Jkiewn
om *$imfik
HET AANDENKEN.
PAG. 2
ZATERDAG 24 AUGUSTUS 1935
T JUl
Jat U ikke
Populaire Rubriek
storm ons kamp kunnen opslaan. En nu
zitten we, gehuld in onze pelzen, te wach
ten, hoe de zaak zal afloopen.
De orkaan brult, het is ijskoud, en we
zitten dicht bg elkaar, om zóó tenminste
nog wat warmte te kragen.
Slapen kunnen we niet. Daarvoor is orj
lot te onzeker, daarvoor is er ook te veel
lawaai.
Onze karavaan, die tabak, thee en zil
ver transporteert, komt van Kobdo
een stad in het Altai-gebergte en wil
naar Maimatshin-Altaboelack aan de Rus-
sisch-Mantsjoerijsche grens.
Ik moest denzelfden kant uit, maar ik
had geen zin om den 1000 km langen om
weg door steppen en woestijngebied alléén
te maken. Daarom sloten Tarim, mijn
reisgenoot, en ik on3 bij deze karavaan
aan. Doch onze haast, om er gauw te zijn,
werd ons bijna noodlottig.
We waren van de eiegenlijke karavaan-
of handelsweg afgeslagen, en volgden nu
den rechten weg door het gebergte.
Al hooger en steiler werd het gebergte,
al ruwer het klimaat. We gingen haast
stap voor stap. De sneeuw lag meters
hoog. De paarden zonken er soms tot hun
halzen in. Soms gingen er uren en uren
voorbij, zonder dat mensch en dier voor
uitkwamen, hoezeer zij zich ook inspan
den.
In het begin hadden wij het buitenge
woon getroffen met het weer. Maar aan
het eind van den zesden dag betrok de
lucht, en al gauw hingen pikzwarte wol
ken, diet niet veel goeds voorspelden, zeer
laag. Het werd heel snel donker. En de
wind was zóó snerpend-koud dat hg ons
door merg en been drong. Ondanks onze
dikke pelsen bevroren we haast.
Deze weersverandering kwam ons heele-
maal niet gelegen. We hadden namelijk
nog het moeilijkste en gevaarlijkste deel
van het gebergte vóór ons. Ieder haastte
zich, om nog een beschut plekje te vin
den. Het begon nog meer te sneeuwen en
te hagelen. Door de schemering waren wij
gedwongen, direct onze tenten op te slaan,
omdat de duisternis spoedig zou vallen, en
wij heelemaal geen gelegenheid meer zou
den krijgen, vóór den volgenden morgen
dit te doen. Op een klein plateautje, door
hooge rotsen omgeven, maakten wij halt.
En weldra zaten we, in elkaar gedoken,
te wachten, tot de storm tot bedaren zou
zijn gekomen. We zaten in de duisternis,
omdat het laatste beetje kameelmest op
gebrand was.
Wat konden wjj zwakke menschen, te
gen dezen verschrikkelijken orkaan?
Niets
En terwijl wij zoo zaten, temidden van
den orkaan, bereikte opeens een nóg oor-
verdoovender lawaai onze ooren. Het leek
wel van veraf te komen, doch verbazend
snel te naderen. Wat mocht dat zrjn??
Het angstzweet brak me uitHadden
we nog niet genoeg metegemaakt? Har
der en harder werd het lawaai, tot opeens
alles om mij heen inéén storttemen
schen en dieren lagen door elkaar
Een lawine
Het was volkomen donker; ik voelde,
hoe naast en boven en onder mij alles be
woog. Ik werd geschopt en harde dingen
kwamen tegen mij aan.
Toen ik ten slotte ontwaakte, zag ik
door een nevel, dat de zon scheen.
Ik trachtte mijn ledematen te bewegen,
maar die zaten stevig vastgeklonken in de
sneeuw. Dwars over mg heen lag Tarim,
mgn trouwe dienaar. Het bleek, dat hg al
wakker was, maar h* lag wat na te suf
fen.
„Tarim!" riep ik. Direct sprong mgn
trouwe makker op, en begon mijn armen
en beenen uit de sneeuw te trekken. Daar
na wreef hij ze met inspanning van al
zjjn krachten, en het gevolg daarvan was
dan ook, dat ik al gauw weer staan en
loopen kon.
