HET ONTWAKEN. PAG. 2 ZATERDAG 15 JUNI 1935 tkfi zonnige m&*§m tm 'Wimph dal ió ihhc Populaire Rubriek Een jonge ochtendzon was pas uit zijn lichte nevelbed opgestaan en glansde breed over de velden, terwijl de fijn- Dlauwe nevel den omtrek van het landschap nog eenigen tijd verdoezelde. De zwakke oostenwind deed de hooivelden deinen en golven als een groote halmenzee, terwijl de groote verscheidenheid van grassen en gewassen de lage weilanden in dit vroege morgenuur voor ons een grootsch natuur schoon deed vormen. Wij loopen over den nog stillen landweg tusschen de geel, rood en wit glanzende grasvelden. Op dezen mooien zonnigen morgen ruikt men den zomer. Een weelde van bloemen streelt ons oog. In grooten overvloed straalt het goud-geel van duizenden boterbloemen tusschen het lila van Pinksterbloemen, waarboven uit steekt de rood-brulne zuring, welke met den dag langer en rooder worden en waar bij het wit van de madeliefjes in 't frissche groen der opschietende grassen niet ont breekt. De polderslooten zijn wit bedekt, met ontelbare wateranonkeltjes, met hier en daar hoog opschietende lischplanten en vele andere soorten jonge waterplantjes. Groen en nog eens groen, rondom, veraf en dichtbij, is het wat wij zien. Het is een lust voor het oog. Hoog in de lucht zingen en jubelen de leeuwerikken zonder ophouden. Even ver der trippelt de scholekster in de wei. Dicht bij den landweg, op het damhek en op den berm der slooten zitten vele weivogels, dit zijn de man-vogels op wacht. Zoodra wij hen naderen klinkt hun waarschuwingsroep tot de wijfjes, die ver landwaarts zitten te broeden, want de meeste vogels hebben nog hun nestkuil tjes vol. Door het koude voorjaar zijn vele weivogels iets later met het broeden, zoo dat vele soorten der steltloopers nog op hun bonte eieren zitten, waarbinnen het nieuwe vogelleven moet geboren worden. Even verder vertelde ons een graspie pertje met angstige piepgeluidjes, dat zijn nestje verborgen zat in den berm der sloot, en de gele kwikstaart deed het zelfde door heftig met zijn staart te wip pen en met korte vliegeindjes voor ons uit te vliegen. Vol geluiden is het nu om ons heen. Een tureluur staat op een hek, steeds knikkend met zijn kop, zenuwachtig met .helderen klank roepend: tjuu! tjuu! Dit alarmgeschreeuw van onze prach tige weidevogel bracht de kieviten en scholeksters, welke nog verborgen zaten in het reeds gerijptehooigras op de vleugels en in snelle vaart vliegt een scholekster op ons af, met zijn lange rooden snavel recht vooruit. Eindeloos klinkt nu nog het geluid van de tureluur, maar wij loopen verder en zien opeens een grutto uit het hooiland opvliegen. Met fel snerpende klanken cirkelt hij boven ons rond. Wij bevonden ons in de buurt van zijn nest. Even moesten wij kijken en liepen ongevraagd het weiland in, voor zichtig, stap voor stap. Kieviten joegen boven onze hoofden, de tureluur liep met heftige kopknikjes door het gras, de grutto's angstig roepend en steeds boven onze hoofden rondvliegend. Midden tus schen de hooge zuringpollen vonden wij het volle legsel van de grutto. Vier groote, olijfgroene, donker gevlekte en gestippelde eieren waren het in een on diep kuiltje met wat gras. Een ei ervan was reeds aangepikt. We zagen het kleine grutto-snaveltje heen en weer gaan in de breuk. Vlug verlieten wij weer het nest om het verder niet te verstoren, want we zouden niet graag willen, dat het broed sel nog zou mislukken. Gelukkig voor de grutto, dat zijn eieren op uitkomen zijn, want de boer zal wel spoedig met de maaimachine zijn land gaan kortwieken, en dat kon dan wel eens noodlottig wor den voor het grutto huishouden. Voorzichtig langs den greppelkant loo- pende, om het hooigras niet te vertrap pen, bleven wij eensklaps verwonderd staan, want vlak voor onze voeten zien wij een nest van stroo en biezen, vrij hoog opgestapeld, waarin twee eieren, zoo groot als kip-eieren, bruingroen met donkerder vlekken en krasjes. Het kon niet anders of dit waren eieren van het kapmeeuwtje of wel