POPULAIR BIJVOEGSEL VAN DE HELDERSCHE COURANT ZATERDAG 2 MAART 1935 Insectenleven in de sneeuw De fauna der gletschers. Het „eewige" stof. Populaire Rubriek Het rad van fortuin AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN Kleine springers zwerven over sneeuw en ijs. door G. Walden. Als er van insectenleven gesproken wordt, denken we natuurlijk in de eerste plaast aan het rijke dierenleven, dat zich in het prille voorjaar bij het ontwaken der natuur al dadelijk onplooit en dat den geheelen zomer door in bosch en veld kan worden gadegeslagen. Slechts weinig men- schen weten, dat er ook in den winter in sneeuw en ijs insectenleven bestaat, ja dat deze nietige wezentjes, die de eigenlijke fauna van de sneeuw bij lage tempera turen uitmaken, in de wintersche wereld hun beste bestaansmogelijkheden vinden. Tot de levende bevolking der gletschers behoort ook het eigenaardige diertje, dat onder den naam van „gletscherworm" bekend staat en dat men strikt genomen eigenlijk niet tot de insecten mag reke nen. Het leeft op de gletschers van Europa en Amerika en voorziet daar in alle een voud en bescheidenheid in zijn levensonder houd. Doch nog veel meer tiert daar hoog in de bergen in sneeuw en ijs. Zoo leeft er des zomers op de gletschers en 's winters ook in de sneeuw en het ijs van de laagvlakte een klein diertje, dat uitsluitend bekend staat onder zijn weten- schappeljjken naam van „Boreus". Soms wemelt het op de sneeuwvlakten van deze kleine insecten, die als miniatuursprink hanen rondsnorren. De wetenschap houdt •Zich eerst sinds enkele jaren met de be studeering van dit diertje bezig, zoodat er nog geen definitieve gegevens ever zijn levenswijze ter beschikking staan. Wel is er een verwant insect bekend dat echter alleen 's zomers leeft en bovendien ge vleugeld is. Men vermoedt, dat de Boreus een variëteit van dit insect is, die zich aan de gewijzigde verhoudingen van het sneeuwlandschap heeft aangepast en in den loop der ontwikkeling zijn vleugels verloren heeft. Tot dusver zijn er onder de fauna van sneeuw en ijs ongeveer 900 verschillende diersoorten bekend. Vlooachtige insecten, zooals men ze overal waar sneeuw en ijs is, aantreft, zijn er in ongeveer 25 ver schillende vormen bekend. Het feit, dat zij in alle streken der aarde voorkomen, van de arctische tot aan de antarctische zóne is een bewijs, dat de dieren reeds een lang verleden achter zich hebben, hoe- wel ze door hun geringe grootte vroeger niet opgemerkt konden worden. Het zijn kleine, vleugelloozé diertjes, die men niet alleen op en onder sneeuw en ijs, doch ook onder de schors der boomen en in muilen grond aantreft. Ook omdat ze absoluut onschadelijk zyn voor den mensch, heeft men tot dusver geen diepgaande belangstelling aan den dag gelegd voor deze kleine wereldbewo ners. De gletschervloo beweegt zich met be hulp van sterke pooten zoowel loopend als springend voort. Zijn spingapparaat is van zeer eigen aardige constructie. Het bestaat in hoofd zaak uit een lang gaffelvormig aanhang sel, de „furcula", dat onder het lichaam samengevouwen met het vorkvormige uit einde naar den kop toe gedragen wordt. De furcula wordt door twee kleine „vin gers", die uit een knobbel aan het onder lijf uitsteken en buitenwaarts omgebogen zijn, vast tegen den onderkant van het lichaam aangedrukt. Op de plaats waar de furcula met het lichaam verbonden is, zijn de spieren, buitengewoon krachtig ontwikkeld, zoodat er bij samentrekking een flinke spanning ontwikkeld kan wor den. Als de beide „vingers" hun druk op 1e furcula opheffen, dan wordt deze laat ste krachtig naar beneden gedrukt, zoo krachtig, dat het hier er zelf door van den