gaf, onder de woorden: Zoo, daar heb je den trap terug, ge- tneene schurk d'r een heele indigestie van heb gekregen, ik zou nog naar m'n buurman gegaan zijn om m'n kuif te laten permanenten, want die heb in z'n ren een hoog uitstekende draadjes en daar ken je je heerlijk laten permanenten en 't is goedkoop ook, want as Je naar die Krelis hanepoot toe moet, dan moet je drie dikke pieren betalen en zeg nou zelf, in de tegenwoordige tijd ken je ze veel beter zelf opeten, niet waar..." „Wat u zegt, juffrouw Kip," maar wat ik zeggen wil heb u de laatste dagen nog iets van juffrouw Kalkoen gehoord?" „Van dat verwaande mensch?" „Ja, ze is al een paar dagen weg, ze scheen erg verkouwen te zijn want die lel len aan d'r neus waren vuurrood, maar wacht 'ns. Och arrem... vreeselyk dat ik er aan denk, de menschen 2allen 'r toch niet doodgemaakt hebben om d'r met Kerstmis op te eten...?,, „Och juffrouw Hen, doe nou toch niet zoo eng, je maakt me aan 't schrikken... veronderstel nou 's... veronderstel nou 's...?" „Nou, nou juffrouw Kip, maak je niet overstuur, je mot nooit zoo ver vooruit denken, d'r is al beroerdigheid genoeg in de wereld, maar wat ik zeggen wil, hoe vond u al die groote meneeren die naar ons ge keken hebben bij de opening." „Nou ik vond 't wel eng, ik heb in de gauwigheid nog effe m'n haar opgekamd maar d'r was een meneer met een hoop goud op 2'n jas en die keek me zoo eng aan..." „Ja, dat moes niet magge met al die menschen, maar afin dat is nou eenmaal zoo, nou juffrouw ik moet me nog effe een beetje opknappen, 't beste dan maar weer hoor en as Je nou 's effe tijd heb kom je maar 's een graantje bij me pikken. Ik heb nog 'n fijne portie van de uitverkoop hoor." „Nou, dan zal ik wel 'ns aankomen, dag juffrouw Kip, de groeten aan je man en kinders hoor en goede leg..." „Vans gelijke juffrouw Hen, tot kijk..." Kijk, zoo was 't nouw of ze aan 't pra ten waren want d'r zaten d'r met hun kop pen vlak achter mekaar te kletsen nouw en 't was af ze net zoo praten as ik 't hier heb op geschreven, dus dit was nou net zoo iets as een kippen-interview. Eerst hebben we Bauke Prins gehad vandaag hebben we een kippen-interview en nou zallen we dan maar weer eens afwachten wat het volgende is hè. Je kent dat van te voren nooit zoo persies zeggen omdat je dat zelf nooit weet. Misschien een van die menschen die een lintje krijgen op Ouwe- ajarsdag inplaats van op 31 Augustus. Nou, das nog zoo slecht niet hè om dat op den laatste dag van 't jaar te doen, dan worden weer een hoop menschen lekker ge maakt. Maar ik ben daar niet bij. Nee, Wimpie krijgt geen lintje. Die heeft 'r een. Gewonnen, met drie keer naast dat ding te slaan wat de kop van Jut heet en daar om heet dat lintje van me: Verkeerd uit gevallen-slag op de kop van Jut-ridder- orde. 't Is wel een beetje lang om uit te spreken. En nou hou ik op, want die me neer van de krant zal vast wel op me mop peren, omdat m'n brieffie weer zoo'n lint worm is, maar daar is nou weer niks aan te doen hè, want d'r gebeurt zooveel. En daarom hou ik niet op voordat ik alle menschen een paar heel prettige Kerstdagen toewensch. Daag. John lag daar op den grond, nu juist niet in een gemakkelijke houding, de tou wen, waarmede handen en voeten waren gebonden, deden hem pijn en in het voor uitzicht, dat hij den ganschen nacht hier moest liggen, terwijl hij zich morgen zou moeten verantwoorden, deed hem berou wen, dat hij Lord Lister had willen na doen...... Hij kwam nu reeds tot de ont dekking, dat de werkelijkheid, toch nog iets anders was, dan de verbeelding, of het bedenksel van een vruchtbaren schrijver... Hij hoorde ergens in de buurt een klok twee uur slaan, toen hij meende, dat iemand de kamer betrad en even daarna hoorde hij fluisteren: John, leef je nog? Wie ben je, vroeg John Ik ben het, je vriend Fensbury, ik kom je reddenik zal je touwen door snijden...... en dan zullen we samen vluch tenmaar niet door de deur, doch over de daken, want op straat wordt het huis door de politie bewaakt Fensbury, die met een dievenlantaarn was gewapend, sneed snel de touwen door en fluisterde toen: Volg me...... John gehoorzaamde Fensbury ging den trap op en vervol gens nag een. Toen kwamen zij op een zol der, een dakvenster stond open Kruip hier door, fluisterde Fens bury weer, ik volg je, ik zal den zolder af sluitenJohn kroop door het dakven ster en.het venster werd gesloten, Fensbury verscheen nietJohn durfde zich niet te bewegen, bang naar beneden te storten. Daar bleef hij zitten, steunende tegen de natte dakpannenHet werd licht Van zijn plaats kon hij de straat zien, maar hij durfde niet te roepenPlotse ling zag hij een groep menschen naderen... een groep studentenZe bleven voor het huis van Mudie staan en keken naar bovenHij zag nu duidelijk, dat Fens bury en Arthur Raikes zich bij hen be vonden en zoo waar ook Mudie, zonder grijs haar en baard...... Men wees naar hem, die verkleumd en koud, bibberde als een hond, die een koud bad heeft gekre genMen lachte, men juichte hem