De muiterij op de Zeven Provinciën. HELDERSCHE COURANT VAN DONDERDAG i AUGUSTUS 1935. De Zeekrijgsraad eischt tegen luit. ter zee v. Boven vier maanden gevangenisstraf en ontslag uit den militairen dienst. r I IBBIIllMil F/52% lm uw even naar Uw winke lier om te zorgen dat dit voordeel U niet ontgaat. - Tot de hierop aangegeven datum ontvangt U voor on derstaande bon 3 pakken Presto, waarde 22 V2 ct.voor slechts 15 ct. Niet verzui men hiervan gebruik te maken, omdat Presto wat prijs en kwaliteit aangaat ongeëvenaard is. Gedeeltelijke afsluiting ^an bruggen in de provincie Noord-Holland. De marine-oficier, die als oudste in dienst jaren het bevel had aan boord van „De Zeven Provinciën", toen deze oorlogsbodem, in han den zijnde van de muiters, door den Indischen Oceaan koers zette naar Soerabrja, de lui tenant ter zee 2e klasse H. L. van Boven, heeft zich gistermorgen 10 uur te verantwoor den gehad voor den Zeekrijgsraad te dezer stede. Hem wordt ten laste gelegd, dat hij, die nend op het oorlogsvaartuig „De Zeven Pro vinciën", in den avond van Zaterdag 4 Fe bruari 1933, toen dit schip ter reede van Oleh-leh, eiland Sumatra, op een afstand van ongeveer 1200 meter uit den wal voor anker lag, met geen ander schip in de nabijheid dan een onbewapend vaartuig der Gouvernements marine, alzoo zich bevond op een plaats, waar, mede in verband met het feit, dat noch te Oleh-leh, noch elders in de omgeving doelma tige bestrijdingsmiddelen, zooals artillerie of vliegtuigen, aanwezig althans paraat waren, geen onmiddellijke hulp te krijgen wps: opzettelijk zulks mèt de andere, des tijds in staat van beschuldiging gestelde en inmiddels in Indië berechte officieren heeft nagelaten geweld te gebruiken tegen de een groot deel aan het muiten geslagen manschappen, toen deze zich o.m. eigenmach tig van wapens en munitie meester maakten of meester hadden gemaakt en met het schip van zijn ankerplaats waren weggevaren: 2. opzettelijk heeft nagelaten eenigen maatregel van geweld naar vermogen aan te wenden tegen meerdere schepelingen, toen deze bij de geweerrekken samenschoolden met de kennelijke bedoeling zich op ongeoorloofde wijze van de geweren meester te maken, ver volgens verdachte's bevel om de in hun bezit zijnde sleutels van de geweerrekken af te geven, niet opvolgden, waarbij de Inlandsche matroos 1ste klasse Soedyano uitdrukkelijk een weigerend antwoord gaf en de sergeant bottelier Roomer door de manschappen met leergoed geslagen werd; 3. opzettelijk heeft nagelaten, zulks mèt vijf andere officieren met ter beschikking staande vuurwapenen hei vuur te openen op de muitende schepelingen, toen verdachte zich met deze officieren, die hij aanvoerde, aan stuurboord via het tentdek naar de brug wilde begeven en van de zijde van de brug door een der aldaar geposteerde, gewapende schepe lingen bij hun nadering een schot werd gelost, hetgeen door verdachte en zijn mede-officie ren als een tegen hen vijandige daad werd beschouwd; 4. mèt de andere inmiddels veroordeelde officieren niet door middel van geweld van te hunner beschikking zijnde wapenen heeft belet, dat de stuurinrichting werd ingescha keld, waardoor het schip bestuurbaar werd en daardoor kon en zou wegstoomen; 5. gedurende een vijftal achtereenvolgende dagen, toen „De Zeven Provinciën" via den Indischen Oceaan naar Soerabaja koers zette, met de andere inmiddels berechte offi cieren opzettelijk heeft verzuimd een gewa- penden uitval te ondernemen, met het doel, het schip weer onder hun gezag te brengen, niettegenstaande het belang der zaak, te we ten het herstel van den normalen toestand, gewapend optreden vorderde en verdachte's positie, alsook die van de andere officieren, zulks mogelijk maakte; 6. niet den vereischten maatregel van ge weld heeft gebruikt toen eenige met geweren, bajonet of pistool gewapende manschappen in den nacht van 6 op 7 Februari 1933 o.w. de Inlandsche stoker-olieman Hendrik on verwacht via de walegangen het