De storm was gaan liggen, en er viel
nog maar een beetje sneeuw. Het was nog
donker, en we konden dus niet zien, wat
er van de anderen geworden was. Waar
schijnlijk lagen ze begraven onder de
sneeuw, en daarom wilden Tarim en ik
probeeren, hen te bevrijden.
Langzaam werd het morgen, onduidelijk
zagen we onze directe omgeving.
Opeenswat was dat?
Het gehuil van wolven bereikte ons
oor!
De dieren waren blijkbaar verdwaald.
Anders komen ze nooit zoo hoog. En de
heele kudde wolven kon het niet zijn.
Ze konden natuurlijk geen voedsel vin
den, en daarom was het extra gevaarlijk,
om ze hier te ontmoeten! Ik huiverde.
We zagen de dieren niet, maar ze moes
ten vlak bij ons zijn. Ik graaide in de
sneeuw, om mijn geweer te zoeken. Ook
Tarim zag ik in den grond woelen.
Opeens uitte Tarim een gil. De wolven
waren op het punt van hem te over
vallen!
Tarim trachtte met zijn dolk de dieren
van zich af te houden. Met een paar
sprongen was ik bij hem. Ik trok mijn
mes, en stak de dieren in het vleesch
een oorverdoovend gehuil was het gevolg.
Al gauw lagen de wolven drie waren
het er in hun bloed te baden.
Tarim kwam gelukkig, op een paar
kleine schrammen na, met den schrik vrij.
Voor de tweede maal dien nacht had
ons leven aan een zgden draad gehan
gen
Zeg nou zellef hé, kenne ze nou de Bilt
niet opdoeken. Een paar maanden ge-
lejen hebben ze daar allemaal gezeg dat
't in Augustus niks anders as regenen zou
en nou schijnt de zon lekker dat ie zelf
zin in een ijssie krijg.
Nee das ook niks want ook niet dat
van wat ze voor de radio zeggen van
mooi weer en leelijk weer. Wil ik U zeg
gen, ze tellen 't doodgewoon op de knoo-
pen van jassen vessies en broek af en dan
is 't niks anders as geluk as ze 't nou
toevallig raajen en in de Jutter* gaan ze
ook walvissen vangen. hoeven
Die zaken gaan hier go
tegenwoordig nog g«m
die groote visschen toe te gmw
men uit hun eiges al kijken w
voor 'n spul is, maar as ie hier komp d
beest dan zal ie ook wel mvoerrec^
moeten betalen voor z'n eigen
want daar moeten ze ook al belasting
voor betalen zeg m'n vader en nou hoop
ik maar dat ik d'r niks niet meer van
hoef te slikken want 't geeft toch nik
en danne 't is ook niet lekker hé.
Ze zeggen dat dat levertraan alleen
goed is om wel of geen klieren in Je nek
te krijgen, precie s weet ik 't ook niet,
maar 'k wil maar zeggen dat ik zooveel
van dat goedje geslikt heb van m'n leven
dat ik d'r een heel dik ding in m'n nek
heb gekregen en dat hebben ze d'r nou
van de week uitgewipt op 't hospitaal.
Nou ik moest op een tafel gaan liggen
en de dokter dee een slagersvel voor en
toen ze dan allemaal ook nog handschoe
nen aangetrokken hadden toen begonnen
ze.
Maar weet U nou wat ik zoo gemeen
gevonden heb. Dat ze een doek over m n
kop gelegd hebben en toen kon ik niks
zien en dat was niet lollig, want ik heb
d'r nog een mooi stukkie van willen
schrijven in Wimpie maar dat gaat nou
natuurlijk niet.
Nou ik zeg maar zoo as ze m'n vader
d'r nou toch zoo'n hoop voor laten be
talen dan hadden ze mijn ook wel eens
effe kenne laten kgken, hé, maar nikS
hoor, de dokters zgn net as de meesters
op school, ze zgn allemaal eigenwgs want
je mag nou nooit eens iets bij die men
schen doen wat je zelf graag wil.
En nou gaan ze dan ook weer rippe-
teeren voor de Heldersche Courant met
die kindermiddagen en ik mag natuurlijk
weer niet mee doen. Maar dat wist ik wel
weer zoo'n beetje van te voren want die
juffrouw van dat dansen en zingen heb
nog altijd zoo'n beetje de pik op me. En
natuurlijk weer voor iets waar ik niks
aan doen kon.