grond wordt afgestooten en omhoog vliegt. Het heele apparaat werkt dus als een veer, die door twee klemmen (de vin gers) in bedwang wordt gehouden. Tijdens zijn „vlucht" brengt het diertje zijn spring- apparaat weer in orde zoodat het, zoodra het aan den grond komt weer een nieuwen luchtsprong kan maken. Ondanks de ge lijkenis tusschen dit diertje en de gewone vloo, blijkt er dus bij nadere beschouwing geen overeenkomst tusschen beiden te be staan. Soms komen de gletschervlooien in zoo groote menigten voor, dat ze on danks hun geringe grootte onmiddellijk de aandacht trekken. Van tijd tot tijd komen deze insecten zelf in heele zwermen voor en daar ze blauw van kleur zijn, kan men soms daar waar inzinken in de witte sneeuwvlakten zijn, kleine blauwe plekken aantreffen, die door een opeenhooping van deze kleine wezens gevormd worden. Ze zijn daar bij honderdtallen terecht geko men en velen kunnen er niet meer van daan. Men heeft waargenomen, dat de dieren dikwijls bij duizenden mijlenverre zwerf tochten over de sneeuwvelden en ijsvlakten ondernemen. Tot nu toe heeft men nog weinig doel en systeem in de trekken van zoo'n troep kunnen ontdekken. Het lijkt wel of ze een vreugdedans uit voeren en ze maken allerlei ongemotiveer de sprongen. Ze springen en klauteren over de ijsdeeltjes en worden in den groo- ten stroom van trekkers meegesleurd. Even onverwachts als de diertjes ver schijnen, verdwijnen ze ook weer, zoodra het weer omslaat. Dan maakt alles rechtsomkeerd en tracht de plaats van uitgang weer terug te vinden. Als dat niet gelukt, probeeren ze door openingen in de sneeuw tot den grond door te dringen. Er wordt beweerd, dat deze zwerftochten over sneeuw en ijs met paring en voort planting verband houden, zoodat ze als een soort huwelijksreis zijn te beschou wen, die intusschen velen slecht bekomt, want wanneer de dieren den weg naar den beschermenden aardbodem niet terug kun nen vinden beteekent dit een onderherroe- pelijke dood voor hen. Op deze wijze kan soms een heele stam ten ondergaan. Stofwolken voeren leven en dood met zich mee. De stofplaag in de steden en haar bestrijding. door A. F. BEAUCHAMP. „Hoe heb jij eigenlijk je vrouw leeren kennen?" „Ik trouwde haar!" Eeuwig is de wereld omgeven door stof. Er is geen plek op aarde, waar het zich niet, nauwelijks waarneembaar, in lichte lagen neerlegt. Waaruit bestaat eigenlijk het stof? Stof zijn de kleinste deeltjes, waarin al het tastbare op aarde uiteenvalt. Natuurkun digen, die het stof wetenschappelijk on derzoeken, ontdekken er echter nog andere bestanddeelen in. Met de stofwolken, die de wind over het land draagt, trekt stuif meel uit de bloemen mee, worden mil- lioenen kleine en microscopisch kleine levende wezens meegevoerd, om op een nieuwe plaats een nieuw leven te begin nen. Met de passaatwinden vliegt het stof om de geheele wereld. Slechts zoo is het mogelijk, dat op de verschillende conti nenten dikwijls dezelfde levensvormen der natuur worden aangetroffen. Planten- zaden vliegen met den passaat over de oceanen, om op vreemde kusten tot nieuw leven te worden gewekt. Doch ook doet het stof vernielend werk. Iedere huisvrouw voert een onvermoei- den, nooit eindigenden strijd tegen haar vernielzuehtigen vijand. Vooral in de ste den is het stof een ware plaag. Honderd voudig aangekweekt en opgejaagd be dekt het alle dingen met een dikke grauwe laag. 