achterschip binnendrongen, met het doel, eenige geweren van verdachte en van de andere verdachten af te dreigen of in ieder geval op te vorderen; en tenslotte 7. geenerlei maatregel van geweld heeft toegepast, toen Zondag 5 Februari 1933 de Inlandsche matroos der le klasse Kawilarang, van wien verdachte wist, dat hij tot de mui tende bemanning behoorde, met een pistool in de hand de uitlevering van eenige loyale minderen van hem eischte, hoewel verdachte de beschikking had over een geladen vuist vuurwapen. Als raadsman van den heer Van Boven trad op mr. dr. J. de Vrieze te Amsterdam. Reeds opgenomen in het Adv. blad van gisteren. A. Het requisitoir. Na voorlezing van de uitvoerige acte van beschuldiging neemt de fiscaal het woord voor zijn requisitoir. Bewezen moet worden, zegt spreker, het feit, dat beklaagde er getuige van was, dat zijn minderen handelingen pleegden, die onder de strafwet vielen en hij niets gedaan heeft om hen in deze handelingen te beletten. Dit feit kan worden gesplitst in: le het interne doel, namelijk dat beklaagde zich bewust is van het doen van strafbare feiten. Dit kan in hoofdzaak uitsluitend door beklaagdes verklaringen worden bewezen. 2e neemt spreker als vaststaand aan, dat beklaagde zich bewust is van althans het minimum van de strafbare handeling, d.w.z. dat hij in ieder geval één muiter heeft ge zien, hoev/el er meerderen zijn geweest. Nadat geconstateerd is, dat. munitie ont vreemd is, wordt beklaagde zich bewust, dat er iets ernstigs gaat gebeuren. En dat büjkt ook wel, als hij zich even later bevindt voor 20 25 inlanders, die in het bezit zijn van de sleutels. Hij tradt direct als superieur op door te vragen „Wat moet dat, geef hier die sleutels" Dit optreden werkt direct kalmee rend; de bende wijkt terug, maar dan komt Soedjoeno en hitst hen weer op en dit was het psychologisch moment, waarop beklaagde Soedjoeno onschadelijk had moeten maken, hetgeen evenwel niet geschiedde. Beklaagde geeft zelf op, dat de toestand aldus was, dat hij niet anders kon handelen dan hij deed. Maar zijn optreden is het meest ondoelmatige geweest, wat hij had kunnen doen, waardoor de bende de vrije hand kreeg. Van het hier uit ontstaande militaire oproer is beklaagde geen getuige geweest. Ook niet van de z.g. daadlooze samenrotting ingevolge art. 126 Mil. wetb. v. Str. alleen van de individueele weige ring van Soedjoeno om de sleutels af te geven en de anderen daartoe over te halen. Hierop gaat beklaagde naar achteruit en de overige officieren gingen pistolen laden, hetgeen evenwel kostbare minuten verloren deed gaan. Zij vinden op het dek een toestand, waarvan zy niet veel begrijpen. Een deel der minderen is daar heer en meester. Evenwel is er van leiding geen sprake. Zy hooren voorbereidende maatregelen en dan komt Luit. de Vos van Steenwijk en zegt tegen beklaagde: „Nu moet je toch wat doen" Zij gaan dan naar de brug, waar het evenwel absoluut donker is. Daar staan een massa inlanders met hetgeweer in aanslag, zoodat de officieren weer naar achteruit teruggaan. Hier had beklaagde onmiddellijk van de vuurwapenen gebruik moeten maken. Hij be roept zich op overmacht, omdat de officieren door de muiters stuk voor stuk zouden zijn neergeschoten, maar zelfs indien dit zoo ware, kan dit nog niet gelden als veront schuldiging voor beklaagde. De aanval op de muiters was inderdaad levensgevaarlijk. Maar de betrekkelijk geringe afstand had aanleiding kunnen zijn, dat de officieren de muiters had kunnen dwingen tot een gevecht van man tegen man. Maar het ging hier om nog hoogere be langen dan het leven van beklaagde alleen, n.1. om de handhaving van het gezag. Ook een kapitein van een schip moet aan boord blijven met eventueele opoffering van eigen leven. Dan blijkt dat Luitenant Fels vertrokken is van boord, waardoor beklaagde de oudst- aanwezend officier wordt. De muiterij heeft niet het gewone aspect. Als regel worden in zulke gevallen de officieren over de kling ge- jaagd. Dat