HET ONTWAKEN. TOB NOOIT HOEKJE mwn vm IWmjw» dat ié ikke Anecdote over Rossini. Populaire Rubriek de sfeek om u heen. Wanorde brengt onrust voort. Van een kamer gaat een zekere sfeer uit, men krijgt er een indruk van den bewoner of bewoonster, ook al is deze niet aanwezig, en zelfs al heeft men hem of haar nog nooit gezien. De omgeving van een nerveus mensch zal hoogstwaarschijn lijk wanordelijk zijn, tenzij wij te doen heb ben met het type, dat den heelen dag in een nerveus overdreven netheid alles loopt op te bergen. Alle nerveuse menschen missen concen tratie. Daardoor leggen zij de dingen op plaatsen waar ze niet hooren. Zoo goed als er een wisselwerking be staat tusschen lichaam en gest, bestaat deze ook tusschen geest en omgeving. Een ordelooze omgeving maakt onrustig. Slor digheid is een gewoonte. Elke gewoonte kan men veranderen, maar gemakkelijk is dit niet. Alleen al hierom, omdat gewoonte tot een tweede natuur wordt. Iemand, die sinds lang in een rommelige omgeving woont, zal niet beter weten of het hoort zoo, m.a.w. zal niet meer beseffen, dat het zoo rommelig is. Niettemin blijft de omgeving haar in vloed uitoefenen. De geest krijgt ook iets mismoedigs en terneergeslagens. Deze de pressie schijft men dan dikwijls ten on rechte aan geheel andere redenen toe. Een schoone, opgeruimde kamer is de eerste stap tot opgeruimdheid en tot har monie van het innerlijke leven. Er behoeft geen luxe te zijn, ieder móet roeien met de riemen die beschikbaar zijn, maar men kan er het beste van maken. Met dezelfde meubels en stoffeering en de zelfde wandversiering kan een kamer een ongezellig, onpersoonlijk en slordig inte rieur zijn, of een ordelijk, gezellig en warm-aandoend interieur. Met een beetje tijd en moeite kan men van het eerste het tweede maken. Gron dig schoonmaken en opruimen is eerst aan de orde. Stoffigheid geeft iets uitge sproken onaangenaams en armoedigs. Ge bruiksvoorwerpen, die overal op stoelen of in kozijnen slingeren, maken een in druk van ongezelligheid en onverschillig heid. Veel menschen zijn- niet graag thuis, doordat langzamerhand hun geheele om geving het stempel heeft gekregen: „ik ben hier niet graag, het komt er niet op aan." Tracht eens, uw omgeving zóó te ma ken, dat u, bewust rondkijkend, kunt zeg gen: „het is hier gezellig en ik ben hier graag". Is de gTOOte opruimerij en de nieuwe groepeering van alles netjes te houden. Daarvoor moet men wat concentratie aan- kweeken om te voorkomen, dat men op nieuw vervalt in de gewoonte om alles maar lukraak uit de hand te leggen. U zult eens zien, wat een harmonische omgeving een prettige invloed heeft op uw stemming en op uw prestaties. En zoodra uw innerlijk leven lang genoeg den invloed van de harmonie om u heen onder gaan heeft, zult u er niet eens meer be hoeven aan te denken om alles gezellig te houden, want dan gaat het vanzelf. Het is ook een prettige gewaarwording, wanneer anderen het gezellig bij ons vin den en graag komen. En hoe wilt u dit ooit verwachten van een omgeving, waar uit u zelf zooveel wegloopt omdat ze u terneerdrukt De kwestie van smaken, die verschillen blijft natuurlijk altijd bestaan, maar er is groote kans, dat degenen, waarmee u in vriendschap kunt omgaan, waardeering zullen hebben voor een omgeving, zooals u die prettig vindt. Kijkt maar eens rond, of er door een en ander te verschikken geen aardiger effect te bereiken valt. Misschien is er eerst voor een uurtje ver velend opruimwerk te doen, maar als u eenmaal op dreef bent, zult u er zelf plei- zier in krijgen. Niet voor niets heeft het woordje „opgeruimd" twee beteekenissen! DR. JOS. DE KOCK. Ik heb van de week eens al m'n knoo- pen van m'n