Hoe de Vikingers
Amerika ontdekten
HET AANDENKEN.
o
O
Skhum
"Wimm
dat ié ikke
Populaire Rubriek
PAG. 2
ZATERDAG 17 AUGUSTUS 1935_
T
Van Groenland naar „Wijnland'". Eifr, de
zoon van Erik den Rooden is de ontdekker
door
H. W. Smulders.
De eerste weg van Europa naar Amerika
liep via hoog-noordelijke streken, en dit
feit kan onze bewondering voor de ont-
dekkingsmoed der Noormannen slechts
verhoogen; want de „Vikingers" waren op
hun lichte „drakenschepen" aangewezen.
De noodelijke waterwegen waren extra
gevaarlijk door de stormen, door mist en
niet te vergeten door de ijsbergen. Zonder
kompas en andere nautische instrumenten
moesten zij het verder stellen. Zij wisten
dus in het geheel niet, waar zy terecht
zouden komen. Zóó waren zij ook reeds in
Groenland aangeland.
De Vikinger Gunnbjörn namelijk, had
ten noord-westen van het Thule-eiland
(waarschijnlijk IJsland of een der Shet-
hinds-eilanden) omstreeks het jaar 900 de
gebergten van een vreemd land gezien,
doch het niet hebben kunnen bereiken.
Ruim 85 jaar later ging de Noorman Erik,
die de „Roode" genoemd werd, op zoek
naar dit land. Hij kon het makkelijk doen,
daar hjj voor den tijd van drie jaren ver
bannen was. Verbaasd en gelukkig betrad
hij de kust van het „groene land", zooals
hij het noemde, trok het land een heel
eind binnen om menschen te ontmoeten,
voer om de westkust, de zuidkaap en de
oostkust, en verklaarde zichzelf tot heer
en meester der oorspronkelijke bewoners
van dit grootste eiland van Moeder Aarde.
Al spoedig volgden hem meerdere IJs-
landers. Erik werd hun „Gode", hun
leider.
Ondertusschen werd het bekend dat ook
hier nog niet het einde der wereld was.
Want Bjarn Herlufsson zag in het jaar
986 tijdens een tocht die hij maakte, in
het westen een land liggen, doch kon het
niet bereiken.
Doch het zou niet lang meer duren, of
de eerste verbinding tusschen Europa en
Amerika zou tot stand komen.
Erik de Roode had een zoon, Leiffr ge
naamd. Als onderdaan van den vromen
koning Olaf den Eersten was Leifr Erik-
son Chsisten geworden. Hij beloofde zijn
vorst in het jaar 999 om zijn familie en
andere stamgenooten tot. de Leer van
Christus te bekeeren. Zoo voer hij in de
lente van het jaar 1000 naar Groenland.
Leifr wilde zoo gauw mogelijk de be
lofte, aan zijn vorst gedaan, nakomen.
Daarom trachtte hij den korsten weg te
vinden en... werd door den storm hoe
langer hoe meer uit de richting gedreven,
naar het westen. Toen moest hij zuidelijk
aanhouden om goed vaarwater te be
reiken. En zie... het weer klaart op, de
wind gaat liggen; men kan tusschen de
klippen manoeuvreeren, zonder te pletter
te slaan. En dan... ziet Leifr land!
Amerika is ontdekt! Men legt aan, en
zet voet aan land!
Amerika is ontdekt! Men legt aan, en
zet voet aan land!
Het is heerlijk om uit te rusten. De be
manning is doodmoe van het tegen den
storm vechten, en ook van de angsten,
die uitgestaan werden.
Noodhutten worden gebouwd. Welk een
gezegend land blijkt het te zijn. Waarvoor
men op Groenland hard moet werken,
groeit hier in het wild! Het klimaat is
zacht. Daar grazen herten het jagers
bloed ontwaakt. Malsch hertenvleesch zal
smaken. Terwijl vuur aangemaakt wordt,
zwerft Dirk, een bewegelijk mannetje,
wat rond in het bosch en in de steppen.
Hij wordt vermist, maar daar komt hij
al opgewonden terug. Leifr maakt hem er
een verwijt van, dat hij zoo ver wegge
gaan is. Maar Dirk let er niet erg op en
roept:
„Vrienden! Wat ontbreekt ons in Groen
land? Wat brengen de schepen uit het
Zuiden altijd mee? De wijn! Broeders, ik
heb wijn gevonden! Druiven heb ik ge
proefd. Ze zijn zoo zoet als honig."