't Grootst is de stofvorming uiteraard in de industriesteden en vele soorten van stof hebben een bepaald ver woestende werking. Afgezien van de ver nietigende uitwerking, die het stof op onze kleeren heeft, is het vooral aan de gezondheid, dat het schade toebrengt een feit, waar wij terdege rekening mee dienen te houden, hetzij door ons lichaam tegen de inwerking van stof te stalen, hetzij door te trachten, in taaien strijd onzen erfvijand te verslaan, d.w.z. de stof vorming tot een minimum te beperken. Een gezond lichaam is in staat een groote hoeveelheid stof te verdragen zon der er noemenswaardig nadeel van te on dervinden, vooropgesteld natuurlijk, dat de menschen na bepaalden tijd uit de stof fige atmosfeer verdwijnt en in zuiverder lucht zijn longen gelegenheid geeft, weer op verhaal te komen. Het grootste ge vaar van het stof bestaat daarin, dat het de drager van ziektekiemen is, die met het stof opdwarrelt, de plaatsen met het geringste weerstandsvermogen in ons lichaam opzoeken en er zich nestelen. In dit opzicht is de ergste vijand van den modernen mensch het hedendaagsch ver voermiddel. Elke auto, die door de stad of over den landweg raast, laat nog langen tijd een stofwolk na, die mensch en dier omhult en onze woningen binnendringt. In de groote steden met geasfalteerde stra ten is dit nadeel minder in het oog val lend dan in-kleine plaatsen en dorpen. En zoolang niet de landwegen, zooals in Ame rika en Engeland voor een deel het geval is, een teerdek krijgen, zullen wij met de stofplaag blijven opgescheept. Doch de verkeersmiddelen zijn niet de eenige zondaren/ten opzichte van jje stof vorming, ook de industrie heeft ^r een groot aandeel in. Behalve de industrieën, waar producten in poedervorm worden vervaardigd, zijn er nog tal van fabrieken, waar het productieproces met een ontzag lijke stofvorming gepaard gaat. In de fa brieken van suiker, melasse, specerijen, kruiden, briketten, van hout- en alumi- niumwaren, van kurken enz., wordt bui tengewoon veel stof opgejaagd. Het aan tal stofverwekkende industrieën is inder daad ontstellend groot en elke poging om de stofvorming zooveel mogelijk te beper ken moet dan ook ten sterkste worden toegejuicht. Bijzonder schadelijk is b.v. de uitwer king van het fijne steenstof, dat bij het door F. SOMFORD. Bill Miggens liep met een ongelukkig ge acht voort naast zyn neef Richard How- Cfaft. Hoezeer hij zich erop verheugd had, eens een Derby-wedren te zien, zijn pleizier was er allang af. Hij voelde zich, orU te beginnen, erg boersch en belachelijk r,aast den fatterigen Richard, die niet had "^gelaten, hem van het hoofd tot de voe- 1611 op te nemen en te vragen: Moet ik zoo met je uit? Richards panieren waren altijd nogal onomwonden. jÜ had zooveel dunk van zich zelf, dat hij «ch gerechtigd achtte iedereen te beka- P'Relen, en dat niet altyd op fijngevoelige anier, in den grond van zijn hart was Woedend dat hij met dien „boer" uit °esL maar zijn ouders hadden er op aan- jSdrongen Bill iogeerde bij hen. Hij zou e r universiteit gaan om te studeeren «Ün ouders hoopten, dat hij bij zijn stad- „e familie wat zou ontbolsteren. 'laan had tot nu toe al z n beSt g°~ den ..boerenjongen" er van te over- geen <lat hi-i zich belachelijk kleedde, va„ d banieren had en de risee zou zijn he<?le universiteit. Bill was gewoon lijk niet gewend zich naar alles te laten welgevallen, maar hij was onder den in druk van Richards zelfbewustzijn. Vlak voor hen liepen drie meisjes, waar van de eene helblond haar had en een aller liefst gezichtje. Ze hadden heb geconsta teerd toen ze even omkeek. Aardig kopje, zei Richard genadig. Leuk poppetje om een beetje 't hoofd op hol te brengen. Bill zweeg. Hy was veel te bescheiden en te verlegen met meisjes, om zich te ver beelden dat hij welke dan ooit, het hoofd op hol zou kunnen brengen. Maar zijn blik ken zwierven télkens naar het aardige fi guurtje voor hem. Ze kijkt al telkens