Het beroep van
radio-reporter.
3kieim v
HET HOEFIJZER.
dat ió ikka
Populaire Rubriek
PAG. 2
ZATERDAG 8 JUNI 1935
Televisie-reporter een beroep voor
de toekomst?
door
F. J. Berlinck.
Het is altijd interessant om met radio
luisteraars te spreken over „Het wonder,
dat Radio heet". Want daardoor krijgt
men veel stof tot ideeën. Vooral eenvou
dige menschen hebben dikwijls een bui
tengewoon zuiver begrip van mooie of
mislukte uitzendingen. Zij zijn de beste
critici, ook wanneer het hun moeilijk valt
om zich zuiver „aesthetisch" uit te druk
ken, en lange verhandelingen te schrij
ven.
In breeden kring zijn de radioluister-
vinken heel wat tevredener met de pro
gramma's dan vorige jaren. De program
ma's van tegenwoordig bevatten „voor
elck wat wils". Want tenslotte is de ra
dio er niet alleen voor geestelijk opge
wekte menschen, maar ook voor hen, die
moe zijn; die den geheelen dag gewerkt
hebben, en nu behoefte gevoelen aan ont
spanning.
Niet alleen hooren, maar ook
zien.
Men hoort dan ook wel eens een oor
deel, dat te denken geeft. Ik hoorde bij
voorbeeld een arbeider zeggen: „Daar is
één gebrek dat de radio heeft. Je moest
namelijk eens niet alleen hooren, wat er
in de studio gebeurt. Je zou het ook wer
kelijk moeten zien, wat er zich daar af
speelt.
Wanneer er bijzondere gebeurtenissen
uitgezonden worden, dan moet je je toch
altijd erg inspannen, wil je een juist
beeld van dat alles krijgen. En soms
hoor je wel, maar je begrijpt niet goed,
het ontgaat je. Vooral bij groote rede
voeringen, kun je je geen goede voorstel
ling ervan maken. Je merkt toch al te
goed, dat alles van een stukje papier in
de studio opgelezen wordt. Tenslotte,
wanneer je, iets lezen wilt,, dan heb je
toch je krant!"
In deze critiek zit wel wat waars. Het
zien speelt bij de radio een veel grootere
rol dan menigeen denkt. En het zal zeker
vooral dan een groote rol spelen, wanneer
de radio-televisie meer verbreid zal zijn
en iedere luisteraar thuis een kleine
radio-bioscoop bezit. Want zelfs wanneer
men alle deelnemers bij zoo'n uitzending
zien kan, dan wil dat nog niet zeggen,
dat het alles aanschouwelijk is. Want er
is een geestelijke leer van het licht, een
„geestelijke optica", welke problemen met
door de techniek opgelost kunnen wor
den; eigenlijk dus een innerlijk zien. En
juist hiervoor zal de iadio in de toekomst
te zorgen hebben, aan den eenen kant in
den vorm waarin de uitzendingen gegeven
worden, maar ook door een steeds ster
kere uitbreiding van een zekere beroeps
klasse, n.1. die der radio-reporters.
Radio-reporters en hun taak.
Dit beroep is, evenals de meeste beroe
pen, onstaan uit de dringende behoefte
daarvan. Het bestond, voordat men wist
dat het bestond. En in de toekomst zal
men dit beroep niet kunnen „bestudee-
ren", zooals men eiken anderen tak van be
roep bestudeert. De radio-reporter ver
scheen, toen men voor het eerst probeerde
om den luisteraars een of andere gebeurte
nis aanschouwelijk voor te stellen. En het
bleek direct, dat een groot deel van de
gewone radio-omroepers met geschikt wa
ren om dit te doen. Ze konden lezingen
of berichten van papier oplezen, maar ze
waren niet in staat om hetgeen zij zagen,
met eigen woorden weer te geven; mis
schien konden zij dit wel, maar in ieder
geval was het resultaat niet aanschouwe
lijk genoeg. Hun ontbrak als het ware
de impressionistische ader, de eigenschap
om direct op indrukken van buiten te
reageeren. Ze bleven steken, ze herhaal
den hun woorden telkens, kortom, ze wa
ren geen radio-reporters. Maar toen kwa
men anderen, die wel die impressionis
tische ader bezaten. Ze waren soms met
algemeen ontwikkeld, en vreemde woor
den of technische uitdrukkingen begre
pen en kenden zij niet. Maar ze voelden
de sfeer van een bepaalde gebeurtenis
aan, ze vermochten die weer te geven,
zooals ze die indrukken kregen; ze wis
ten instinctief wat „men" interesseerde.
