Een strijder tegen
den dood.
0, txm V'impk
HET HOEFIJZER.
dat ió ikke
Populaire Rubriek
PAG. 1
ZATERDAG 1 JUNI 1935
TJUTTFRTJE
Bij den 25sten sterfdag van den
beroemden geneeskundige en
bacterioloog Robert Koch.
door
DR. A. VAN RIJN.
Toen Robert Koch 25 jaar geleden, den
27sten Mei 1910, een leven van -onver-
moeiden arbeid sloot, had de leer der in-
fectiezieken door hem en zijn volgelingen
Professor Robert Koch,
de beroemde bacterioloog en ontdekker van
miltvuur-, tuberkel- en cholerabacil, die
25 jaar geleden op 27 Mei 1910 te Baden-
Baden stierf na een leven van rusteloozen
arbeid in het belang der menschheid.
en In Frankrijk door het werk van zijn
grooten collega Pasteur reeds gewel
dige vorderingen gemaakt.
De negenjarige familieraadsman.
Robert Koch stamde uit een familie
mijnwerkers uit den Harz. In 1843 werd
hij te Klasthal geboren. Zijn ouders stuur
den hem op vierjarigen leeftijd al naar
school, waar aan den dag kwam, dat de
kleine baas in ale stilte thuis van zijn
oudere broers al lezen en schrijven had ge
leerd. Toch was hij allerminst'n „sttreber".
Een levendige belangstelling voornamelijk
voor alles wat met de natuur verband
houdt, had Robert van zijn vader mee ge
kregen. Negen jaar oud, schreef hij zijn
ouders, die op reis waren, een brief, waar
in hij hun de beplanting van hun tuin
voorlegde; met zijn grootvader spreekt
hij af, om spoedig weer eens op de vlinder-
jacht te gaan en als een kleine dokter in
formeert hij naar den gezondheidstoestand
van zijn vader en raadt hem, maar goed
veel te wandelen, opdat hg weldra weer
geheel beter zal zijn.
Student te Göttingen.
Door de bevordering van zijn vader tot
mrjnopziener werd Robert Koch in de ge
legenheid gesteld, de universiteit te bezoe
ken. Hij studeerde in Göttingen wis- en
natuurkunde, zwaaide echter spoedig om
en ging in de medicijnen. Als jong student
reeds wist hij een wetenschappelijk pro
bleem op het gebied der anatomie op te
lossen, waarvoor hem door de faculteit
een prijs werd toegekend. Hij was leer
ling van Henle en werd reeds op 21-jari-
gen leeftijd diens assistent. Toen hij zijn
Staatsexamen eenmaal had afgelegd, was
het zijn liefste wensch ,,als scheepsarts op
een groot schip dienst te doen." Doch
eerst dertig jaar later zou deze wensch in
vervulling gaan.
Zijn eerste onderzoekingen naar
de cholerabacil.
In 1866 woedde de cholera in Hamburg,
waar Robert Koch een positie aan het zie
kenhuis gekregen had. Hij kon de gedachte
niet van Zich afzetten, dat er een verwekker
van deze ziekte moest zijn. De toenmalige
wetenschap had nog slechts een onduidelijke
voorstelling van den aard van dergelijke
ziekteverwekkers; vage stoffen als „mias-
men" en „contagiër." werden als de oorzaak
van Infectieziekten beschouwd. Robert
Koch echter wierp zich met een bijna ont
stellende volharding op de bestudeering
van de uitscheidingen der cholera-patiën-
ten en zocht den verwekker. Er bestaat
uit dezen tijd een teekening met potlood,
een Vergeeld stuk papier, waarop het
uiterlijk van den verwekker voor de eerste
maal geschetst is. Doch de man van de
wetenschap heeft hiermede nog geen ze
kerheid.
De miltvuurverwekker.
Den oorlog van 1870/'71 maakte hg als
vrijwiliger mee. Toen hij van het front
terugkeerde, vestigde hij zich als districts
arts voor het disrict Bomst in Wollstein.
Al spoedig verwierf hij zich een drukke
practijk en vond daarnaast nog tgd, zich
een laboratorium in zijn woning in te rich
ten, waar hg zich op de bestudeering gan
miltvuur toelegde, welke ziekte in zijn
district groote schade onder het vee aan
richtte en ook de bevolking bedreigde.
