De schat van de zeerover. PAG. 6ZATERDAG 20 JULI 1935T JUTTERT.tP De schatgravers-expedities naar het Cocoseiland. De hertog en de reus. Uitdrukkingen van verschillende landen. Siradford Jolly, de leider van de laatste expeditie. door TERA VAN MABRE. Uit Londen werd gemeld: „De 45 ton- schoener „Vera City" is met een aantal schatgravers aan boord, op weg naar de Cocoseilanden, die ongeveer 500 kilometer van Costa Rica verwijderd in de Stille Oceaan liggen. Het doel der schatzoekers is de beroemde goudschat, die ruim hon derd jaren geleden door zeerovers be graven zou zjjn". De voorgeschiedenis van deze expeditie is de volgende: Zowat een jaar geleden, zat in zijn huisje in Londen, een grote bruinverbran de man, die tegen zijn gasten zei: „Volgende week scheep ik me in naar de Cocoseilanden, om naar schatten te graven." De gasten lachten een beetje en dachten, dat hij het voor de grap zei. De vrouw des huizes bemerkte dit, en riep een beetje kwaad, omdat de woorden van haar man niet geloofd werden: „Ja, het is waar en ik reis met hem mee!" „Devolgende week scheep ik mij in zei Stradford Jolly. Dit moedige echtpaar is Mr. en Mrs. Stratford Jolly. Stratford Jolly is een zeer bekende Zuid-Amerika-kenner en schat zoeker. Met meer of minder succes heeft hij reeds naar begraven schatten gezocht, en hij is er vast van overtuigd, dat op de eenzame eilanden van de Stille Oceaan, grote schatten verborgen liggen, (}ie daar door zeerovers in vroeger tijden begra ven werden. „Geloofd u mij niet?", vroeg Stratford Jolly aan zijn gasten, die lachend neen schudden. „En toch zijn verschillende hooggeplaatste regeringspersonen van mening, dat op de Cocos-eilanden grote schatten verborgen zijn. De expeditie, die ik samengesteld heb, maakt geen week end-uitgangetje." „Vast en zeker niet," riep zijn vrouw uit. Stratford Jolly trok kaarten, brochures en aantekeningen uit zijn zak. en hij ver telde aan de nu belangstellende gasten, dat de expeditie bekostigd werd, door zakenmensen, en verder legde hij hen alles van zijn plannen uit. Bij het afscheid nemen, wenste iedereen hem veel geluk toe, maar niemand geloofde, dat er wer kelijk schatten op de Cocos-eilanden be graven lagen. Een paar dagen later verliet de expe ditie, aan boord van het jacht „Koningin van Schotland". Londen. Leider der expe ditie was Mr. Stratford Jolly. Verder wa ren er zijn vrouw en 24 schatzoekers, waaronder een aantal flinke zeelui en voorts nog een vrouw. Ook een zwarte kat werd meegenomen, en de expeditie bezat een vliegmachine. De schatzoekers waren van plan om een heel jaar op Cocos-eiland te blijven en elke spleet met instrumenten te on derzoeken, evenals alle grotten en holen. Een 73-jarige schipbreukeling van het Cocos-eiland heeft een deelnemer der expeditie eens verteld, dat een zwaar gewonde stervende Chinees hem zei, dat hij ergens op het eiland een met juwelen bezet crucifix gevonden had. Reeds kort nadat men op het Cocoseiland aangeko men was, had men met grote moeilijkhe den te kampen. De Zuid-Amerikaanse regering van Costa Rica. die het eiland haar eigendom noemt, stuurde politie- troepen, die de schatgravens gevangen na men en naar de hoofdstad brachten. Mr. Jolly zond een dringend telegram naar de „Schatgraversvereniging" in Londen en vroeg om hulp. De regering van Costa Rica deelde de vereniging in Londen mede, dat alle levensmiddelen, instrumen ten en verder alles, wat aan de expeditie behoorde, en dat in beslag genomen was, teruggegeven zou worden, wanneer een zekere som voor invoerrechten betaald werd en de kosten, gemaakt voor het zen den der politietroepen, vergoed werden. De vereninging was bereid, hieraan te voldoen, en sloot met de regering van Costa Rica een verdrag, zodat de enige trjd geleden afgereisde expeditie van deze zijde geen moeilijkheden meer zal onder vinden. Mr. Stratford Jolly maakt de nieuwe expeditie-reis met een motorboot. Maar zouden er nu werkelijk schatten op het Cocos-eiland zijn? De hardnekkig heid van de schatgravers berust op een paar handboeken, die door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, in Londen werden uitgegeven. Daarin wordt gezegd, dat de verhalen over een