Den volgenden dag reeds gaan Leifr en
zijn mannen naar de wijnstokken toe.
„Wijnland", moet het land heeten!" be
slist Leifr. „Vinland hit gott, het goede
wijnland. We moeten een boot laden met
vruchten, een andere boot met wijnstok
ken, het drakenschip zelf met de beste
houtsoorten, die we in Groenland zelf niet
hebben. Laat ons terugkeeren naar Brat-
tahlid, waar mijn vader Erik woont! En
laat ons dan weer hier naar toe gaan,
naar het Wijnland, zoo God wil!"
Twee opgaven had Leifr thuis te vol
brengen. Eerst moest hij zijn familie tot
het Woord van Christus bekeeren, zooals
hij Olaf beloofd had. Toen hij die belofte
nagekomen was, moest hij Erik ertoe be
wegen, om een bezoek aan het wijnland
te brengen. Dat ging veel makkelijker dan
Leifr gedacht had, want niets wilde Erik
liever dan om een nieuw waagstuk te
ondernemen.
En vóór alles verlangden de mannen
van het arme Groenland naar wijn, graan
en hout. Nadat Thorstein, Leifr's oudste
broer er niet in slaagt om een nieuwe j
tocht naar wijnland te ondernemen, pro
beert Thorfinn, Leifr's zwager het, en
met goed succe3. Twee IJslandsche dra
ken volgen hem, en ook zijn vrouw, Gu-
drid, gaat mee.
Zoo gaan 140 mannen en enkele vrou
wen naar het Amerikaansche wijnland.
Vóórdat zij het doel bereiken, ontdekken
zij nog twee landen, het Steenland, dat
tegenwoordig Labrador heet, en het
Woudland, tegenwoordig New Foundland
genaamd.
Eindelijk landen zij aan bij het Wijn
land, dat wij kennen onder den naam
Nieuw Schotland. Nu worden houten
blokhuizen gebouwd.
Op een dag verschijnen kleine, schuwe
bruine mannen. Indianen, afstammelin
gen van Indianen en Eskimo's, wie zal
het zeggen?
Er wordt nu een ruilhandel op touw
Tndianen rullen dierenvellen te-
Weldra wordt de eerste Europeaan op
Amerikaansche bodem ^engn0°fge.
eeeft het leven aan een zoon, Snom ge
Het is in he. ja» 1003.
jaar keert men weer naar huis terug.
Ruim een eeuw vóórdat «bus Ame
rika ontdekt, komt er een einde aan den
handel tusschen Groenland en „wynland
Als laatste Noorman is de Groenlan -
sche zendeling Erik Gnapson naar Ame
rika gevaren. Er werd niets meer van
hem gehoord.
m
lastig zeggen zoo as je zeggtn
dat je bedoelt dat je zeggen win0®,1 v*n
van iets niet te maken toch „oed' at je
ken en omgekeerd jat je dat dan 'nall«5
cies zegt zooas je 't zeggen WUt Pre.
door 't precies te zeggen, zeg je t' m&4r
je 't zeggen wil en als je *i dan
zeg heb zeg je 't nog
goed
Verkeer
ge.
bedoelt 't goed. Zeg u nou zelief
Nou, nou moet ik maar weet
want m'n brieffie is alweer
maar
°Phoij'
zoo
Wet,
als vol en ik zou nou toch met S°ed
kenne schrijven wan m'n niggie 2jVerder
maar steeds van dat Engelsch te' ö°u
om 't toch maar goed tegen burreeen 6,1
ter Waugh te zeggen dat ie z'n .Te
kening zetten moet en ik zal lach
ie nou niet meer komt want dan he*" 48
alles voor niks geleerd. e'f; 2«
Tot de volgende keer dan maar
Daaaag,
Weer.
't Is nietes, 't is wellis, niet waar, wel
waar, hij komt niet, hij komt wel, rajeraje
menschen hebben hem niet gezien. Bur
germeester Waugh heb de Jutterij voor de
gek gehouwen en onze burregermeester
nep z'n hooge hoed daarom maar weer in
en hij Is lekker wel gekomen, maar de
de motbahetjes geleg, want 't gaf toch
niks.