Reeds twintig jaar hielden de geneeskun
digen zich met dit probleem bezig. Na
jarenlange expérimenten publiceerde Koch
in 1876 een eenvoudig werk, waarin hg
den aard van deze ziekte ophelderde.
Voor de eerste maal werd daarin uiteen
gezet, hoe men met dergelijke bacteriën
werkt; hoe ze gekweekt worden en vooral
hoe men ze vernietigt, werd daarin duide
lijk beschreven. In de eerste plaats was
door dezen arbeid aan het licht gebracht,
dat er specifieke verwekkers zijn, dat een
bepaalde bacil steeds een en dezelfde
ziekte verwekt.
Verder laboratoriumwerk.
Koch wees hiermede alle onderzoekers
den weg en het duurde niet lang, of nieu
we resultaten hoopten zich op: de verwek
kers van typhus, malaria, lepra werden
gevonden. Koch zelf werkte in zg'n klein
huiselijk laboratorium voort aan het on
derzoek der wondinfectieziekten; doch het
was onder c.eze omstandigheden bezwaar
lijk werken. In 1880 werd hij bij den Kei
zerlijken Gezondheidsdienst aangesteld,
waar hij zijn stuuies nu op grootere schaal
kon voortzetten. Hij legde den grondslag
voor de nog heden ten dage gebruikte des-
infectiemethode door waterdamp en vond
de proeédé's uit, volgens welke de bacte
rioloog te werk gaat.
T.b.e. en cholera ontmaskerd.
Op 24 Maart 1882 berichtte Robert
Koch de Berlijnsehe Physiologisehe Maat
schappij, dat hg' den verwekker der tuber
culose gevonden had. Eindelijk was hier
mede bewezen, dat deze gevreesde ziekte
geen voedingsstoornis was, doch een be
smettelijke infectieziekte. Men kwam toen
tevens tot het inzicht, dat een groot aan
tal huid- en beenderziekten door den zelf
den verwekker veroorzaakt werden.
Een jaar later reisde Robert Koch de
laatsten van zijn groote vijanden tegemoet:
de cholera. De cholera was al van Indie
naar Egypte getrokken en bedreigde op
nieuw Europa.Koch ontdekte haar
wekker en tevens dat de overbrenging
door het water plaats vindt. Van toen af
aan leefde hij hoofdzakelijk op schepen en
in verre landen, zooals hg zien als jonge
ling gedroomd had, want de tropen zgn e
haard van al deze groote plagen.
Hij fungeerde echter niet als scheeps
arts, doch als de groote strijder en over-
winnaar tegen >od -•* verderf brengende
epidemieën. In Afrika bestudeerde hij met
zijn leerlingen de runderpest; in Britsch-
Indië de pestziekte onder de menschen.
Ook hier werd de weg van overbrenging
ontdekt, die van den rat over de vloo naar
den mensch leidt. Naar Duitsch-Oost-
Afrika leidde hij voorts een expeditie ter
bestudeering der Tse-tse-ziekte en Texas-
koorts.
Het Robert Koch-instituut.
In 1885 werd Robert Koch benoemd tot
Professor in de hygiëne aan de Universi
teit te Berlijn. Doch hij is meer rusteloos
vorscher dan geduldig docent In 1891
neemt hij dan ook de leiding op zich van
een speciaal voor hem opgericht instituut,
waarin hij zich geheel en al aan zijn on-
derzoekingsarbeid kan wijden. Het is het
thans nog bestaande Robert-Koch-Instituut
te Berlijn-Moabit.
Een uitspraak van den grooten arts en
onderzoeker, die den mensch in zgn strijd
tegen de infectieziekten weg er doel gewe
zen heeft, luidde: „Niet loslaten!". Met
dit woord voerde hij zijn leerlingen steeds
weer aan, om evenals hij onvermoeid het
werk voort te zetten.
Het levenswerk van dezen weldoener der
menschheid is %eker niet gering te achten:
het is de overwinning van de geweldige
driemanschap: miltvuur, tuberculose er
cholera.
Terecht werd hem hiervoor in 1905 den
Nobelprijs toegekend.
Professor Robert Koch bij zgn
onderzoekin gsarbeid in Afrika.