is hier niet gebeurd. Beklaagde was gewapend, en had de beschikking over 12 officieren en 6 onderofficieren, maar van hem gaat niet de minste leiding uit. Integendeel, men gaat over tot de minst doelmatige handelwijze, namelijk praten met de muiters. Nu blijkt wel duidelijk, dat het bij de muiters niet tegen de officieren als zoodanig ging. Zij wilden alleen een daad van anarchie stellen tegen het gezag en spaarden de officieren. Daardoor ontstond een halfslachtige houding. B. Het tweede punt van het tenlaste gelegde heeft betrekking op het zich bij voortduring onthouden van eenig optreden door beklaagde. Feitelijk bleef de insubordinatie voortbe staan maar juridisch is alleen het feit van de muiterij insubordinatie en deze daad van anarchie tegen het gezag was voltooid. Het H. M. G. in Indië heeft evenwel de muiterij beschouwd als de voortduring van het delict. Spreker daaren tegen zou haar als een af loopend delict willen beschouwen en beroept zich daarbij op een uitspraak van den Krijgs raad zelf. Het misdrijf van muiterij, zooals dat onder A is omschreven, is volgens spreker na de gehouden conferentie met de muitelingen niet voortgezet. Van dit deel der beschuldiging zou beklaagde dus moeten worden vrijgesproken. Ook van het feit, dat hij niet is opgetreden tegen de stokers. Dat het feit, zooals dat in B is omschreven, kon plaats hebben is welis waar absurd en het gevolg van een dwaze toestand, maar het is geen strafrechterlijk misdrijf. Spreker zou dus beklaagde van het onder B ten laste gelegde in zijn geheel willen vrijspreken. C. Onder C. wordt beklaagde ten laste gelegd, gedurende de vijf dagen van de navigatie door de muitelingen, nimmer een gewapende uitval tegen hen te hebben ondernomen. De muiters zorgden er voor, dat de schildwachts de officieren bleven bewaken. Juridisch ge sproken: de minderen beroofden hier de meer deren van hun vrijheid. Spreker zou juridisch de muiterij willen zien als een voortgezet delict. Beklaagde wist, dat hij dergelijken toestand niet mocht gedoogen en het schip in den ouden toestand moest herstellen en heeft dus opzettelijk nagelaten maatregelen daarvoor te nemen. Woog het nüt van een dergelijken aanval op de muiters op tegen de offers? heeft be klaagde zich afgevraagd. Maar de wet spreekt uitdrukkelijk, dat onder alle omstan digheden het gezag dient te worden gehand haafd. Verder wordt hem ten laste gelegd, dat hjj een mindere in het achterschip heeft toege laten. Dit is evenwel geen strafbaar feit. Ook de uitlevering van geweren als zoodanig levert geen strafbaar feit op. Weliswaar heb ben de muiters de officieren gedreigd, maar daarvan is beklaagde geen getuige geweest. Spreker vraagt ook hiervan vrijspraak. Tenslotte de beschuldiging, dat hij tegen den matroos Kawilarang geen geweld heeft gebruikt. Aangezien deze den beklaagde niet heeft bedreigd, behoefen daartegen ook geen maatregelen te worden genomen. In zijn conclusie releveerde de Fiscaal de diepe ontroering in den lande gewekt door de gebeurtenissen aan boord van de Zeven Pro vinciën, een ontroering, welke vooral onstond uit het feit, dat de krijgstucht niet in staat was de mindere schepelingen psychisch te beheerschen. Hier kwam nog bij, de vermin derde soldij en stelselmatig gevoerde hetze tot ondermijning van het gezag, enzoovoort. Ook bleek de krijgstucht de officieren niet vol doende te beheerschen. Men zag niet bij de officieren wat men zoo graag had gezien, een bovenmenschelijke doodsverachting en in zetten van eigen persoon. Een standvastig en doelbewust optreden van de officieren bleef uit. Zij waren onvoldoende doordrongen van het woord van Maarschalk Foch: „Zoolang men niet gelooft in de overwinning is een veldslag verloren". In de weermacht bestaan dezelfde spanningen als in de staat, 2 hetero gene elementen, namelijk vrijheid en gezag, die samen worden gebracht in een harmo nieuze spanning. Het wezen van den staat evenwel eischt subordinatie en dientengevolge