Beste jongens en meisjes.
Kindervriend
Waarom de Haas
een „Hazenlip" heeft.
De dieren in den winter*
JULLIE KUNT OOK HELPEN!
PAG 6
ZA TtKDAG 12 JANUARI 1935
Al dagenlang voorspelt de lucht sneeuw.
Ze ziet grauw en ieder oogenblik denk je
dat de witte vlinderregen zal beginnen,
maar telkens loopt het nog op een teleur
stelling uit. Van de week op 'n avond heb
ben we onze kindertjes ook voorspeld, dat
er misschien sneeuw zou liggen de volgen
de dag. Ze gingen opgetogen naar bed en
laat, toen jullie allang sliepen, heb ik nog
eens naar de lucht gekeken, ik zag geen
sterren, maar toch, er vielen nog geen
vlokken. En toen de volgende morgen onze
oudste jongen wakker werd, sprong hjj
uit z'n bed, trok het gordijn opzij en......
keek zo vreeselijk teleurgesteld, dat z'n
moeder er medelijden mee kreeg. „U hebt
het toch gezegd, dat er sneeuw zou zijn,"
zei hij „en nou ligt er niks".
„Ja, maar jongen, ik heb toch gezegd:
misschien," zo werd hij getroost, maar het
gaf niet, met een verdrietig en boos ge
zichtje kroop hij weer in z'n bed. En nu
ligt er nog steeds geen sneeuw en wij voor
spellen maar niet meer. En tochwie
weet, de lucht is nog zo grijs en het is
toch zoo'n beetje de tijd van het jaar en
wij verlangen er zo naar-wie weet
wie weet.
De gelukkige, die deze week het boek
heeft gewonnen, heet:
FIA VAN BALE,
Emmastraat 16.
Je rent maar als de wind naar kantoor,
Fia, het ligt klaar.
Corrie en Frans Bakkér, Schiedam.
Wat een kostelijke schoorsteenveger stond
er op jullie briefje, Corrie en Frans; 't was
of ie met z'n roet-zwarte pakje, zo uit de
schoorsteen kwam rollen. Jullie briefje
bracht me weer heelemaal in „Kerst- en
Oudejaarsstemming". Ik zag de brandende
kaarsjes weer en ik rook de oliebollen. Het
waren toch ook fijne dagen, hè? En wat
zijn jullie lang opgebleven, 't is om er je
leven lang slaperig van te blijven.
Joop van Bommel. Dat is in een tijd
niet gebeurd, Joop, dat je me schreef. Heb
je het zo druk gehad, dat je moest wach
ten op de vacantie, om een briefje neer te
pennen. Of gebeurt er zo weinig thuis en
op school en op straat? Kom, ik moet eens
meer een teeken van leven van je hebben,
hoor. Afgesproken?
Nanie Plaatsman, De Waal (T.). Je
kaart heb ik ontvangen, Nanie, ik vond
het wat leuk, dat er zooveel vriendjes en
vriendinnetjes me een gelukwens zonden
en wat fijn dat jij van Marie en Lieny ook
een kaart kreeg met het nieuwe jaar. Wil
je wel gelooven, dat ik dat bijna nog het
aardigste vind van de kampeer toch ten, dat
er zoo'n vriendschapsband ontstaan is tus-
schen verschillende vriendinnetjes en tus-
schen verrchillende families. Telkens
schrijven me de meisjes ook nog over
„Oome Piet", want, die heeft geloof ik de
voorkamer van menig meisjeshart ver
overd. Nu, dag hoor, de groeten aan je
vader en moeder.
Eie Leys, Rotterdam. Ziezo, ik ge
bruik ook je gemoderniseerde naam, Rie.