Op onze foto ziet men Prof. Koch (rechts)
en den officier van gezondheid Klein in
Afrika bg het verrichten van een sectie
op een krokodil.
En zoo gaan we iedere dag weer een
daggie dichter bg den dag die de Koningin
en de prinses hebben uitgezocht om naar
de Jutterij toe te komen en 't reddingsmo
nument en zoo open te maken en dan heb
ben we allemaal groot feest. Maar daar
vlak bij 't reddingsmonument daar woont
iemand die heb ook met z'n vrouw feest
gehad omdat ie 60 jaar met z'n vrouw
getrouwd is geweest en een hoop mell.
schen uit het water heb gehaald en nou
mag ie dan op z'n ouwe dag de klokken
van 't reddingsmonüment hooren spelen en
dat zal ie wel fgn vinden.
Nou, Wimpie heb die menschen met die
baardjes en sikkies op d'r gezichten altijd
fijne menschen gevonden zooas ze daar
altijd op de dijk staan met die dingen
daar achter d'r kiezen, waar ze maar
altijd op staan te kouwen en waarvan ze
zoo mooi van die straaltjes kennen sp
ho dat mag ik niet schrgven, ik moet
altijd netjes blijven, maar ik wil nou maar
zeggen dat ik 't allemaal fijne mannen vin
maar die dingen die ze in Ü'r mond hebben
en waar ze op kouwen das niks lekker.
Met die inzameling voor de K 18 gaat
't fijn hè. Nou dat zal wat moois worden
as ze daar in Batavia aankomen en ze
zalle dan zelf ook wel big zijn dat 't dan
eindelijk afgeloopen is want dan zij ze toch
een heele tijd op de boot geweest hè, nou,
enne als alles zoo lang duurt dan ben je
toch blij dat 't afgeloopen is en zoo was
't ook met mij toen ik laatst eens feest
had en ik niks anders as taartjes eten
mocht, maar toen 't goed en wel op 't eind
was toen had ik knap geneg van 't heeje
feest want alle taartjes waren aan 't na-
loopertje spelen in m'n buikkie.
Wat was dat mooi hè Zaterdagmiddag
door de radio, toen al die menschen tegen
de K 18 spraken. Ik heb d'r ook bg ge
zeten en ik geloof dat ik erg stil ben ge
weest evenals die mevrouwen en menee-
ren en kinderen tegen hun pappies en
mannen en broers zaten te praten en het
moet voor al die menschen van die onder
zeeër toch wel rijn geweest zijn hè dat ze
alles voor hen gedaan hebben.
Vandaag maak ik m'n brieffie kort want
ik ben een beetje laat ziet u en as ze m'n
brieffie te laat krijgen dan komt 't d'r niet
meer in en daarom zal ik maar weer op
houwen en dan krijgt u de volgende week
weer een heel groote brief van me hè
Daaaag
Een spaansche dorpsvertelling.
van
J. OSWALD.
„De vrouw hoort in huis", verklaarde
Juan ons, toen wij er onze verbazing over
uitspraken, dat wij in de tallooze café's,
die Mallorca rijk is, nooit een vrouw za
gen. Wij hadden Juan, de man, die later
het hoefijzer vond, in een der kleine dorpen
van het eiland, waar hij lederen Zondag
verscheen, om zgn novia te bezoeken, lee-
ren kennen. Reeds veertien jaar was Juan
met de nog steeds zeer schoone Antonia
verloofd, zonder ooit meer dan teedere
handdrukken en gloeiende blikken gewis
seld te hebben. Het was in het dorp geen
zeldzaamheid, dat jongens en meisjes vijf
jaar en langer met eikaar verloofd waren,
eer ze aan trouwen konden denken. Met
dat al stak Juan, wat den duur van zijn
verlovingstijd betreft, zijn dorpsgenooten
de loef af. En dat kwam zoo. Antonia's
ouders bezaten een van de grootste fineas
van het dorp en Juan kon er maar niet in
slagen, zich een inkomen te verschaffen,
waarmee hij bij de eigenaars van een der-
gelijken hof voor den dag zou kunnen ko
men. Zoo werd de liefde van Juan onbarm
hartig in een toestand van verwachting
gehouden, als op een asbestplaatje, om het
eens on-poëtisch uit te drukken:* zonder
coit werkelijk in aanraking met het vuur
te komen en toch ook niet koud genoeg
om te kunnen afkoelen.