moet het individu zich wel eens onrecht ge troosten. Spreker wijst er dan op, dat deze subordinatie in de maatschappij veelal is om gezet in een co-ordinatie tengevolge van het werk van de vakvereenigingen. Beklaagde als officier ondervond dagelijks de kracht van deze spanning en vervulde daarom zyn hande lingen onder zeer deprimeerende onstandig- heden. Van zijn mede-officieren kreeg hij geen hulp. Van Fels ging niet de minste leiding uit en verbijsterend moet het ook gewerkt hebben dat deze het schip verliet. Geen van zijn ondergeschikte officieren toonde vol doende fighting spirit, terwijl hij tegenover menschen stond, op wie het woord van Schiller toepasselijk ls: „Das schrecklichstè der Schrecken das ist der Mensch in seinerrt Wahn". Spreker komt nu tot zijn conclusie: Wij moeten ons hoeden een zware straf te eischen, maar de handen op de borst slaan en be seffen, dat wij zelf ook in dien toestand kun nen komen te verkeeren. Spreker vraagt op grond van de artikelen 23, 114, 117, 119, 120, 123 van het Mil. Wetboek van Strafrecht en 27 en 56 van het W. v. S. een gevangenis straf van vier maanden met aftrek van de in voorloopige hechtenis doorgebrachte tijd (van 11 Febr.15 Maart) en ontslag uit den militairen dienst, zonder ontzegging van de bevoegdheid om bij de gewapende macht te dienen. Pleidooi van den verdediger. Verdediger is mr. dr. J. de Vrieze, die zijn pleidooi aanvangt met een compliment aan het adres van den fiscaal voor diens requisi toir. Het was betrekkelijk objectief, sommige gedeelten moeten gezien worden van de plaats waar het O.M. zit. Op verschillende punten van de beschuldi ging vroeg de fiscaal vrijspraak en dat is ten slotte het ideaal van den advocaat! Verder be wondert de verd. de durf en den wil van den fiscaal om te verschillen met het Hoog Mili tair Gerechtshof. Het is aan de hand van deze vrijmoedigheid, dat de verdediger vrijheid vindt om de vleugels nog verder uit te slaan. Allereerst vestigt pl. er de aandacht op, dat de heer van B., als 29-jarig, jong officier eerst in de 6e plaats, geheel onvoorbereid, tot com mandant van het schip gemaakt wordt, om dat hij nu eenmaal de oudst aanwezende offi cier blijkt te zijn. Reeds de fiscaal sprak „van in eigen boezem tasten", men kan achteraf gaan zitten beweren „je hadt dat zóó en zóó moeten doen", maar dat is erg gemakkelijk gezegd. Het gedrag van bekl. kenmerkte zich door consequentie, wellicht foutieve consequentie, die, omdat zij gebaseerd was op niets doen, gemakkelijk als lafheid gekwalificeerd kan worden. Aldus praten de helden aan den wal. Maar pl. verdedigt ten sterkste de houding van bekl. Het had z.i. geen doel gehad als er met geweld opgetreden geworden was, van B. en/of de anderen waren neergeschoten gewor den, men had kunnen spreken van een „dap per officier", maar wat was het gevolg ge weest Volgens het witboek van de regeering zou bekl. het liefst persoonlijk, gewapend, opge treden zijn, maar het leek hem niet nuttig. Hij heeft daarbij aan zijn collega's nog gevraagd, of men hem hiervan later ooit een verwijt zou kunnen maken. Hetgeen door hen ontkend werd. Hiermede toont pl. aan, dat bekl. niet als een dolle stier gehandeld heeft. Hij zou zich tot een risé aangesteld hebben zooals ooit een commandant maar had kunnen doen. Redenen waarom gewelddadig optreden tijdens de vaartocht der muiters achterwege ge bleven zou zijn, zijn de volgende: 1. men wilde verhinderen, dat de „Zeven Provinciën" als aanvalsobject gebruikt zou worden tegen het Gouvernementsvaartuig de „Aldebaran". Als de muiters dit getracht had den, was men vast besloten om ze in den rug aan te vallen; 2. er werd gerekend op hulp van buiten. Weliswaar zegt de tenlastelegging, dat geen hulp in de nabijheid was, doch dit wordt door t pl. bestreden. Op 10 minuten afstand van de plek, waar het schip lag, bevond zich een gar nizoen van de landmacht, waarmede men com municatie had. Bovendien wist men aan den wal toch alles