begraven schat wel grond van waarheid kunnen hebben. Niet alleen de regering van Costa Rica, doch ook de grote kuststeden van Lima tot Vancouver hebben zich er mee bezig gehouden, en getracht om elkaar te slim af te zijn bij het vinden ervan. In de 17de eeuw was het Cocos-eiland het toevluchtsoord van avonturiers en zee rovers, en er wordt verteld, dat een be roemd zeerover, genaamd Bonito, alias Bennett Grahame, in het jaar 1818 al zijn schatten daar begraven heeft. Een paar jaren later zou Bonito op het eiland goud begraven hebben ter waarde van 11 mil- lioen dollars. In het jaar 1826 heeft een man, William Thompson genaamd, en die vroeger samen met Bonito gewerkt .zou hebben, goudstukken en juweelen voor een waarde vrn 12 millioen dollars begra ven. Schepen uit alle delen van de wereld De beroemde zeeroover Benett Graheme zou in het jaar 1818 al zijn schatten op het Cocoseiland begraven hebben. zjjn naar het <S;oseiland gegaan, en vele mlllioenen werden dooi- schatgravers uit gegeven, alles echter tevergeefs. Tot nu toe gingen 2" verschillende expedities naar het eiland om de schatten te zoeken. De eerste expeditie ging in het jaar 1845, had echter geen succes. Een vbgk ging in 1870 en een derde in 1894. Se dertdien is nauwelijks een jaar vergaan, zonder dat er een expeditie naar het Cocoseiland reisde. Ondanks de verschrik kelijke hitte keren de schatgravers altijd weer naar het eiland terug. De schat laai hen niet los. Het eiland is met dicht, tro pisch struikgewas begroeid, zodat men eigenlijk nog niet tot het binnenland van het eiland heeft kunnen doordringen. Een heel leger zou er nodig zijn om een weg te banen door het wilde struikgewas. Enige eeuwen geleden lag het dorpje Ridderhof nog rustig aan de kant van het woud. In het midden van het dorp verhief zich met trots de toren van het middel eeuwse kasteel, waar Hertog Gijsbrecnt met zijn gezin woonde. Deze Hertog was zeer bemind bij zijn onderhorigen, want hij stond bekend als een eerlijk en dapper edelman, wiens hoogste deugd rechtvaar digheid was, hetgeen men van de meeste ridders uit die tijd niet kon zeggen. Op een dag echter werd deze vrede vefstoord door een naburig ridder, die, niet tevreden zijnde met zijn eigen kasteel, ook nog wat van Hertog Gijsbrecht begeerde. Deze rid der, Arnold geheten, kwam op een goede dag met een grote ruiterbende het dorp binnenvallen en eiste de overgave van de burcht. Doch Ridder Grjsbrecht was niet voor een kleintje vervaard en antwoordde, dat hij er niet aan dacht dit bevel uit te voeren, waarop de boze ridder hem een uitstel van drie dagen verleende. Doch zoals jullie begrijpen, dacht Riddder Grjs brecht er niet aan om zich over te geven en hij riep de ouden van het dorp bij elkaar om te zamen te beraadslagen, wat ztj zouden doen om bloedvergieten te ver mijden. De heele vesting werd toen in grote haast in staat van verweer gebracht. Na drie dagen uitstel kwam de boze ridder weer met zijn ruiterbende naar de burcht van de dappere ridder en dreigend vroeg ridder Arnold, of Ridder Grjsbrecht eindelijk wist, wat hij wilde of hij nu de bucht maar niet eens gauw over zou ge ven. Een regen van pijlen beantwoordde deze brutale eis. Hierop had de bende niet gerekend en wilde vluchten, toen ridder Arnold zich ineens hoog op zijn paard ver hief en zijn ruiters bevel gaf om te trach ten de burcht binnen te komen. Doch dit gelukte hem gelukkig niet, want „Ridder hof" bood zo'n dappere tegenstand, dat de vijand daarna spoedig aftrok. Die avond was er grote vreugde op de burcht „Ridderhof", welke echter werd ge temperd door enige gewonden, trouwe die naren van Ridder Gijsbrecht, doch de heel meester gaf nog enige hoop, zoodat ieder een van ganser harte wenste, dat deze hoop ook mocht worden bewaarheid. Ridder Gijsbrecht begreep echter, dat Ridder Arnold zijn aanval zou herhalen en spoorde alle wachten van de burcht aan om vooral waakzaam te zijn, vooral des nachts. Er was ongeveer een week voorbijge gaan, toen Hertog Gijsbrecht buiten de poorten van de burcht een zonderling lawaai hoorde: verwonderd begaf hij zich naar de uitkijktoren, van waaruit men een prachtig vergezicht had op de omgeving en