Zondags pakkie afgeteld vanne: 't wordt mooi weer, 't blijft leelijk weer, 't wordt mooi weer, nou, en toen ik aan 't laatste knoopie gekomen was toen was 't: het wordt mooi weer en nou zalle we dan maar weer hoopen, dat 't mooi weer blijft en dat alle ijsmensehen en zoo van allen, die wat met 't strand te maken hebben, gauw zullen gaan lachen. Nou, dat mag ook wel hè want as 't zo mer is en je moet dan met je winterjassie gaan aanloopen, dan is 't ook niks en u weet wel, dat nichie van me, dat 't vorig jaar ook in de Jutterstad is geweest en waar ik dan ook nog een hoop van ver teld heb in m'n brieven, die komp nou ook weer met de vakansie en nou hoop ik maar, dat ik over ga op school, dan krijg ik 'n fijne fiets en dan kan ik lekker met m'n nichie gaan fietsen en as ik 'm dan heb, dan gaan ik zoo af en toe naar al die dorpen, waar de He'- dersche Courant ook gelezen wordt en dan gaan ik ook over die dorpen schrij ven en dan hoop ik maar dat alle men schen, die daar wonen daar dan ekstra goed in mij gaan lezen, want dat zou ik wel lollig vinden. Die groote meneer van de krant, die pas aan de boterblommetjes geruikt heb, op de Veluwe, die is nou weer terug en die zegt, dat alle lezers van de Heldersche Courant eigenlijk een groote familie zijn, die 't allemaal lollig vinden as ze 's avonds de Heldersche Courant lezen. Nou das waar, want Wimpie heb wel eens een briefie van een juffrouw uit Amerika ge kregen een paar jaar geleden, die ook in onze goeie Jutterij gewoond heeft en nou nog altijd de Heldersche Courant leest. Nou, dat was aardig van d'r hè, en ik heb 't beloofd, dat as ik eens in de buurt van Amerika kwam, as ik groot ben, dat ik dan vast eens een koppie thee bij d'r zou komen drinken. Weet u wie ook aardig was van de week? De meester. Ik moest toch im mers de vorige week zoo heel veel straf regels maken, omdat ik ze de voor-vorige week vergeten had te maken, nou en ik had ze allemaal af op 100 na en toen ben Ik naar de meester gegaan en toen heb ik 'm gezegd, dat ik pijn in m'n vingers had van 't strafregels schrijven en dat ik ze niet meer af heb kenne krijgen, nou en toen zei de meester, dat alles vergeven en vergeten was ,'n fijne meester hè, jammer eigenlijk, dat ie af en toe zoo lastig is, maar je moet de dingen maar nemen zoo as ze zijn, zei m'n grootvader altijd en dan zal 't wel zoo zijn ook. Want m'n grootvader heette ook Wimpie, nou en ikke ook en m'n grootvader was een heele fijne man en ikke wil ook zoo worden, alleen wil ik dan niet die baard van 'm hebben, want zoo'n ding steekt erreg. Ik heb 't eigenlijk nooit ondervonden, maar ik heb 't m'n zussie wel eens hooren zeg gen tegen d'r man, toen ze d'r nog niet meé getrouwd was en ze 's avonds in de gang as ie naar huis toeging, goeien dag zei. Maar wat m'n zussie nou met d'r ver loofde z'n baard te maken had, dat snap ik nou ook niet, want hij had er geen eens een, alleen maar zoo af en toe een haartje op z'n gezicht, net een scheer kwast, die bijna heelemaal uitgevallen is. Maar enfin, m'n zussie was nou altijd 'n rare. 't Is toch eigenlijk jammer, dat ze nu getrouwd zijn, want vroeger kreeg ik zoo af en toe nog wel eens een dubbeltje, as ik zoet buiten ging spelen. Ik had 't toen al zoo ingepikt, dat as ik graag een rjssie luste, ik expres binnen ging spelen waar zullie óók waren, nou en dan kreeg ik in de regel een dubbeltje as ik weer naar buiten ging. En dan waren we alle maal blij, zij omdat ik foetsie was en ik met m'n dubbeltje, 't Is toch eigenlijk jammer, dat ik geen meer zusjes heb he, maar allo, daar is ook al weer niks aan te doen. Maar ik doe vandaag eigelijk niks as over me zelf, de meesters, m'n zussie en over