wat er gebeurd was? Al was de te verleenen hulp dan niet afdoende ge weest, dat staat toch niet in de wet Pl. releveert hoe er reeds lang wat broeide in Indië. Het was zelfs zoo ver gekomen, dat op een bijeenkomst van gezagdragers veilig heidshalve aangenomen werd, „dat er geen enkele onderofficier of mindere te vertrouwen was!" Was (waren) de officier(en) doodgeschoten ge worden, dan zouden de opstandelingen niet meer te houden zijn geweest. En dat zou later van B. en de zijnen ten zeerste verweten wor den. Pl. bestrijdt het requisitoir daar, waar het zegt, dat er niet gepraat moest worden met de muiters. Dat is in strijd met wat de autori teiten steeds zelf voorgeschreven hadden, n.1. dat er gepraat en overlegd moest worden. Ook het telegram, dat van B. ontving, laat in dezen geen twijfel over. Het ving aldus aan: „Tracht bemanning te overreden in eigen belang, enz.". De heer van B is toen op zijn post gebleven om het goede moment af te wachten. Hy „begeleidde" de muiters, juist zooals de „Aldabaran", etc. het muitende schip begeleidden. Intusschen trachtte de heer van B. door enkele muiters op het verkeerde van hun handelingen en de gevolgen er van te wijzen, te bewerkstelligen, dat er van binnenuit 'n actie kwam, die de bemanning tot bezinning zou brengen; van B. was absoluut in de meening hiermede goed te doen. Pl. laakt de houding van de hoogere officieren, die gezien de alge- meene toestand in Indië op dat tijdstip ver zuimden voorbesprekingen te houden, ingeval er iets mocht gebeuren. Er waren geen wapens verstrekt en de munitieblikjes waren slecht gesloten. Aan de hand van één en ander tracht pl. de leden van den Zeekrijgsraad er van te overtuigen, dat hetgeen van B. deed, verdedig baar is. Aan de hand van het witboek en met de wet in de hand. Pl. heeft het vervolgens nog over de gezags- handhaving in het algemeen, van hoog tot laag zei men, dat het gezag van den Haag uit niet opgehouden werd. Deze omstandigheid in aanmerking genomen, moet men de houding van van B. beoordeelen. Over de tenlastelegging zelf heeft pl. eenige theoretische opmerkingen. Pl. had verschil van meening met den fiscaal over het begrip feitelijke insubordinatie. Wat het gebeurde in de walegang betreft, keurt pl. bekl.'s houding on voorwaar del yk goed. Het was beter een tijdelijk verlies te boeken om later volledige winst te kunnen behalen. Toen luit. van B. eenmaal op den wal was, be greep hij niets van de houding van de autori teiten, die zonder uitzondering zijn hou ding ten strengste bleken af te keuren. Pl. besloot met den Raad in overweging te geven, zich rijp te beraden. Hij vroeg tenslotte vrijspraak, geen ontslag uit den zeedienst en geen ontzegging uit de bevoegdheid om bij de gewapende macht te dienen. Hierna pauzeerde men tot 2 uur. Waarna replieken. Ke- en dupliek. Te 2 uur nam. wordt de zitting voortgezet In zijn repliek brengt de Fiscaal allereerst een woord van hulde aan den verdediger voor de paleer, die hij door zyn pleidooi geschapen heeft, waardoor de Krijgsraad een goed beeld kan krijgen van den toestand. Op verschil lende punten evenwel meent spr. juridisch dat pleidooi te moeten bestrijden; o.a. waar de verdediger opmerkt, dat de bekl. door achter de muiters aan te hollen teneinde al dus de sleutels terug te krijgen, zich tot de risé van de bemanning zou hebben gemaakt. Ja, maar is hij dat nu ook niet vraagt de ver dediger. Na 1 uur des nachts leefden de offi cieren bij de gratie van de muiters. Naar spr. meening had niet met de muiters moeten worden onderhandeld, maar direct handelend opgetreden. Door den Commandant der Ma rine in Indië was een dienstorder opgesteld, waarin uitdrukkelijk de aanwending van ge weld werd verworpen en van de meerderen werd geëischt, dat onderhandeld zou worden in geval van dienstweigering. Maar dat gold slechts bij passieve dienstweigering, meent de Fiscaal, hier betrof het een actieve daad van muiterij en bekl. had den zedelijken moed moeten