zwartkopmeeuw ge naamd. Het was ons wel opgevallen, dat er geregeld eenige kopmeeuwen boven onze hoofden kokkerden en krijschten, maar wij verwachtten in geen geval hier een nest van dezen zeevogel, want deze meeuwen nestelen meestal in kolonies van eenige honderden. Even moeten wij dit nest nog bewonderen, want dit had den w*j toch zeker niet verwacht een nest van den zwarten kopmeeuw in ons polder land, niet ver van de stad. De nog stijgende zon doet de lucht nu trillen boven de hooilanden en met een hart vol vreugde en een verruimnig van geest, van al het schoone en wonderlijke wat de natuur ons dezen zonnigen mor gen had geboden, keerden wij huiswaarts. Joh. Zoo daar ben ik weer eens. 't Heeft niet veel gescheeld of Wimpie zou nooit meer gewimpied hebben omdat ik bijna bij de schellevissies en botjes in 't water ge waaid ben, maar 't scheelde maar een haartje, maar derin gewaaid ben ik toch niet. Nou gelukkig maar, hè, als u dit nu allemaal leest dan is de Remavi ook al geen remavi meer en dan zalle de kinderen later als ze op school moeten leeren dat Karei de Groote getrouwd is met 't zussie van Julius Cesar en dat Vloris de V de beste voetballer van 't Nederlandsche ellef- tal was in die tijd, zoo zalle de kinderen dan op school ook moeten leeren dat er in 1935 'n tentoonsteling is gehouwen in Den Helder van alles en nog wat en dat de Koningin toen ook 't monument heb open gemaakt. En dan zalle alle Jutters die dan groot zijn tegen de kleine Juttertjes en Jutte- rinnetjes vertellen gaan van dat van de Koningin en de tentoonstelling en vis- schers en as ik dan een groote Wim ge worden ben dan krijg ik misschien ook wel van de ooievaar een klein WimmM en dan moet die Wimpie maar veider schrijven in de krant over alles en nog wa over de Jutter*] en dan hoop ik maar Ja hij lang niet zooveel strafregels op school kriis als ikke want ik moet er nou a 500 schrijven omdat Ik er van die 500 van de vorige week er geen enkele atnaa. Maar hoe ken dat nou ook, hè, as de Ko ningin der is en der is zoo van alles te doen dan vind Ik het niks peegaagoogisch, zooals de groote meneeren zeggen, om mijn dan strafregels te laten maken. Want dat gaat toch niet, hoe moet ik dan in de krant schrijven as ze mijn maar straf regels thuis laten maken. Heb u dat ook gelezen dat asse ze met telefisie radijoo beginnen gaan dat ze dan die meneer die d'r voor staat te kletsen ook zien kenne. Nou dat zal wel lollig zijn. Maar Wat moet dat dan worden met die juffrouwen die voor de radijoo staan te zingen? Nou ik ben ook eens naar een concert geweest en daar stond ook zoo n jufrouw te gillen met d'r mond wagenwijd open. Wat moet dat dan worden as ze voor de radijoo staat te zingen en je kunt r net in d'r mond kijken? Dat mag toch niet dat is toch onfatsoenlijk. Want me moeder heeft altijd gezeg dat ik nooit geen open mond hebben mag en as ik gaap dan moet ik altijd m'n hand voor m'n mond houwen. Moet die juffrouw dan ook met d'r hand Voor d'r mond zingen? Weet u wat ik dan wel fijn zou vinden. Dat van meneer Hollander, as die voor Je radijoo zit te vertellen van 't voetballen. Nou dat zou wel fijn zijn hè as je meneer Holander dan zoo hoort van: „Hup Hol land", vooruit, hupla, ja... ja... die ziiiiilit, góóóól. Nou dat heb ik altijd fijn gevon den, U ook? En wie van de menschen die in me lezen heb meegevaren met de vaartocht op het Marsdiep? Nou ik wel, en d'r waren toch nog wel een hoop ^menschen en vlak bij me stond een meneer die nog nooit een on derzeeboot gezien had en die vroeg aan mijn wat die onderzeebooten nou wel on der water gaan doen. Nou en toen heb ik 'm gezegd dat ze allemaal hun zwembroek- kies vergeten hadden en dat ze nou van de kapitein met de heele schuit onder wa ter magge Nou die meneer geloofde het grif en toen vroeg die meneer weer hoe ze dan weer boven water komen. Nou, toen heb ik 'm maar gezeg, dat ze, as ze weer bo ven komen een heele hoop balonnetjes van Vroom en Dreesmann gaan oppompen en dan worden ze weer naar boven getrokken door