't Staat minder deftig en klinkt gezelliger,
hè? Misschien, als deze krant bij jullie in
de brievenbus valt, zwier jij ergens op de
schaats, op de Kralingsche plas, tenminste
als de barometer niet is gedaald en de
Kralingsche plas alleen betreden kan wor
den door zeemeeuwen, die vanauit Den
Helder een kijkje komen nemen bij m'n
Rotterdamsche vriendinnetje
Cisca du Porto, De Waal (T.). Hè, ja,
dat zou fijn zijn, hè? als het zo lang bleef
vriezen, dat het ijs sterk genoeg werd om
jou en alle Waalsche en Burgsche en Oos-
terendsche en Koogsche meisjes te dragen,
maar ik vrees er voor, want vanmiddag
zag 't water al weer van de raamposten
lekken, waar lange ijskegels aan hadden
gehangen. Maar je moet de hoop nog maar
niet verliezen, het is pas Januari en ook in
Februari en in Maart kan er nog vorst
komen.
Nelly Boot, De Waal (T.). Ja, m'n
adres weet je goed, hoor, Nelly. Wat ge
lukkig dat Janny weer zo goed als beter
is. Nu het eenmaal zover is, heeft ze na
tuurlijk alleen nog maar pleizier in de zaal,
waar ze ligt, vooral nu er nog twee Tesse-
laars liggen en wel twee tantes van raad
selvriendinnetjes, hoe kunnen ze het zo
uitzoeken. Je bent aardig aan het kokerel
len geweest, toen je moeder aan de over
kant was. Was het te eten, of was de
pap aangebrand en de aardappelen zonder
zout?
Stoffel Krjjnen. Je bent zeker zo mal
op je neefje, of het een broertje van je is,
Stoffel, het is ook een grappig en bij de
hand jongetje, lees ik uit je briefje en hij
heeft natuurlijk allang vriendschap geslo
ten met je „kraai", ook al heeft die hem
een keer „gepikt". Die kraai dacht zeker,
dat het een appelbol was.
Marietje en Frans Dirks, de Kooy.
Kom, kom, kom, Marietje en Frans, is er
zoo weinig te beleven in de Koojj. Ik houd
soms veel meer van het buiten, dan van
het leven in de herrie van de stad. 't Is
buiten veel mooier dan hier. Je ziet er de
lucht zoo groot en de wolken kan je vol
gen op hun wandeling langs den hemel,
je ziet er de zon langer en meer sterren
's avonds en het groene gras dan de
grauwe straatstenen en de mensen, ach ja,
de mensen zijn overal hetzelfde.
Hennie Kool. Ga zitten, Hennie, wat
gezellig, dat jij ook eens bij me op visite
komt. Kan ik je dienen met een kopje thee,
of drink je alleen maar limonade en cho
colade? En ben je nu van plan iedere
week even bij me aan te komen en een bab
beltje te maken en misschien, misschien 1
een versje voor me te declameeren? Nu,
ik ben benieuwd, de deur staat voor je
open, hoor. Tot ziens.
Miep Groenemejjer. Dag Miep, wel
gefeliciteerd, hoor, ik hoop dat je vaan
dag een heel prettige dag hebt en dat alle
dagen van dit nieuwe levensjaar, even zon
nig voor je mogen zijn, als de dag van
vandaag. Misschien schijnt de zon vandaag
wel heelemaal niet, maar van binnen ben
je blij en dat is nog veel meer waard,
want in je hart kan de zon ook schijnen,
terwijl het buiten donker is. Nu, daaaag.
Fransje v. Engel. Als ik een briefje
zie met roodkapje, met van die leuken Vo-
lendammer-rokken en een wolf, die op een
Duitse herdershond lijkt, dan weet ik dat
het een briefje van jou is, Fransje, ik zie
het altijd direct tussen de stapel briefjes
liggen.
Brrrr, ik ril er van als ik aan zwemmen
denk, Fransje, maar het zal daar op de
werf, waar jij het gedaan hebt, wel niet zoo
koud geweest zijn, al herinner ik me dat je
ei de eerste minuut toch ook bibbert. Of jij
soms niet?
Nel Busiman. Dat dacht ik wel, Nel, dat
je er nog iedere dag over dromen zou, als
je het zo fijn in Den Haag hebt gehad, -t Is
ook maar geen stad om te genieten. Alleen
in de Bijenkorf kan je wel een of twee da
gen zoek brengen en dan loop je telkens
weer de roulerende trap op, en door de
prachtige speelgoedafdeeling en naar het
fijne restaurant en 's zomers kan je ook
nog in de aaktuin zitten, dan kijk je over
heel de stad. Je moet maar eens proberen
in de zomervacantie nog eera zoo'n uit
stapje te maken.