hebben in dit speciale geval af te wijken- van de dienstanalyse. Nog op andere punten van pl. pleidooi gaat spr. nader in; zoo ging het er ook niet om of de door hem genomen maatregelen in het algemeen belang waren, bekl. behoorde alleen, zooals de wet voorschrijft, maatregelen van geweld te ne men teneinde de muitery te doen eindigen. En die maatregelen- zijn achterwege gebleven. Dupliek van Mr. de Vrieze. In zijn dupliek wijst mr. De Vrieze op een paar z. i. zwakke punten in het betoog van den Fiscaal. Uitdrukkelijk heeft de regeering te kennen gegeven, dienstweigering te be schouwen als een ernstig misdrijf, nochtans hebben de autoriteiten bevolen een afwijking van art. 143 waarby gesproken wordt over het gebruik van geweld. In plaats daarvan moest door redeneering getracht worden den toestand te beëindigen. En men kan van luit. ter zee Van Boven, die als no. 6 eerst in aan merking kwam voor de functie van waarne mend gezagvoerder, niet eischen, dat hij dit alles zoo precies wist. En elke fout, door de andere officieren gemaakt, is nu op het hoofd van Van Boven terecht gekomen. Niemand hunner trad op, het was dus logisch, dat Van Boven, toen hij eenmaal voor de functie stond van verantwoordelijk gezagvoerder, gedacht heeft, dat geen gewapend optreden werd ver langd. Als hij had gedaan alles wat in de dag vaarding van hem werd vereischt, zou hij daarmede juist in de kaart van het commu nisme hebben gespeeld. Beklaagde aan het woord. Nadat Fiscaal en pleiter wederzijds hun standpunt hadden gehandhaafd, was het woord alsnog aan den bekl., die in een uit voerig pleidooi zijn handelwijze toelichtte. Hieruit citeeren wij, dat bekl. concludeert, dat slechts de commandant maatregelen mag ne men als: het ongewapend toespreken der be manning, het loezeggen van steun aan hen, die onmiddellijk hierna gehoorzamen en het met geweld optreden tegen de overigen, doch slechts op eigen verantwoording, daar dit niet werd bevolen, voor welken maatregel hij zich dus later zal moeten verantwoorden. Op last van de marine-autoriteiten berustte de leiding bij het -optreden tegen de verwachte misdrijven uitsluitend bij den Commandant. De officieren aan boord van de „Zeven Pro vinciën" werden dan ook van den ii.houd dezer analyse niet op de hoogte gesteld, doch hebben slechts order gekregen van hun Cdt met tact op te treden, de wapens te laten waar zij waren, en onregelmatigheden te rap porteeren. Toen, nadat de luit. ter zee Fels van boord was gegaan, de verantwoording op spr. kwam te rusten, was de toestand als volgt: le. Spr. had tegen het uitdrukkelijk bevel van zijn Cdt. in, de officieren bevolen de pis tolen te laden; 2e. Doordat dit met een fataal oponthoud is gepaard gegaan, was het eerst mogelijk geweld te gebruiken nadat de muiters zich van vuurwapenen en munitie hadden voor zien; 3e. De verantwoording van deze nalatigheid en de daardoor ontstane onmogelijkheid voor de officieren om hun gezag te kunnen hand haven op het eenige moment, waarop zulks nog mogelijk was, berust ten volle bij de ma rine-autoriteiten, die nagelaten hebben alle officieren ter handhaving van het gezag, bij voorbaat geweldmiddelen te geven en het ge bruik hiervan uitdrukkelijk voor te schrijven, zonder dat zij zich daar later, ieder voor zich, voor zouden hebben te verantwoorden. 4e. Indien het de marine-autoriteiten wer kelijk ernst was geweest, zich te houden aan art. 143, hadden zij bij voorbaat de officieren openlijk van vuurwapenen moeten voorzien en orders moeten geven omtrent het gebruik hiervan, en niet, zooals nu geschied is, uit drukkelijk orders, die in strijd zijn met dit art. 5e. Indien spr. toch geweld had gebruikt, zou hij zich daarvoor hebben moeten verant woorden, omdat de marine-autoriteiten op zettelijk nagelaten hebben hem het nemen van geweldmaatregelen voor te schrijven en daardoor art. 143 tot een doode letter hebben gemaakt. 