En toen ontwaakten ook de luisteraars.
De eerste brieven, die van instemming,
getuigden, kwamen binnen.
Men merkte dat dit nieuwe den mensch
beviel.
Er was nu een arbeidsveld onstaan, dat
met zoo maar een, twee drie bereikt kon
worden. De radio-reporter moet evenals
ieder goede journalist overal zijn. En het
wordt hem zeker niet altijd gemakkelijk
gemaakt. Hij kan met alles alléén op het
potlood in zijn vestjeszak aan laten ko
men, maar hij moet met de microfoon in
de hand achter alle nieuwtjes aanjagen!
En soms haalt de techniek, die met zoo
vlug terbeen is, een streep door de reke
ning. Ja, als het toeval 't wil, dan stoort
een torenklok het interessante gesprek, of
een auto rijdt luid toeterend voorbij. En
op de wassen plaat in de studio ontstaat
een onduidelijk gemurmel, waarvan me
mand iets begrijpt.
Maar ook met andere dingen, die nog
zwaarder wegen, heeft de radio-reporter
rekening te houden. Een tijdlang geloofde
men, dat de iuisteraars er genoegen mee
namen, wanneer men maar wat opper
vlakkig en populair door de radio bab
belde. Ze hóefden dan maar woorden aan
elkaar te lijmen, en ze kregen wel toe
hoorders. Maar zij vergisten zich. Een
goede radio-reportage heeft, evenals iedere
andere reportage, die men gedrukt leest,
een goede voorbereiding noodig. Men moet
een goed begin en een nog beter slot we
ten te vinden. Wanneer men zich om der
gelijke „aesthetische" dingen niet bekom
mert, dan heeft het publiek er gauw ge
noeg van. Dan wordt het eentonig, en
wanneer een radioprogramma eentonig
wordt, is dat heel erg.
De radio-televisie stelt ook
eischen uit de uiterlijke ver
schijning.
Wanneer we tegenwoordig in breede
kringen verrukt spreken over levendige
radio-reportages, dan bewijst de critiek
van enkelen toch wel, dat, hoewel veel,
nog met alles bereikt werd. Bij de verdere
ontwikkeling van de radio zal de radio-
reporter nog menige harde noot te kra
ken hebben. Voor den televisie-zender zal
met alleen een geschikte stem voldoende
zijn, maar ook het uiterlijk, de gebaren,
de geheele manier van optreden zullen
van overwegend belang zijn. We zullen
nieuwe telefisie-reporters kragen zooals
we enkele jaren geleden radio-reporters
gekregen hebben. Dan zal de radio-tech
niek zoo'n hoogte bereikt hebben, dat het
niet alleen een genoegen zal zijn om te
luisteren, maar ook om uit te zenden.
Hopen wij, dat deze bloeitijd voor de
radio spoedig aan zal breken.
«M
't Is alweer hommeles met de meester.
We moesten van de week een opstel ma
ken over de Remavi en zoo, nou, en toen
schreef ikke: ik remavi, je remavit, hij
remavit, wij remaviën, gij remavit, zij re-
maviën en alle menschen die geremavid
hebben vonden 't fijn en hebben lol gehad
en toen kwam een varken met lange snuit
en blies 't heele vertelseltje uit...