baarden schrijven. Maar ik heb nu nog een mooi stukkie van de Gerant over om m'n brieffie af te maken en nou zal ik dan maar weer verder over de stad schrijven. En daar is deze week een hoop gebeurd. Allereerst de verkiezingen. Nou die heb ik weer fijn gevonden. Want eerst heb ik de laatste dagen niks anders as de advertenties in de krant gelezen. Nou ik vind 't wel een beetje gek, want de een zegt van de ander dat ze d'r niks van kenne en nou vraag ik me af, waarom ze dan in de raad gaan zitten as ze d'r allemaal niks van kenne. Maar afin, ik hoop nou maar dat al die meneeren die nou weer in de raad mogen gaan zitten, dat die er nou allemaal goed voor gaan zorgen dat er nou eindelijk eens een pier in de zee komt voor te wandelen en glaa- zies liemonade te drinken en zoo meer, want 't strand is nog maar altijd hopeloos foetsie en ik ken m'n nichie toch niet d'r nek laten breken as ze van de zomer naar 't strand wil en ze dan over die keien en kinderhoofies loopen moet. Nou ik hoop nou maar dat die meneeren die nou in de raad gaan zitten goed voor de pier gaan zorgen en met al die verkiezingen heb ik 'n hoop lol gehad want al die papieren die ik zoo in de bus vond en van de bu ren gekregen heb over de verkiezingen heb ik allemaal aan de meneeren en juf frouwen die op straat liepen hun kleeren gespeld en m'n moeder kon 's avonds maar niet begrijpen waar de brief spelden gebleven was en toen zei ik, dat de mui zen ze misschien opgegeten hadden maar ze geloofde d'r niks van. Gek hé? As dat allemaal zoo door gaat dan ge loof ik dat we hier in Den Helder een klein Sjiekeegoodje gaan worden. Want ze beginnen nou ook al valsche guldens te maken en uit te geven en toen ik dat hoorde toen heb ik gauw m'n spaarpot- varreken stuk geslagen want daar zaten ook twee guldens in die ik van m'n Oom en tante gekregen heb toen die laatst hier waren, nou en toen heb ik die guldens eens goed hard op de grond gesmeten om te hooren of ze wel echt waren. Nou za waren echt en toen ik ze wou op rapen was d'r een foetsie. Ik heb me suf gezocht en eindelijk vond ik 'm onder een kassie en toen ik 'm had en weer wou opstaan toen stootte ik m'n hoofd weer aan de rand van 't kassie en toen had ik weer een groote bult. Nou is m'n spaar pot stuk en m'n hoofd ook. Vervelende kerels toch hé, waarom blijven ze ook niet weg inplaats van hier te komen. En nou is 't ook hun schuld dat ik niks meer van de K 18 zeggen kan. Want as zullie nou niet met die valsche guldens begonnen waren dan had ik ook niet over hun hoe ven schrijven hé. Maar nu kan ik niet meer over de K 18 schrijven want m'n brieffie is nou heelemaal vol en d'r kan niks meer bij. Daarom zal ik dat dan de volgende week maar weer doen hé. Tot zoolang dan maar weer hé. „Ga je op jacht zonder patronen voor je geweer?" „Ja, 't is aanmerkelijk goedkooper en 't resultaat is hetzelfde." Bij de eerste voorstelling van „La Gazza Ladra" te Milaan, welke opera door Rossini voor den stadsschouwburg was ge componeerd, stond de componist aan het hoofd van het orkest, een verplichting, welke dé Italiaansche componisten moes ten vervullen bij de drie eerste opvoerin gen van hun nieuwe werken. Het publiek was door de muziek zot opgewonden, dat de componist genood zaakt was gedurende de voorstelling meer dan vijftig maai te buigen en te glim lachen. „O, maestro!", riepen de orkestleden als uit één mond, toen het publiek ein delek tot bedaren was gekomen, „wat een vreugde! Wat een gejuich!" „Dat is waar," antwoordde Rossini, „het is alleen jammer, dat ik morgen door al dat buigen weer zoo'n p(jn in den rug zal hebben!" II. Een schets uit den wereldorolog door WERNER IDE. (Vervolg en slot van