die ballonnetjes. Nou gelukkig maar dat die meneer d'r niks meer van heb kenne zien want effe later werd ie niet erreg lekker van de zeeziekte en toen heb ik 'm gevraagd of ie geen dropje hebben wou en toen keek ie me aan, net as dat hondje van buurvrouw me aankijkt as ik 'm z'n kluif wil afpak ken. Gek hè en ik meende 't nog zoo goed met 'm, maar ja zoo gaat 't nou altijd. As d'r nou wat te winnen valt dan krijg ik toch nooit wat, dat ziet u nou wel weer met die gooi en smijtwedstrijden in Musis Sacrum vanwege al die winkels. Inplaats dat ik nou 9999 gooi en daarmee as hoog ste de 100 verdien, gooi ik 1111, dus das twee keer 't gekkengetal en natuurlijk weer niks gewonnen. Vond u dat van die Kozakken ook niet mooi dat ze zoo op die paarden stonden en zoo hard rejen en nog een hoop van die dingen meer. Nou ik vond 't fijn vooral ook dat van dat ze zoo fijn kenne gillen Een schets uit den wereldorolog door YVERNER IDE. Dat was Czisowsky. Nu trokken wij al weken en maanden of was het een eeuwigheid door het vreemde land. Onze zware spijkersehoenen plompten door het vreemde gewas en het gloeiende rood van de papavervelden wekte herinneringen aan den verren ge boortegrond. De geweren wogen als lood op onze schouders en doodden elk gevoel in onze uitgemergelde lichamen. Wrj schreden door een wildgierende en brullende wereld, zagen hen vallen, de zwervers aan onze zijde, trokken zelf de eeuwigheid tegemoet en niemand wist, wanneer de groote poort zich voor hen zou openen. Wij spraken de plaatsnamen uit, zooals wij ze in groote letters op de stukgescho ten huizen en scheeve palen lazen, zeiden „Ferduhn" en Lille, Maux en... Alle beschaving onder de kameiaads, die eenmaal Fransch en Engelsch spraken, was als weggevaagd en als de luitenant dan opeens de woorden goed uitsprak, stonden wij voor iets vreemds, iets kouds... Onze taal was ruw... Als wij door stinkend gas en door fel gefluit van geweerkogels, door loeienden chaos schreeuwend en brullend of in ver beten zwijgen heenstormden, viel alles van ons af wat ons eenmaal van den oer- mensch scheidde. Als wij elkaar dan soms aanzagen, wa ren de gezichten kalkachtig en bevroren; doch wij keken liever langs elkaar heen, want.wat wij zagen was het oerwezen der wereld... Tusschen ons, die in de groep alles met elkaar deelden, thee, brood, de erbarme lijke soep, dood en verderf, haat en liefde, tusschen ons menschen, kinderen eigenlijk nog, vegeteerde Czisowsky. Vegeteerde... Hij was nooit te verzadigen en gulzig kouwde hij mee, wanneer een van ons de harde broodkorsten uit zijn knapzak haal de en begon te eten... De verpersoonlijkte honger... Wij bestormden de loopgraven... Du pain! Brood! schreeuwde hij en rukte het uit de welvoorziene knapzakken der gevangenen... En onder het loopen al beet hij erin, stormde verder, sloeg links en rechts, wierp zijn handgranaten, evenals wij, en glipte als een wezel door gaten en gangen en hamsterde... Czisowsky was onverzadigbaar. Daarom verheugde hij er zich over al3 hij de loopgraven uit kon en aan den over kant de blauwe vlekken begonnen te dan sen te rennen... Voor hem was het een enkele groote oogst en aan het eind stond het genot, eten, eten... Dan lagen we weer eens voor weken aan de Aisne. We behoorden tot het pasge- vormde negende leger. De regimenten en bataljons stonden er, evenals geschut en wagens, mannen en paarden, doch met de proviandvoorziening werd geen haast ge maakt. Toen begon het hongerlijden, zoodat we allemaal de vuisten in de maagstreek en in de oogholten moesten boren... Wij mestten ons in gedachten met de vleesch- potten van Amerikanen, Engelschen en Franschen vet en wachtten ln spanning het oogenblik af, dat we naar buiten kon den, de loopgraven uit, dat we onze maag weer konden vullen met eten... De Augustuszon brandde... Toen vonden we een paar uur wat aflei ding: we schoten met onze geweren rat ten. We namen de helft van de lading uit onze patronen en dan zaten we maar te wachten. De grauwe schaduwen gleden her en derwaarts