Zeg u nou zellef, daar stond toch alles
in hè over de Remavi en toen ik 't aan de
meester gegeven had toen moest ik in-
eenen 500 strafregels schijven vanne: Ik
mag geen varkens met lange snuiten ver
telseltjes laten uitblazen.
En ik moet ze allemaal van de week
afhebben en ik heb d'r nou nog geen een
en 't is vandaag al Donderdag dat ik dit
schrijf, dus as u dit nou gelezen heb dan
heb ik vas de heele Zaterdagmiddag op
school strafregels kenne gaan schrijven,
nou, ik zafcmaar probeeren om te zeggen
dat ik pijn in m'n buik heb, misschien zalle
ze me dan wel laten gaan, hè. Je moet
altijd zoo beetje politiek gebruiken in het
Leven zeg m'n vader en dat heb die
meneer ook gedaan die minister was en
nou is d'r weer een nieuwen minister Klein
zal nou wel tegen die nieuwe gezeg heb
ben dat ie juist moet doen as ie wil en
anders mag ie niet meespelen. Maar daar
schrijf ik nou met over want d'r is deze
week allemaal zooveel gebeurd in onze
Jutterij, dat ik geloof dat ik 't heele Jut-
terje wel zal kenne volschrijven. Maar dat
zal die meneer van de krant wel niet wille
hebben, maar die is d'r nou toch niet, want
die meneer waaraan ik m'n brieffies altijd
geven moet die zit nou boterblommetjes
te plukken op de Veluwe en die fietst ie
nou heelemaal door. Die boterblommetjes
niet, maar de Veluwe. Maar ik geloof dat
ie nou ai weer terug is en as dat zoo is,
dan moet ik toch eens vragen hoe de bo
terblommetjes ruiken, want lk heb d'r nog
nooit aan gereikt, en as die meneer zoo
goed fietsen kan as ikke, dan zal d'r wel
niet veel van overgebleven zijn, want ik
ben met fiets en al de dijk af gereden en
toen ik op m'n gezich lag toen lag ik net
met m'n neus in de gollevies en dat was
maar goed ook want m'n neus was juist
van plan om dik te gaan worden vanwege
T JUTTFRTJE
de smak die ik derop gemaakt had, dus
't was maar goed dat ik dein et mee in het
water kwam, toen kon ie vanwege de nat
tigheid niet dik worden.
Dat kwam allemaal zoo. Ik had even
•n mooie fiets gekregen van m'n zwager
om derop te gaan fietsen en toen ik op de
dijk was toen komen der ineenen een heele
hoop muggen in m'n oogen en toen kon ik
niks meer zien nou, en toen reed ik zoo
holderdebolder de dijk af. Ik zag er uit of
ik tegen de heele school gevochteh had,
vol met builen en schrammen en de fiets
was net een harmohika en toen ik d'r mee
thuis kwam heb ik op m'n kop gehad zoo
als ik nog nooit gehad heb. Inplaats dat
ze me nou een sinaasappel of wat anders
lekkers gegeven hadden voor de schrik en
al die builen en schrammen, kijken ze na
tuurlijk eerst weer naar de fiets. Ken ik
d'r nou wat aan doen as al die muggen in
m'n oogen gaan zitten. Zeg u nou zellef hè?
Wat is 't allemaal fijn gewees in de Jut
terij, hè, met de Koningin. Ik heb d'r ook
dich bij gestaan en toen de Koningin voor
bijkwam heb ze Wimpie heelemaal alleen
goeiendag gezeg. Ik kon 't duidelijk zien
toen ze in de auto langs kwam en dat ze
me goeiendag zei. Ze wist zeker dat ik
Wimpie was want ik geloof wel dat de Ko
ningin alles weet en ook in de Heldersche
Courant leest. Nou, daar zal Zij me dan
ook wel eens gezien hebben, dus dan zal ze
me ook wel gekend hebben toen ze voorbij
kwam. Jammer dat ik zoo vol builen en
schrammen zat vanwege de fiets maar as
je goed kijkt kun je toch duidelijk zien dat
ik 't ben.