6e. Onder alle omstandigheden was dus spr. verantwoordelijk voor de maatregelen, die door hem zouden worden genomen. Het oordeel van den Commandant Zee macht, waaruit de in de dagvaarding gefor muleerde bezwaren tegen spr. beleid zyn ge formuleerd, is niet juist: omdat spr. niet van den aanvang af de beschikking had over met pistool bewapende officieren en onderofficie ren, over het wapenen van o.o. zelfs nooit is gedacht en daardoor dit corps als zonder meer onbetrouwbaar werd gekwalificeerd, hetwelk van zeer nadeeligen invloed was op het handhaven van het gezag. Spr. had dus van den aanvang af slechts de beschikking over 14 officieren, hemzelf meegerekend, waarvan er 10 geoefend waren op het pistool en 10 andere, die niet strijdvaardig waren voor het doel waarvoor spr. ze noodig had. Tevens een zeer beperkt aantal patronen. De muiters beschikten over 80 geweren. 10 15 pistolen, klewangs, handgranaten, 8 mitrail leurs, alles met een heele munitie-bergplaats vol met munitie. Verder voert spr. nog andere motieven aan, die hem beletten van de vuur wapens gebruik te maken, met name de nau we doorgangen, waardoor men niet met twee r.iaa naast elkaar kon loopen. Wel degelijk heeft spr. evenwel andere maatregelen van geweld aangewend; ook was spr. er zeker van dat de aan den wai aanwezige officiei-M met de landmacht ter hulp zouden komen. Hy achtte het dientengevolge ~en tactische fout om ontydig met de geringe hem ten dienste staande strijdmiddelen op te t-eden. De Com mandant der Zeemacht achtte het voor zich zelf niet verantwoord tegen eventueele dienst weigering op te treden, zonder zich eerst van ff»;:; jlHIiTii, WA JS&iTï '4 .Tij- \h j - 1: V'4 - .-«bS* 4 WmM Ipil BON VOOR GRATIS PRESTO GELDIG TOT EN MET 24 AUGUSTUS Uw winkelier verstrekt U tegen deze bon 3 pakken Presto. 7'/2 ct. zeeppoeder, voor de prijs van 2, dus voor slechts 15 ct. 3 pakken Presto zeeppoeder. Naam Straat der aan. U heeft recht op tRESTO KWALITEIT! NV. WASCHOLI NE FABRIEK vjcz.iotx.v-vjooot'oooeoo'' PRO 73-091 H den steun der landmacht te hebben verzekerd. Als de Commandant geen kans ziet, zegt spr., om zonder hulp van de landmacht orde en tucht te herstellen, zal het duidelijk zijn, dat ik, met de mij ten dienste staande geringe machtsmiddelen tegenover een muitery ook volkomen machteloos stond. Op last van de marine-autoriteiten was bekl. ongewapend. Op het oogenblik waarop de muiterij haar top punt bereikte, zich uitend o.a. in het vernie len van meubels, enz., was spr. woedend op de muiters en zeer zeker zou hij zonder aar zelen van vuurwapens hebben gebruik ge maakt, indien hy ze tot zijn beschikking had gehad, zonder zich om de gevolgen te bekom meren. Spr. achtte op dat moment geweld dadig optreden een dringend vereischte, en er zal wel niemand zijn, zoo zegt hij verder, die niet inziet, dat ik verontwrardigd was op de marineleiding, welke, om de schepelingen niet te verontrusten en te provoceeren, heeft nage laten de officieren openlijk de wapens te laten dragen. Spr. wijst dan op gevaar, dat z.i. inlanders op de vloot opleveren waar zij zich gaan ge voelen als gelijkwaardig aan den Europeaan en zich zelfs hebben vcreenigd in een Anti Blanken Club. Hadden de Inl. schepelingen de wereld kond kunnen doen: „Officieren ge dood, Europeanen gevangen genomen, komen collega's in Soerabaja te hulp, weg met de Europeanen", dan was de ramp, die hiervan het gevolg zou zijn geweest, niet te overzien geweest, zegt spr. En dit is niet louter fantasie. Door het onverwacht vallen van de bom, met de daarmee gepaard gaande uitwerking, bloederige massa's, verspreide deelen van ledematen en hersenen, werden de muiters bevangen door een panischen schrik en dachten zij niet anders dan dat het schip met hen onder de zee-oppervlakte zou verdwijnen. Door het onmiddellijk aanvallen der officieren hadden zy geen tjjd zich te herstellen. Het ge zag is dus hersteld door de officieren aan boord, nadat de uitwerking van een bom dit mogelijk had gemaakt, en spr. behoefde dus geen verdere noodelooze