En k hem 'm toen, toen alle menschen
uitgeuiverd waren nog w>' zoo'n mooie
brief geschreven en m'n niggie (dat
schaap is d'r nog altijd) wou persé een
handteekening van 'm hebben.-Nou dat is
me d'r een met d'r handteekeningen, die
wil d'r nou van alle menschen die wat ge
daan hebben hun handteekening hebben
en van die meneer die met de K 18 is mee-
geweest moet ze 'm ook hebben as ie In
de Jutterij komp war.t dat za' ie nou wel
gauw doen want ie heb een film gemaakt
van alles en nog wat en as die meneer
Wytema mij nou vanaaag leest dan wil sk
'm vragen of ie me asjeblieft ook op de
film laat staan want ik heb mij d'r ook
opgezet toen de i. 18 wegging. Ik sta net
naast zoo'n aardig meissie, maar of dat
aardige meissie ook aardig op de film
staat dat weet ik niet want toen de K 18
wegging was ze juist op een reuze ma
nier aan 't schelden want ik was per on
geluk net boven op d'r eksteroogen gaan
staan, dus as die uffr. n'r nou kwaad op
staat dan is 't mijn schuld niet, dan had
ze d'r eksterooger maar moeten thuis
laten of anders maar een lappie met mos
terd derop doen.
Wat een gek weer is 't nou weer hè,
nee 't is niks, mae wat ga je d'r nou aan
doen. 'k Geloof dat die meneer Veraart
foetsie is wan., die ken goed regen maken
en as je iets goed ken maken dan ken je
't ook niet maken hè en as je nou door
't niet te maken toch goed kan maken
waarom zou ie dan niet docr 't niet te ma
ken toch goeu maken hè. Zeg u nou zellef
maar ja, ik vind het toch wel een beetje
DE MAAGDENPALM.
De maagdenpalm ofwel, zoals men
in Engeland noemt; evergreen, was
eeuwen lang terug het zinnebeeld"
trouw, omdat deze plant zomer en n-V&n
door groen blijft. Vandaar ook, dat uft
bloemen kransen voor jonge bruidjes
den gevlochten. In Duitsland Versier WW"
boerenmeisjes zich nog wel met de 1" de
denpalm, wanneer er een dorpsteeat aa?"
sommige Duitse streken werd de md,ln
palm vaak in het graf van een jong m
begraven. Wegens haar reinheid werdT
maagdenpalm ook tegen tooverij en Hef/
dranken gebruikt en tot dit doel 0p
eerste dagen van Mei bjj de dorpsbewoner!
ingezameld. De Maagdenpalm stond i!
vroeger tijden ook in hoog aanzien als e
neesmiddel. Nog heden ten dage worg
de maagdenpalmen in de huizen op
Eifel (Duitsland) gestrooid, waaruit
kind ter eerste communie gaat 0f een
zoon als geestelijke van zijn huisgenoot®
afscheid neemt.
„Ik hoorde dat j- me in gezelschap een
ezel noemde."
„Rrecles."
„Dan hoop ik, dat je je zult veront
schuldigen."
„Zeker bjj den eersten den besten ezel
dien ik ontmoet!"
van een dandy, een auto en twee
vrouwelijke bandieten.
Hoe Frits Groenau op zjjn plaats werd
gezst
door
HERMAN VAN LINDEN.
Frits Groenau was een van die tallooze
jonge mannen, die noch productief noch
een volslagen leeglooper, noch intelligent,
noch dom,, mooi noch leelijk, dus ver
dienstelijk noch verwerpelijk, in elk geval
echter volmaakt elegant zijn.
Daar Frits Groenau's vader een rijk fa
brikant was, leidde de jonge man een ge
makkelijk leventje. De onbeduidendheid
van hun zoon was den ouders een doorn
in het oog. Vader Groenau moest telkens
met strenge hand ingrijpen bij de vele
afdwalingen van zijn zoon, die moeder
Groenau symptomen der jeugd placht te
noemen. Doch vader Groenau moest dik
wijls op reis, al was het slechts voor een
enkelen dag. In zijn afwezigheid had de
zoon dan weer vrij spel en kon zijn over
moed zich uitleven.
Frits Groenau's grootste genoegen, door
hem zelf zyn „hartstocht" genoemd, be
stond hierin, dat hij zijn vaders schitte
rende azuurblauw gelakte auto uit de ga-
rage haalde, om er mee lang3 de boule
vards te gaan „flaneeren" en aardige
jonge meisjes voor een tochtje uit te noo-
digen. Dit pleizier kon hij zich echter
alleen veroorlooven, als zijn vader voor
een langen reis met spoor of vliegtuig uit
de stad was.