Nou ik wou dat ik ook bij al die redders
gestaan had waar de Koningin mee heb
staan te praten. Ik had d'r eerst bij willen
gaan staan, maar d'r stond net die poli
tieagent dicht bij me die al een paar keer
achter me aan gezeten had met beiletje trek
ken en die keek altijd zoo naar me en daar-
om dacht ik laat ik m'n Zondagsche muts
maar voor 'm afnemen en toen ik dat ge
daan had toen werd ie weer kwaad maar
toen kwam gelukkig net de Koningin der-
aan, nou en toen moest ie weer een ander
gezich zetten want een politieman ken
toch niet met een kwaad gezich naar de
Koningin kijken hè, nou en toen begon ik
hoera te roepen en 't was erg mooi alle
maal.
En Koen Bot heb nou weer een nieuwe
medailje derbij gekregen en Wethouder de
Boer is ridder geworden.
't Was nu wel allemaal heel mooi op d«
Remavi, maar ik ga toch lieVer naar éen
tentoonstelling waar je zoo van alles
krijgt om 's avonds in je bed op te eten.
Ik heb wel een hoop papier gekregen om
in te lezen en dat van de K.L.M. vond ik
toch 't mooiste. Ik heb ze nou wel altijd
zien vliegen maar in de lucht gezeten heb
ik nou nog nooit en ik heb me suf gezocht
naar zoo'n bonnetje in de krant. Maar ik
heb d'r natuurlijk weer geen gevonden en
m'n buurmeissie natuurlijk weer wel tn
nou gaat dat kind vliegen en dat wurm is
al bang as ze zoo'n klein hondje ziet. En
die mot nou gaan vliegen. Nou dat zal wat
worden. Maar ik vind 't toch jammer dat
de K.L.M. die ze toch altijd zoo fijn Kan
laten vliegen, dat die mijn nou niet mee in
de lucht neemt, want m'n vader zegt dat
4 gulden veel te veel is voor zoo'n aap as
ik ben. Nou, nou gaan ik weer ophouden
Tot de volgende Week dan maar weer en
alle menschen wensch ik een prettige
Remavi
Da-aaag,
Een spaansche dorpsvertelling.
van
J. OSWALD.
Juan ging in het café zitten en over
dacht achtereenvolgens elk dezer veertien
jaren. Hoe hij door de week gespaard had,
om 's Zondags geschenken voor haar te
kunnen meebrengen. Hoe hij, ook toen hij
in de stad Palma werkte, met geen enkel
meisje gedanst had, zooals de zede het ver
loofden voorschrift. In de laatste jaren
waren er veel buitenlandsche meisjes op
het eiland gekomen. En toen waren er zoo
veel mazen, waardoor een man niet alleen
i n het net van deze beminnelijke vrouwen,
doch ook er weer uit had kunnen glippen.
Maar hij had 't nooit geprobeerd. En al
dien tijd had Antonia als een glas koste
lijke wijn achter glas gestaan, ongebruikt
en verlokkend, terwijl hij van dorst ver
kwijnde. Nooit was de blik van haar
schuine donkere oogen voor hem alleen ge
weest, want altijd waren er menschen tus-
schen hen. Zelfs niet in de bioscoop, ja
niet eens in de kerk, konden ze dicht bij
elkaar zitten, altijd zaten vrouwen en
mannen gescheiden. Drie dagei van de 365
in het jaar had hij haar dansend in zijn
armen kunen houden. Veertien maal drie
dagen, dat was alles; want slechts op deze
dagen van de algemeene fiesta werd er in
het dorp gedanst. En nu in gedachten ver
liep elk dezer jaren zoo snel als men een
glas leeg drinkt en na elk jaar verlangde
Juan's tong, die al zwaarder en zwaarder
werd naar een nieuwe kummel.