daar zag hij voor de poort een reus achtige reus staan, die met alle geweld ie burcht binnen wilde gaan. hetgeen hem door eenige soldaten belet werd. Het mooiste van het geval was echter, dat hij zoo maar eenige jeugdige huurlingen, die op de laagste muren van de burcht ston den, beetpakte en een pak slaag wilde geven. Ridder Gijsbrecht begaf zich toen naar beneden en buiten de poort en vroeg, wat de reus wilde. „Ik kom namens mijn machtige heer Arnold van de burcht Zonderhof u vragen om zich onmiddellijk over te geven of an ders iedere maand een schatting koren te betalen, welke zo groot moet zijn, dat er een kamer mee kan worden gevuld". Na enige tijd nagedacht te hebben, sprak Hertog Gijsbrecht: „Zeg aan uw heer, dat ik er niet aan denk" en hij draaide zich om en ging het kasteel binnen. De reus was woedend en balde zijn vuisten en fluisterde: .Wacht, ik zal je wel krijgen" en met grote passen verwijderde hij zich van „Rid derhof". Toen besloot Ridder Gijsbrecht een list te gebruiken en vermomd als gewoon lijfeigene begaf hij zich met enige getrou wen op onderzoek. Eindelijk kwamen zij aan een woud en tussen de bomen door be merkten zij de ruiterbende van Ridder Ar nold. Hertog Gijsbrecht wist nu genoeg; hjj keerde terug naar zijn kasteel en riep alle weerbare mannen op: zij togen naar het bos, omsingelden dit en namen alle bandieten ge vangen, ook de reus, die slapende werd gs- vangen genomen. De rovers werden toen in de kerkers van „Ridderhof" gevangen gezet en jullie willen het misschien niet geloven, maar de reus werd later de getrouwe die naar van Hertog Gijsbrecht. Elk volk heeft zijn eigenaardige spreek wijzen en gezegden, die meestal alle bewo ners van een bepaald land van elkaar heb ben overgenomen. De Rus herhaalt elk oogenblik van de dag het woordje „nitsche- wo" (het komt er niet op aan!). Dit woord verklaart de opkomst der Russische natie, maar geeft tevens ook de grens van die bloei aan. Met nitschewo stormt de Rus op de vijandelijke batterijen los en laat zich neerhouwen: met nitschewo trekt hij over onbegaanbare wegen, maar het woordje „het komt er niet op aan" is ech ter niet bijzonder geschikt om op de duur grote dingen tot stand te brengen. De Turk beantwoordt bijna alles met „Jok! Jok!" (dat is mij hetzelfde). Als men de voet op Turkse bodem zet, bespeurt men dan ook dadelijk, dat hun alles „hetzelf de" is. Wegen, bruggen en steden zien er vuil en vervallen uit; de kinderen spelen in de modder en schijnen nimmer 'een frisch bad te nemen... Jok! Jok! De Spanjaard heeft twee vaste gezegden in de mond: „quien sabe?" („wie weet 't?) en „mas o menos" (min of meer). Het is duidelijk, dat een volk, dat altijd met „Wie weet het" schermt, tenslotte van het den ken afziet en in de nanden van mensen moet vallen, die het voorzeggen en voorspellen wat het denken en wat het weten moet Dat deze traagheid in het denken en dit autori teitsgeloof alle ontwikkeling belet, is dui delijk. Het lievelingswoord van de Grieken is „Dembirasi" (het zal wel gaan). Deze spreekwijze, of de eigenaardigheid van het karakter die zich daarin verraadt staat in Griekenland veel vooruitgang in de weg. De Amerikaan heeft heel andere woorden: „Go Ahead" (vooruit er op los!) is het Amerikaansch devies. Hiernaast zegt hg dikwijls „It is a fact", (het is een feit) en hij is gewoon zjjn zaken vooruit te over denken, alvorens hij tot een besluit komt. De Duitser heeft zich het zinnetje „ich tue nicht mit" aangewend. Dit beteekent „ik doe niet mee". De Duitser staat nogal wantrouwend tegenover denkbeelden van anderen en voor hij de zaak overdenkt, spreekt hij zijn formule „ich tue nicht mit' al reeds uit. De Holla- ers zijn neestal een bedacht zaam volk. hun uitspraak is meestal „Laat ik er een nachtje over slapen". Zo zou men door kunnen gaan en alle landen ter wereld onder de loupe nemen, maar hiervoor heb ben we geen tijd en geen plaats. De voor naamste landen hebben wij nu toch reeds opgenoemd. Vind je het niet interessant zo af en toe eens wat van de vreemde vol- deren te weten? Volgende keer misschien weer wat anders er overl i

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1935 | | pagina 16