door de loopgraven, over de balken... Een doffe knal... Het beest is neergelegd. en schreeuwen, 't Was erg mooi en nou heb ik een kennis in Julianadorp wonen en die heeft ook zoo'n knol en daar wou 't nou ook wel eens op probeeren. Maar 't is een gek beest. Want eerst ben ik d'r m»t een heele hoop moeite boven op geklop, men en toen d'r boven op gaan staan En toen ik d'r boven op stond, toen ben ik ook gaan gillen en schreeuwen. Maar inpiaat van dat dat rare beest hard ging houe ging ie toen ik zoo hard begon te schree wen op z'n dooie gemak in het gras ligga en toen ben ik ook nog door z'n glibberig huid van afgegleden en toen lag ik met *e neus bi) z'n bek en toen gaf ie me zoo mal" een lik over m'n neus. Brrr, wat ben ik s1 schrokken, en ik heb 'm toch lekker d?~ apennootjes die ik voor 'na meegebracht heb niet gegeven. M'n brieffie begint al weer vol te raker, en daarom zal ik dan maar weer eens houwen, 'k Moet nog m'n strafregels V"' maken en ook m'n huiswerk, want ik mo t nou oppassen. As 't Augustus ts dan mot ik over gaan, anders krijg ik m'n fiets Wet en dat 20U eea strop zijn, hé? Nou tot d volgende keer dan maar weer en dan km? gen alle menschen die in mij lezen een st vige 5 van ER IS NOG MEER t Te 's-Gravenhage is een voorstel inge diend tot het heffen van belasting 0p voor huizen geparkeerde auto's. Ook reiziger» die regelmatig de Residentie bezoeken en hun auto's voor zaken of andere huizen laten staan, vallen hieronder... Vermoedelijk zal Amsterdam eveneens dit voorbeeld volgen. Hé, er is weer wat gevonden, Hulde voor dit grootsch idee. Haagsche automobilisten Voor den dag Uw pprtmonnaie! Nu de lasten voor 't hotelvak Hier te zwaar geworden zijn, De gemeente moest vermind'ren Op dit grof-belast terrein Nu men zich van de misère In dit vak heeft vergewist... Nu... nu blijft er maar één middel Juist... de automobilist! Een belasting op parkeeren Moet voorzien in dit tekort, Telkens weer wat nieuws te vinden Is en blijft een leuke sport. Maar, komaan, gemeenteraden, Zit uw kas wat in de knel. Moet er iets belast nog worden...? Komt bij mij... ik help u wel! Want er is genoeg nog, waarlijk, O, er is nog plenty, heusch Wanneer je maar uitgaat van de: Alles-is-belastbaar-leus Want... waarom alleen de auto's? Zoo luidt mijn bescheiden vraag, Ook de motorrijders, fietsers, Heusch, betalen al te graag. Eiken dag bijvoorbeeld, staat er, Op een vast, geregeld uur, Ook mijn fiets (nietwaar? hoe durf ik?) Vóór mijn huis, tegen den muur. En... let ook 'es op de kind'ren Met hun speelgoed-autoped. Die maar achteloos-onschuldig Overal zijn neergezet! Kinderwagens... vuilnisemmers... 't Staat toch alles op uw straat? En... hoè vaak het menschdom zélf niet Babb'lend te... parkeeren staat?? Duskomaan, gemeenteraden Thans uw hoofd niet meer gekweld, Zoo u zietgenoeg belastbaar! Wat ontbreekt alleen is... geld!! Guus Betlem Jr. Eens zag ik Czisowsky gulzig naar het bloedige rattenlichaam staren. Doch hij schudde er zich van los en ik wendde mij af Des nachts echter, als wij alleen op wachtpost lagen, als voor ons zwarte scha duwen begonnen te dansen, zoodat wij ln het begin de oogen moesten sluiten omdat wij het gezicht van die spookgestalten niet konden verdragen des nachts klonk me nigmaal uit de Fransche loopgraven het plotseling gehuil van een hond. Czisowsky echter had zich in het hoofd gezet dat deze hond een heerlijk, vet die.' moest het zijn voor hem alleen bestemd was. En wij raakten ook vertrouwd met de gedachte, dat er niets lekkerders bestond dan hondenvleesch... Ter rechtvaardiging van deze opvatting wist ieder wel iets aan te roeren en de een na den ander verkondigde het: Niets is zoo gezond als hondenvleesch. Doch bij niemand werd deze gedachte zoozeer tot een idee fixe als bij den Sile- ziër. Als des morgens uit den nevel het zachte gejank weer tot ons doordrong, staarde hij onbeweeglijk, als betooverd i® den ondoordringbaren mist... (Slot volgt).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1935 | | pagina 14