toe Vier agenten verschenen voor het huis en gingen naar binnen en spoedig daarna verschenen hun hoofden door het dakven sterDe agenten waren ook, hij zag het nu, studenten John kwam tot de ontdekking, dat men een leelijke streek met hem had uitge haaldZelfs Mudie bestond niet.. men had het huis van een braaf man ge huurd, om hem, John, een poets te bak kenEn de club van den grooten on bekende, werd nog denzelfden morgen ont bonden verklaard John las voortaan liever van dergelijke daden, dan dat hij ze zelf uitvoerde. SLEUR. Sleur in het gevoelsleven is liet einde van het geluk In de dagelijksche bezigheden van een mensch zit altijd min of meer iets van sleur. Kantoorwerk, huishoudelijk werk, het is eenmaal eentonig. Het meeste houdt men nog de sleur daarin tegen, door er steeds op uit te zijn, dat werk zoo practisch mogelijk in te deelen en het zoo goed en zoo vlug mogelijk te verrichten. Maar dat alles gaat nog maar om uiter lijke sleur, en de groote doodsvijand van het geluk, die ieder mensch kan en moet weren is de sleur in het gevoelsleven. De grondoorzaak van de meeste ongelukkige huwelijken, aangmomen dat degenen die het huwelijk aangingen, oorspronkelijk met elkander harmonieerden, is deze innerlijke sleur. Het is niet te zeggen hoeveel verbro ken banden, vriendschaps- zoowel als lief desbanden, zij wel op haar geweten heeft. Menigeen heeft jarenlang gehunkerd naar het geluk; toch, als het geluk eenmaal gekomen is, hoe zelden komt het dan voor dat men het, na verloop van eenigen tijd zuiver en frisch weet te houden. De hartelijkhed, de warmte, het innige contact waarnaar wij jarenlang gesnakt hebben, hoe kort blijven wij het volledig waardee- ren. De levenspartner, die wij ons veroverd hebben is lief voor ons, hartelijk, begrij pend, in het begin koesteren wij ons aan deze levenswarmte, zooals de natuur zich in een regen-periode koestert an den warmen zonneschijn van den eersten, weer mooien dag. Maar hoe gauw beschouwen wij ons ge luk als iets vanzelfsprekends, als iets dat ons toekomt, hoe spoedig denken wij er heelemaai niet over na. Kleine hartelijkheden. zorgzaamheid worden achterwege gelaten of verworden tot een gewoonte-gebaar, dat men onbe wust steeds herhaalt. Er zit geen ziel meer In, men doet het onbewust. Dan begint de blauwe gelukshemel te versoberen en de zon gaat nu en dan schuil. Maar wij slaan er geen acht op, alles lijkt onveranderd te blijven, en toch niets bijzonders? Maar de weg van een geluk, dat niet voortdurend opnieuw stevig verankerd wordt, helt sterk, en in steeds snellere vaart gaat het geluk van ons heen. n Dan komt er een catasprophe, of wel wij ontdekken op een kwaden dag, dat heel het warme, innige contact verbroker, is. Dan staan twee menschen met angstige oogen ieder aan der. kant van de kloof en vragen zich af waar de stevige, breede brug is gebleven, die hen vroeger met elkaar verbond. En dan hangt het van beider verlangen en van de sterkte-graad van het vroegere contact af, of zij in staat zullen zijn, een nieuwe brug te bouwen, en deze voortaan dag en nacht te bewaken als een kostbare schat. Want de grootste moeilijkheid in het leven is niet, om de ware te vinden, maar veeleer om de ware te behouden, in den hoogsten zin van het woord; om hem of haar zóó te behouden, dat men nimmer nuchter-weg denkt aan „mijn man" of „mijn vrouw", maar zich steeds bewust is dat het gaat om degene die men op de ge- heele wereld het meest, en op een geheel alleenstaande wijze lief heeft. In de roes van verliefdheid komt het ge luk gemakkelijk genoeg, kan het zelf3 voor korten tijd komen tot twee menschen, die op den duur niet voor elkander bestemd blijken te zijn. Het is later dat de mensch, die het geluk wil behouden, die hechte ban den leggen moet, die geen levensstorm ver nielen kan. Laat geen enkele hartelijkheid of atten tie tot een gewoonte-gebaar worden; niet elke natuur is dezelfde, maar voor ieder geldt: geeft liever één betuiging van ge negenheid, die gij met uw geheele hart meent en door en door gevoelt, dan tien gewoonte. Blijft de hartelijkheid van de ander be seffen en gevoelen, even sterk als den eersten tijd, toen uw lang-verwaarloosde drang naar levenswarmte er zich zoo gre tig aan laafde. En tenslotte: zorgt dat er óók een band komt, /velke met verliefdheid en erotieke liefde niets heeft uit te staan. Leeft mee in de liefhebberijen, het werk en de ont spanning van uw levenspartner. Wanneer twee menschen, die reeds voordien goed harmonieerden, dit doen, zullen zij spoedig één of meer gemeenschappelijke liefhebbe rijen ontdekken, hetgeen een nieuwe inner lijke band, een nieuwe bron van geluk be- teekent. Op zoo'n manier zal het geluk van twee menschen zuiver en duurzaam zijn, en zal de sluipende, grijze vijand „sleur" het nim mer kunnen stellen. U bent gelukkig? Bedenkt, aat iedere nieuwe band méér uw geluk voor u hand haven zal, en het zal opheffen to. een hoo- ger peiL DR. JOS. DE COCK.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1934 | | pagina 18