't Vorig jaar was ik d'r in 't begin wel
bij dat was al gauw afgeloopen. Want
we waren eens op een rippetitie en toen
zei ze tegen me dat ik een emmer water
moest halen en die daar neer zetten. Nou
maar nou moet U weten dat dat „daar"
een stoel was en toen heb ik die emmer
water natuurlijk op de plaats van de stoel
gezet en toen is die Juffrouw inplaats van
op die stoel op haar dooie gemak in die
emmer water gaan zitten en toen had
ik 't ineenen weer gedaan.
En nou is de vakansie ook al weer bgna
afgeloopen hé en nou ben ik nog niet op
reis geweest en das niks anders as de
schuld van dat niggie van me. Dat kind
dat verdwgnt gewoonweg niet, maar ze
is toch wel lollig, want ze ken nog beter
as ik jeukpoeier in de nekken van de
menschen douwen en ze heb dat ook bij
een politieagent gedaan en die had nog
geen eens in de gaten hoe ie aan die jeuk
in z'n nek kwam.
En toen ie zoo stond te krabben toen
vroeg ik 'm of ie jeuk in z'n nek had en
toen werd ie zoo nijdig dat ie me achter
na begon te zitten maar ie heb me toch
lekker niet gekregen. Nou as ik nog geen
eens eens wat vragen mag.
En nou zal ik dan weer eens ophouwen.
Ik had eigelgk nog wel meiT
gen over meneer Leeuwen*! aeg-
dat zal ik dan maar weert g b ma«t
voor de volgende keer, hé. E u,'
Jutterpoot dan maar weer ige
HET NIEZEN IN VROEQfc Eeu^
Ten t*de van Alexander 4en
ning van Macedonië, wj het ko.
iemand, die niesde, „wel >Jflbme het u"
te wensen. Om alle ongel^ af te
werden deze gelukwensen gel)ruikt V
de oudere mensen uit het niezen au &iit
voorspellingen deden, welke meestal'
bijster prettig waren. Volgens het oom
van Galenlus was het niezen een bewii»
gezonde hersenen. De ou<je Grjekge J v&n
hielden het niezen op de middag VOn" n
goea, doch in de morgen V00r ^n
teken. Hg, die 's morgens niesde
verzekerd van Zijn, dat je er
zou afloopen. Vaak gebeurde het daf°eJ
mand, die b(j het op*n nlegde te
weer gauw in bed kroop, want, zó do
|men, de dag zal wel verkeerd voor mg
van
en per
lopen.
Als er iemand aan de rechterhand
den groten wijsgeer Sokrates stond er.
ongeluk niesde, dan ginj deze Wijsgeer
vreugde aan zijn arbeid, want hg
dan vast en zeker, da{yjn werk t
vlotten. Maar niesde er iemand aan ziT
linkerzijde, dan werd hg boos en voerde d
gehele dag niets uit. «ndat zt)n werk ni t
zou slagen
DE KEUKEN BRENGT MEER OM DAx\
HET ZWAARD.
Niet alleen menschen en huishoudingen
maar zelfs ook grooli rijken. Reeds bij
Lucullus, dien Pompeus den „Romein-
schen Xerxes" placht te noemen, kostte
een maalgd mèer d« 180.000. Vitellius
dien Tacitus het kelierlijk zw*n betitelde'
bracht in zeven malden met eten 12 mll-
lioen guldens door. I
Keizer Varus koffie een enkel souper
voor 12 personen eo kwart millioen gul-
den. Verbazend wann in het oude Rome
de verkwistingen vat de vischvgvers
betrof. Daar zou om onze tegenwoordige
keukenmeiden verhusd over staan! Een
rjjk Romein gaf oi voor het voeden'en
onderhouden van ffijn visschen een som
van 5 millioen Seshrzen (ong. 500.000 gul
den). Vandaar dal Cicero Hortensius, die
ook zgn boomen (et wijn begoot en an
dere hooggeplaatst! mannen, die zooveel
behagen schepten k al de vreemde visch-
soorten, die zij kisekten, dat zij daarvoor
alle gedachten aaide Republiek vergeten
schenen te hebben.