om, merkte Richard op. Merkwaardig, wat ik altijd een chance heb bij die kinderen. Bill had niet den indruk gekregen dat het meisje bepaald naar Richard omkeek. Het was met den geïnteresseerden blik van iemand die in een vreemde omgeving is en goed wil zien. Bill was overtuigd, dat zij ook voor de eerste maal naar de rennen was. Hij liep er over te denken hoe heer lijk het zou zijn, met zoo'n lief meisje te kunnen uitgaan, inplaats van met dezen onuitstaanbaren, critischen en minachten den neef. In het gewoel raakten de meisjes uit het oog. Er was een oorverdoovend lawaai van schreeuwende bookmakers, roezende men schen. Richard verwaardigde zich uit de hoogte, een paar uitleggingen te geven. Ik wed op Flying bird, zei hij. Wil jij ook wedden? O nee, zei Bill mat. Hij had zich, den vorigen dag veel voorgesteld van de span ning en emotie van zoo'n bescheiden wed- derijtje, maar zijn heele animo was weg. Jij lijkt me net iemand om te verlie zen... al zou je op de zekerste favoriet zet ten, lachte Richard. Bill begon een kriebelend verlangen in zijn stevige vuisten te voelen, zijn keurigen sarcastischen neef in het grijnzende gezicht te slaan, dus wendde hij zich maar wat af. Plotseling struikelde hij. Een jongeman hielp hem opstaan en Bill bedankte vrien delijk. Maar even later bemerkte hij tot zijn ontsteltenis dat al zijn geld gerold was. Natuurlijk kreeg Richard een onuitstaan bare lachbui, toen hij het hoorde. Ik zag je vallen en zag dien hulp vaardigen jongeman, die heeft het natuur lijk gedaan. Je moet de trucjes kennen. Dan had je me wel mogen waarschu wen, vond Bill. Man, jij moet een kindermeid mee hebben. Bill z—eeg. Maar zijn laatste interesse in de Derby was volkomen verdwenen. Hij verloor moedwillig zijn neef uit het oog en besloot, liever het heele eind naar huis te loopen, dan van hem af te hangen. Terwijl hij, diep mistroostig, een beetje rond stond te kijken zag hij plotseling weer het aardige meisje. Ze liep een eindje van haar vriendinnen af en keek vol in teresse om zich heen. Plotseling Heft iemand tegen haar aan, een jonge man, die zijn hoed afnam en blijkbaar vele excuses maakte. Ze stonden in het gedrang en Bill zag plotseling, dat een man, die naast haar stond, zijn hand in haar taschje stak, terwijl de ander haar aandacht af leidde met zijn excuses. In een paar stap pen was hij er bij en zijn stevige hand sloot zich om den pols van een zakkenrol ler. Het meisje slaakte een kreet, de beleef de heer was wonderlijk vlug verdwenen, maar de zakkenroller zag geen kans, uit den greep te komen. Het gaf een oploop, er kwam politie... en vijf minuten later vond Bill zichzelf terug tusschen de meis jes staande, die hem alle vier tegelijk hun bewondering en dank betuigden. Bill werd rood in alle nuances, stamelde dat het niets was, dat hij zelf pas zoo dom was geweest om het slachtoffer te worden van zoo'n vent... en eer hij zelf wist hoe alles eigen lijk gegaan was, merkte hy, dat hij in ge zelschap der meisjes was opgenomen. Het mooie meisje bleek Mabel Doro te heeten. Bill vond haar nog aantrekkelijker van dichtbij en als ze praatte, dan te voren. En ze was zoo eenvoudig, zij wierp geen ver achtelijke blikken op zijn kleeding maar sprak bewonderend over de kracht waar mee hij dien zakkenroller had vast gehou den. En haar blik gleed vol waardeering over zijn groote, stevige figuur, zijn aar dig, bruingebrand gezicht met de eerlijke oogen en jongensachtige verlegen uitdruk king. - We willen wedden, vertelde ze hem, opgewonden als een echte bakvisch, die zoo iets nog nooit had meegemaakt. Nu b

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1935 | | pagina 17