Lerr Modder. Je bent welkom, hoor, ne
genjarige Lena, voor vandaag en voor het
hele jaar en het jaar dat daarop volgt en
dan mag je ook nog langer meedoen Is dat
goed?
Femmie Hoelandt. In de eerste plaats,
Femmie, ben ik geen weerprofeet, of er dus
sneeuw komt, weet ik niet. Je ziet wat m'n
voorspelling bij Tjibbe uitgewerkt heeft,
een boos gezicht, dat wil ik dus van Jou
ook niet hebben. Een schuilnaam gebruik je
alleen, als niet wilt dat je eigen naam in
de krant komi, dus je kan hem niet gebrui
ken, als je je eigen naam er achter wilt
plaatsen. Dan is het immers geen „schuil"-
naam meer? Je schreef me een gezellig
briefje, hoor. Nu, tot volgende weer maar
weer.
Sientje Nieuwdorp. Van alle briefjes, die
ik gelezen heb, was er één van een vrien
dinnetje dat een schuilnaam opgaf, Stien-
tje, maar die aan het eind van haar epistel
is een p.s. schreef: „Mijnheer, ze vinden het
thuis toch euker als ik m'n eigen naam
blijf gebruiken". En een ander vriendinne
tje wilde wel een schuilnaam, maar dan
moest haar coopnaam er achter staan. Dus
je voorstel vond niet veel ingang. We gaan
dus op de oude voet door, hè? En jij blijft
Sientje heten, al ben je misschien een „zon
nebloem" thuis. Daaag.
Jongens en meisjes, ik zou nog wel wat
met jullie willen doorbabbelen, maar er is
ander werk dat m'n aandacht vraagt en dus
zal ik voor deze week hier een punt moeten
zetten. De briefjes, het zijn er nog een hele
massa, die ik de„e week dus niet beant
woord heb. komen volgende week aan de
beurt. Dan moeten jullie me dus niet schrij
ven, tenminste m'n vriendjes en vriendinne
tjes in de ttad. Die var buiten mogen me
natuurlijk een schrift vol sturen.
Tot volgende week du^.
E en sprookje van onze
stamverwanten in Zuid-Afrika.
Naverteld en bewerkt door:
TINE BREEBAART.
Er was een een haasje, dat alleen op een
mooi eiland woonde, en volop groene blaad
jes vond om ervan te leven. Op een zonni-
gen morgen zat hij aan den oever van een
groote rivier en genoot van het mooie
weer, toen een visch zijn kop boven wa
ter stak en zei:
„Goeden morgen, juffrouw Haas, hoe
maak je het vandaag?"
„Aha, meneer visch, ben jij daar? Ik
maak het heel goed, maar ik voel me een
beetje eenzaam!"
„Ik heb al eenige dagen naar je uitge
keken, juffrouw Haas, want ik heb een
boodschap aan je over te brengen van den
overkant van de rivier," zei meneer Visch.
„Een boodschap voor mijvan den
overkant? Wat zal dat wel zijn?" vroeg
de nieuwsgierige hazendame.
„Luister, juffrouw Haas. De Koning van
de hazen houdt erg veel van jou en zou
heel graag willen, dat je hazenkonlngln
werd".
„Wat! IkKoningin van alle hazen!"
riep juffrouw Haas heel verbaasd. „Nu ge
loof ik heusch, dat je mij wat op den mouw
wilt spelden".
„Het zou mijn visschereer te na komen,
iets te vertellen, wat niet waar is. De ko
ning heeft mij bevolen je deze boodschap
over te brengen en verlangt, dat je zoo
gauw mogelijk komt om bruiloft te vie
ren".
Toen de visch dit gezegd had, verdween
h(j onder water en zwom weg, zoodat juf
frouw Haas, vervuld van het groote nieuws,
alleen achterbleef.
Hoe zou zij den overkant ooit kunnen be
reiken? De rivier was zeer breed en zwem
men kon ze niet; als de visch nu maar niet
zoo gauw verdwenen was, had ze om raad
kunnen vragen.