Wg zagen Juan slechts zelden met de
mooie Antonia samen. Ze was beroemd om
haar veertienjarigen bruidstijd en om haar
stralend haar, dat geel en glanzend was
ais versche olijfolie en dat men in Spanje
nog in verschillende plaatsen, waar een
maal Goten gewoond hebben, aantreft,
Telkens als wij hen samen troffen, was er
een vriendin bij of een oud familielid, die
in ruil voor haar hulp met de olijvenpluk
en het bewaken van Atonia's deugd, kost
en inwoning op de rijke hofstede genoot.
's Avonds als -wij met Juan in een van
de vijf kleine café's zaten, waartusschen
het dorp ons de keus liet, kwam Anthonia
wel eens voorbg' en beef een oogenblik
staan, om een glimlach met hem te wisse
len. Niets ter wereld zou haar echter heb
ben kunnen bewegen bg ons aan het tafel
tje te komen zitten. En Juan bestelde de
eene kop koffie na de andere of ook wel
een schaaltje bonbons, hg speelde kaart of
zong, begeleid door de luit van den ouden
Flamenco, de oude zwaarmoedige liederen,
die nog sterk doen denken aan den tijd,
toen het eiland Arabisch was. Hij had een
speciale voorliefde voor het „Lied voor
iedereen": „Hoort, ben ik niet rgk?
Drie huizen zgn er, waar ik in kan trek
ken, zoodra ik dit slechts wil. Drie
huizen: een ziekenhuis, een gekkenhuis,
een lijkenhuis Ben ik dan niet een rgk
man?
Toen Antonia in het voorbggaan dit lied
hoorde, betrok haar gezicht. Ze begon het
Juan langzamerhand ernstig kwalijk te
nemen, dat hg inderdaad buiten de drie
genoemde huizen er geen bezat, dat hem
verwachtte.
De Zondag, waarop Juan het hoefijzer
zou vinden, begon slecht, 's Morgens in de
kerk al had \ntonia hem als een vreemde
gegroet. En 's middags toen hg bg haar
ouders verscheen en de boerin zooals ge
woonlijk de dampende chocolade en de
versche encelmadas op tafel zette, bleef
Antonia's stoel leeg. De boerin schoof
Juan tabak en papier toe om zich een
sigaret te rollen, doch hg staarde radeloos
naar het papier, als wist hg niet wat hij
ermee zou aanvangen. „Antonia is met
haar tante naar Senor Rura uit Barcelo-
na", zei de boerin droog. „Ze wordt uitge
schilderd." Janus' bruine gezicht werd
doodsbleek, „Veertien jaar is een heele
tijd," zei de oudste van de boerin kort. En
nadat hij een paar maal zg'n suikerzakje
in de cacao had ondergedompeld: „Jg
brengt 't toch nooit tot iets, Juan. 't Zou
't beste zijn, als je maar niet meer kwam."
„De tgden zgn slecht," zei Juan.
„Daar wordt Anthonia niet jonger van,"
antwoordde de boer.
Er viel niet veel meer te bepraten. Juan
verliet het huis en liep de dorpsstraat uit.
Hg groette werktuigeigk ieder, die hij
tegenkwam, doch hg zag niemand. En hij
keerde om en ging denzelfden weg terug,
toen hg beneden bg het waschhuis drie
menschen bemerkte, die in druk gesprek
waren. Het waren Antonia en de schilder
uit Barcelona. Naast de twee stond als
altgd tante en knipperde moe tegen het
felle zonlicht. Ze deed haar dienst als
een oude museumknecht, die precies weet
wat voor kostbaarheden hij te bewaken
heeft, doch al zoo aan de gedachte ge
wend is, dat hij den indruk maakt, dat hij
de hem toevertrouwde kunstwerken in het
geheel niet meer ziet. Juist om die tante
had menig verloofd paartje in het dorp
Jean en Antonia bengd. Ze was nagenoeg
doof; Juan wist hoe prettig dat was. En
de schilder, die glimlachend met Antonia
sprak en daarbg met de slippen van haar
zwarte sluier speelde, scheen het ook te
weten. (Slot volgt.)