Nu was de fabrikant Groenau sinds vier
dagen in Kopenhagen. Zoonlief benutte
den tijd goed. Eiken middag kon men
Frits Groenau langs den langen, breeden
K.-boulevard zien rijden en elk der vier
middagen vond hij de gewillige, gemakke
lijke, blozende avontuurtjes, die zijn lucht
hartig verlangen bevredigden. Den vijfden
middag aarzelde de moderne Don Juan,
zooals hij zichzelf vol ijdelheid noemde, om
uit te rijden, want zijn vader werd elk uur
thuis verwacht. Doch de heerlijke lente
lucht, die prikkelend door de geopende
vensters binnenstroomde, deed hem alle
voorzichtigheid uit het oog verliezen en
dus trok hij er weer op uit. Als steeds
zeer zorgvuldig gekleed, met gele hand
schoenen aan en de stroohoed uitdagend
op den veroveraarskop, reed hij naar de
K.-allee. Deze laan was een van de hoofd
verkeerswegen van de stad, doch tegelijk
een typische flaneerlaan. Toen Frits in het
zegeperk was aangekomen, hield hij als
steeds zijn tempo wat in. Hij reed immers
niet met den auto om snel ergens te ko
men, voor hem was de mooie, lange wa
gen slechts het middel tot het doel, het
lokaas, de uitnoodiging, het visitiekaartje
als het ware van den grooten heer, die
zich gerechtigd acht, elke bloem, die in
zijn smaak valt, te plukken.
Langzaam gleed de auto langs de rijen
kastanjeboomen. Met dwaze waardigheid
leunde de jonge dandy achterover, terwijl
hjj zijn best deed, zich een houding van
vorstelijke nonchalance te geven. Daar
werd zijn blik, die volstrekt niet noncha
lant, doch opgewonden zoekend was, door
twee meisjes, vriendinnen blijkbaar, ge
troffen, die het over hem schenen te heb
ben. Frits Groenau's zelfbewustzijn zwol
op als een ballon. Gelukzalig reed hij langs
het trottoir en verbaasde er zich in het
minst niet over, dat de twee meisjes, toen
hij by hen stopte, zonder eenig tegen
streven op zijn uitnoodiging instapten en
zelf het portier openden, zoodat hy zelfs
geen hand behoefde uit te steken. Een
zelfgenoegzaam lachje gleed er over zijn
goedgeschoren gezicht: de meisjes waren
nog knap bovendien.
De wagen suisde de K.-allee uit, naar
den rand van de stad toe. Nu was het
geen flaneeren meer, nu moest hij zich als
een vlot auto-bestuurder laten kennen.
Frits Groenau had de meisjes heelemaal
niet gevraagd, waar ze eigenlijk heen wil
den; zijn heerschersstandpunt deed hem
die vraag overbodig toeschijnen. Hij hoor
de de meisjes lachen en gichelen. Ze wa
ren zeker niet gewend aan autorijden, de
kleintjes, dacht Frits Groenau. De laatste
huizen van de stad kwamen in het zicht.
Toen voelde hij zich eensklaps energiek
door een meisjeshand op den schouder ge
tikt. Meer verschrikt dan eigenlijk gepast
was, liet Frits den wagen stoppen et
draalde zich nieuwsgierig om. Een van
zijn beide passagiers, een slank meisje
met donker haar en levendige oogen, Ki
vlug: „Waarheen brengt u ons eigei#
mijnheer?"
„Nu, waar men zoo in de lente me
heen gaat, naar bosch en helde," att
woordde de vlotte automobilist e:
kwam zichzelf erg geestig voor. „Uitat*
kend", zei het meisje, „maar de bante--
bakker, dien u daar ziet, zal voorloopij
wel de laatste zijn. Haalt u ons liaaro*
alstublieft nog wat lekkers,"
„O, heb ik mij zulke snoepsters op
dei
hals gehaald," wou Frits Groenau grap
pig zijn, „nu, op een paar taartjes kost
het bjj mij niet aan". j||
„Dat is heel edelmoedig van u, »i:;
heer," zei het mooie donkere meisje,
keek haar blonde vriendin ernstig aan.
Frits Groenau stapte uit en ging
de banketbakkerszaak aan den over
Het gelach van de beide meisjes, een v
lijk, veelbelovend gelach klonk ziIver .((j
terend achter hem aan en hij verlia^
zijn schreden. Dat zou zeker een PK
middag worden!
(Slot volgt)