Opeens kreeg zij een ingeving, ze sprong
tusschen de biezen, die langs het water
groeiden en ging in de nabijheid zitten van
een krokodil, die daar lag te ilapen.
Juffrouw Haas ging onbedaarlijk zitten
lachen, waardoor de krokodil, nog half
slapend, vroeg: „Waarom lach je zoo, juf
frouw Haas?"
De Haas deed, alsof ze heel erg schrok
van de krokodil en zei: „Hè, oom Kroko
dil, wat laat V me schrikken, ik krijg er
gewoon een hartklopping van. Ik dacht,
dat ik hier heelemaal alleen was!"
„Geef mij nu eens antwoord op mijn
vraag, juffrouw Haas," hernam de kroko
dil ongeduldig.
„Ja", zei het haasje, „als U dit wist. Ik
wil het U wel vertellen, maar dan moet
U mij beloven het aan niemand anders te
zeggen, hoor, oom Krokodil".
Zö wachttte even en begon te vertellen,
dat zij met een invloedrijke jakhals had
gesproken, die haar in het geheim had
medegedeeld dat de eerste krokodil, die
kon zeggen, hoeveel hazen er op de aarde
waren, koningin van alle krokodillen zou
worden.
„Wel, wel, wel," riep de krokodil ten
hoogste verwonderd uit „Kan jij mij dit
niet vertellen, lief nichtje?"
„Natuurlijk" hernam de haas, „dit is
zoo eenvoudig als iets en daarom zat ik
Juist te lachen..."
„Nu, vertel het mij dan alsjeblieft"
smeekte de krokodil.
„Goed, maar dan moet jij mij vertellen,
oom Krokodil, hoeveel krokodillen er noo-
dig zijn om van hier tot aan den overkant
van de rivier te reiken, als de staart van
de een den neus van de volgende zou ra
ken".
„Hoe zou ik Je dat nu kunnen vertel
len" hernam de krokodil.
„Roep dan alle krokodillen bij elkaar
en laat ze een lange rij vormen, waarvan jij
dan het dichtst bij den overkant komt Ik
loop dan over Jullie heen en daarna zal
ik Je vertellen, hoeveel hazen er in de we
reld zijn".
De krokodil vond dit een uitstekend denk
beeld en zwom dadelijk de rivier op, om
zooveel mogelijk krokodillen bij elkaar te
krijgen, die hij in een lange rij opstelde
t van den eenen oever naar den anderen»,
zoodat zij als het ware een brug vormden.
Het was op deze wijze heel gemakke
lijk voor de haas om over deze levende
brug te springen en in korten tijd was zij
behouden aan de overzijde en wilde zich
met groote sprongen verwijderen.
„Heila, nichtje" riep de krokodil, „dat
gaai t, zoo maar niet, Je vergeet onze af
spraakje hebben afgesproken, dat Jij mij
zoudt vertellen, hoeveel hazen er op de
wereld zijn".
„Tracht ze zelf maar te tellen, oom Kro
kodil" riep het haasje heel brutaal.
De krokodil bemerk tte nu eerst, hoe het
overmoedige hazenjuffertje hem voor de»
gek had gehouden en woedend sloeg hij zijn
staart in het water, zoodat het naar alle
kanten rondspatte en hief een vervaarlijk
gehuil aan. Het haasje, dat zag, dat de
krokodil zich zoo vreeselijk boos maakte,
begon heel hard te lachen, onbedaarlij
zelfs, hetgeen heelemaal niet aardig was
haar was, waardoor haar bovenlip in twee-
en barstte. Van dien tijd af hebben alle
haasjes een gespleten bovenlip.
De boschwachter en zijn werk.
door J. B. Barends.
De hongerende en kleumende zangvogels,
dat is alles wat de 'meeste mensen in e
winter van de dieren merken. Erger dan
deze stads-zangvogels die per slot van re
kening geholpen kunnen worden, L° ja
wij geregeld voer geven, hebben de v u,
in de bossen en ook het wild het te y
ren, want al is daar de boswachter, 1C