slachtoffers te maken. Tenslotte wijst spr. er op, dat indertijd vice-admiraal Pinke gelijk had, die de in landsche matrozen als onbetrouwbare ele menten kwalificeerde en zich met hand en tand tegen de opleiding verzette, en wijst op de onmiddellijke nabijheid van de gewa pende schepen „Aldebaran" en „Gouden Leeuw", die zeker in staat waren geweest aan de muiterij een einde te maken. Dat de Cdt. der Zeemacht deze en nog andere ter beschikking zijnde vaartuigen niet tegen de muiters aanwendde, bewijst toch zeker, dat ook deze tegen het gebruik van geweld was. En zeker zou het gelukt zijn de muitery in de kiem te smoren, indien de Gouverneur van Atjeh en de gewestelijke mil. cdt., onmiddel lijk nadat hun de feiten bekend waren, troe pen aan boord hadden gezonden. Door spr. wijze van optreden is bereikt, dat Hr. Ms. „De Zeven Provinciën" in handen van het gezag is teruggekomen, terwijl dit slechts aan 20 menschen het leven heeft gekost. Dit was uiteraard van te voren niet te voorzien, doch aan spr. stond duidelijk voor oogen, dat met opoffering van de levens der officieren en onderofficieren geen gezag kon worden hersteld, en het noodeloos zich te laten neer schieten door een overmachtigen vijand is geen plicht. Spr. protesteert tegen de aan klacht, vervat in de ten lastelegging, omdat hij naar beste weten en kunnen heeft gehan deld, volgens plicht, eer en geweten. Uitspraak over 14 dagen. De Afdeeling Wegen _n Verkeer van den B.B.N. deelt mede, dat by Beschikking van den Minister van Waterstaat van 26 Juli 1935 de nagenoemde bruggen gesloten zijn ver klaard voor motorrijtuigen en aanhangwa gens, alsmede voor andere rij- en voertuigen, geen motorrijtuigen of rijwielen zijnde, waar van de grootste wielbelasting (het gewicht met inbegrip van de lading) het achter elke brug vermelde maximum overschrijdt. Weg van Buiksloot naar Nieuwendam. (Draaibrug over het Noord-Hollandsch ka naal te Amsterdam) 1000 kg max. wieldruk. Weg op den zuidelyken dijk van het Noord- Holandsch kanaal tusschen Purmerend en Spijkerboor. (Draaibrug no. 25 over de Jis- persluis) 800 kg. max. wieldruk. Weg op den noordelijken dijk van het Noord-Hollandsch kanaal tusschen Spijker boor en Westgrafsdyk. (Draaibrug no. 27 over de Rijpervaart) 1200 kg max. wieldruk. Idem. (Vaste brug no. 31 te Westgraft- dyk) 1200 kg max. wieldruk. Weg langs zuidelyken dijk Noord-Hol landsch kanaal van Purmerend naar Spijker boor. (Draaibrug over de Knollendammer- va$rt te Spijkerboor) 1500 kg max. wieldruk. Weg van Markenbinnen naar den Scher merringdijk. (Vlotbrug over het Noord-Hol landsch kanaal te Kogerpolder) 2000 kg max. wieldruk. Weg van Alkmaar naar den Schermer. (Schermervlotbrug te Alkmaar) 3000 kg max. gewicht met inbegrip v. d. lading. Weg van Alkmaar naar Broek op Langen- dijk. (Friesche brug te Alkmaar) 3000 kg. max. wieldruk. Weg op den oostelijken dijk van het Noord- Hollandsch kanaal tusschen Alkmaar en Koe dijk. (Wipbrug over de Nieuwe Hoorn- Vaart te Alkmaar) 1400 kg max. wieldruk. Weg van Bergen naar Koedijk. (Koedijker vlotbrug) 4000 kg max. gewicht met inbe grip v. d. lading. Weg van Petten naar Burgerbrug. (Bur- grevlotbrug) 4000 kg max. gewicht met in begrip v. d. lading. Weg van Rijksweg no. 9 naar St. Maarten. (St. Maartensvlotbrug) 4000 kg max. ée' wicht met inbegrip v. d. lading. Weg van Callantsoog naar Schagen. (Scha- gervlotbrug) 4000 kg max. gewicht met in begrip v. d. lading. Weg van Groote Keeten naar (Vlotbrug te 't Zand) 3000 kg max. ge met inbegrip v. d. lading). Zijtak van den Rijksweg no. 10 naar Havendijk langs het Nieuwedicp. (Bascu brug over de Koopvaardersbinnenhaven Den Helder) 1250 kg max. wieldruk. Weg op den Havendijk langs het r>"e" .g) diep. (Ophaalbrug over de Marine Schu 3 1200 max. wieldruk. (Ijep Weg op den Havendijk langs het Niem (Draaibrug over de Zeedoksluis te Den I 1200 max. wieldruk. >t Zand. rewicht

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1935 | | pagina 6