de vorige week.) Tot wij op een nacht onze jassen, onze tent en het kookgerei pakten, den zak met handgranaten omhingen en, het geweer om den nek, den nacht inslopen... Aan de overzijde bleef alles stil... Toen bleven we weer liggen, ademloos, en ons hart sloeg, dat wij meenden, dat de Franschen het zouden hooren. Onze vuisten balden zich krampachtig in het gras, om bij den sprong dadelijk de bundel zenuwen en spieren de juiste kracht te geven. Minuten verstrijken... Seconden... Zwaar drukken onze gezichten in de opengereten aarde.., - - A>. Jk KS K V" Dan een gillende kreet... Tegelijk echter begint de hond in de loopgraaf van den vijand te huilen... Dit gehuil is ons welkom als weg wijzer... Zoo schreeuwt een dier, dat door een onzegbaren angst wordt aangegrepen... Wij stormen vooruit, struikelen, klau teren, met twee of drie kameraden... De eerste handgranaten gieren... De slagen worden talrijker, lichtkogels stijgen op, links van ons wordt plotseling wild losgebrand... Heel in de verte klinkt een doffe ex plosie, dan begint het te zingen, te huilen, slaat met begeerige klauwen in de aarde met oorverscheurend geweld... Wij zijn snel en zonder genade... Wat de handen niet opsteekt, valt... Dan zie ik in den walm een forschen man met blonden baard een sergeant... Hij houdt he pistool in de hand, steekt het op, doch stort plotseling neer door een bliksemsnellen slag van Czisowsky ge troffen... Tegelijkertijd echter grijpt Czisowsky wild om zich heen, verweert zich tegen een zwarte schim, die als een razende tegen hem opspringt, met kwaadaardig opgetrokken bovenlip en blikkerende tan den. Een kleine zwarte hond... De scherpe tanden rukken hem flarden uit zijn uniform, bloed vloeit over zijn hand langs zijn knie. Met groote oogen ziet de blonde man toe. Hjj ziet het razende dier en den hulpe- loozen man, die met de kolf van zijn ge weer steeds maar in de lucht slaat... Zwaarmoedig en week trekt het om zijn mond, de bevende lippen vormen een woord... „Aml..." Dan springt de zwarte duivel gehoor zaam op den stervende toe. In Czisowsky' oogen licht de begeerte... Al nader en nader komt de hond, dringt zicht dicht tegen den Franschman aan springt op, jankend en kwispelstaartend lik. zijn baas de handen, het gezicht en Kijkt dan naar ons... Czisowsky staat roerloos... „Ami... gutt Kamerad..." Ik weet niet en heb nooit geweten, hoe ang dit alles duurde... Doch ik sloeg een blik m de eeuwigheid, en de vreemde man van vreemden bodem, wiens ziel aan de poorten van den hemel klopte, keerde nog eenmaal op aarde terug, keerde terug tot zijn kleinen zwarten vriend, zijn hond... „Vas... Ami... gutt Kamerad..." Een laatste, doodeljjk bedroefde blik op zijn baas, toen liep neen wankelde het dier naar Czisowsky... Ik vreesde... En mocht toen een blik werpen in de wonderlijke diepten van het menschelijk hart. Ami likte onzen kameraad uit Silezië de handen, die zich naar hem uitstrekten En Czisowsky streelde, Ja waarlijk streelde het dier, Hfl keek naar den dooden man met een blik, zoo vreemd, zoo wonderlijk. Toen nam hij Ami in zijn armen. Het dier verborg zijn kop in de ver schoten soldatenstof. Wij schudden het hoofd. Czisowsky kende van nu af aan nog slechts één: zijn hond, de heilige nalaten schap... Voor hem leed hij honger... Dat was een groot offer... Ze zijn beiden in Frankrijk gebleven. Ze stierven tegelijk. Op een moolen zonnigen herfstdag, ver achter het front... Gierend komt het door de lucht, kraakt, barst, rijt de aarde open... Wij vonden hen beiden dood. Czisowsky en den hond... Wij hebben hen ook in den dood niet gescheiden. EINDE.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1935 | | pagina 14