Toen Juan opstond, kon niemand hem
aanzien, dat hij veertien kummels gedron
ken had. Op Mallorca ziet men zelfs na de
meest uitgelaten fiestas geen dronken
menschen. Doch toen ik Juan den dag
daarop in Palma ontmoette, droeg hij bo
ven zijn oog het blauwe stempel van eeD
krachtige vuist.
„Jullie vreemdelingen zult het wel bij
geloof noemen," zei hij. „Jullie gelooft
niet, dat er teekens en wonderen kunnen
bestaan, die iemand den weg wijzen, om
een vijand uit den weg te ruimen. Vijftig
jaar geleden had ik overigens mijn toe
vlucht niet tot een dergelijk middel behoe
ven te nemen. Als er toen tusschen twee
mannen, die een meisje liefhadden, een te
t veel was, dan namen ze hun geweren en
ontmoetten elkaar ergens in de bergen.
Maar daar zou de schilder uit Barcelona
wel bitter weinig voor voelen. Hij heeft
allang het geweer voor het penseel ver
wisseld."
Mijn blik viel op de blauwe plek boven
Juan's oog en lk dacht, bij mezelf, dat de
schilder met zijn penseel op z'n minst ge
nomen in sterke kleuren werkte. Doch
Juan liet me geen tijd. „Ziet u," ging ny
voort, „toen ik zoo alleen den donkeren
landweg afkwam, zag ik plotseling voor
mijn voeten iets blinken. Het was een
hoefijzer dat een muilezel verloren had."
Juan zuchtte. „Ik zeg u, senor, het is vast
geen grootere eZel geweest, dan degeen
die het opraapte. Toen lk mij weer op
richtte, #zag ik voor mij den schilder met
een schildersezel het muildierpad afkomen.
Het was een booZe ontmoeting. Ik ging en
hij kwam.
„Een hoefijzer brengt geluk", dacht lk
„maar vanzelf komt 't geluk niet, men
moot 't een handje helpen." Bij het vertel
len van het verdere verloop van de ge
schiedenis raakte Juan in zoodanigen toe
stand van opwinding, dat hij het moeilijk
verstaanbare Mallorcaansch dialect begon
te spreken. Doch de schilder uit Barcelona,
dien wij later ontmoetten, zorgde er wei
voor, dat onze nieuwsgierigheid bevredigd
werd.
Juist toen de schilder zijn rivaal met een
hoffelijk „Buenos" begroeten wilde, ,was
Juan op hem afgestormd en had het Werk
tuig van zijn geluk suizend op den schede
van den ander doen neerkomen. De schil
der had geen hoefijzer, maar hjj kon bok
sen. En later verscheen hij met een bloe
dende hoofdwond in het dorp. Juan daaren
tegen kwam eerst weer tot bewustzijn,
toen de autobus, die 's avonds van he
dorp naar Palma terugkeerde, hem op
nam. Een paar verontwaardigde vreemde
lingen rieden den schilder, wiens vrij ern
stige hoofdwond slechts langzaam genas,
zijn rivaal bjj de politie aan te geven-
Doch hij weerde het totsch af. Tegen ae
bruiloft zou dat wondje wel genezen zijn-
vond hy, en hij was niet van plan veertien
jaar te wachten, zooals de arme Juan.
tegen wien hij overigens niet de minste
wrok koesterde, en dit kleine incident ging
niemand anders dan hen beiden aan, 't al
lerminst wel de politie.
Juan echter bleef in Palma. 't
stom, zei hij, veertien jaar lang achter he
geluk aan te loopen als een hond achtei
den wagen van zijn baas. Het geluk laa
zich niet vangen, meende hjj en SP°0^
eens op den grond, 't Loopt iemand eerder
achterna. Hoefijzers zou hjj echter zijn
leven lang niet meer oprapen!
EINDE.