Van Bedius Polk een vriend van Augus.
tus, wordt zelfs ferteld dat hg zijn sla
ven tot straf vo» een of ander vergrijp
in den vischvgve* geworpen had en zoo
zijn visschen ma menschenvleesch had
vetgemest. OctavB deed het hoogste bod
en behaalde daa&or onder zijns geljjken
grooten roem, wabij inderdaad niet werd
vermoed, dat het eenmaal door Cato uit
gesproken woord „dat de Staat niet be
staan kan, waar »or een visch meer werd
betaald dan vooreen os", nog in vervul
ling zou komen!
van een dandy, een auto en twee
vrouwelijke bandieten.
Hoe Frits Groenau op zgn plaats werd
gezet.
door
HERMAN VAN LINDEN.
Jammer genoeg stond de winkel vol
met klanten, zoodat Frlts Groenau wel vijf
minuten moest wachten. Toen hij den win
kel uitkwam, met twee pakjes onder zijn
arm, dacht hij het van schrik te besterven.
De lekkernijen vielen op de straatsteenen.
De zon verduisterde voor zijn oogen, al
was het midden op den dag. De dood
scheen nabij.
Leeg en verlaten lag daar de laan.
Zijn vaders trots, de lange, azuurblauwe
auto, fonkelde niet meer voor zijn oogen;
lüj was verdwenen, gestolen door de twee
lachende, brutale dievegges. Met wankele
schreden, voor de eerste maal te voet door
de K.-allee, ging Frits Groenau op weg
naar huis. Nadenken meest hij nu en han
delen ongewone bezigheden voor Frits
Groenau. Doch dit was nog slechts het
begin.
Met zachte stem deed Frits Groenau
aangifte 'bij de poiitie. De blik vaa den
beambte stak. Schaamte over zijn domme
lichtzinnigheid kroop in hem omhoog. Toen
belde hij zgn huis op. Doch toen hg de
stem van zjjn vader hoorde, die dus toch
al was thuis gekomen, haakte hij onmiddel
lijk af. Het stond nu bij hem vast, dat hij
zich voorloopig niet thuis kon vertoonen;
zoo'n held was Frits Groenau niet. Zijn
vader kon vreeseüjk zijn in zijn toorn en
hoe hg het verlies van zijn auto zou op
nemen, daar kon Frits zich eenvoudig
geen voorstelling van maken. Dus ging hg
naar het station en schreef een expres
brief aan z*n vader, opdat deze tenminste
vandaag nog van het ongeluk op de hoogte
gesteld zou zijn. Toen stapte de vluchteling
in een D-trein en reed ver weg, den heelen
nacht door, ,tot ver in het Zuiden van het
land. Geld had hij ter nauwemood, moge
lijkheden om er aan te komen slechts één:
zijn belde ringen verpanden. De opbrengst
zou hoogsten voor veertien dagen toe
reikend zijn.
Na drie dagen schreef Frits Groenau
naar huis en vroeg of de gestolen auto al
door de politie was teruggevonden. Er
kwam geen antwoord. Ook dit was een
antwoord en het liet zelfs aan duidelijkheid
niets te wenschen over.
Een week later schreef hg weer. Aange-
teekend. Weer zwijgen.
Frits Groenau's geld slonk zienderoogen.
Radeloos zat de schuldige in de vreemde
plaats en verwenschte zich zelf en zijn lot.
De dandy kreeg menschelijke gevoelens
over zich. De nood strekte haar dorre vin
gers reeds naar hem uit. Er kwamen
dagen met slechts één maaltgd.
Toen schreef Frits Groenau aan zgn
moeder. Vier weken waren er intusschen
verloopen. De brief aan zijn moeder had
succes, zooals meestal met brieven aan
moeders het geval is. Telegrafisch kwam
er geld en het bevel om terug te komen.
Als armzalige verloren zoon reed de dandy
Frits Groenau, nu geheel murw gemaakt
en op weg een mensch te worden, naar het
ouderlijke huis terug.
De moeder was juist niet thuis, toen de
jeugdige zondaar de woning binnentrad.
Doch zijn vader was er. Met koud gelaat
zat hij achter zijn bureau-ministre. Hij gaf
zijn zoon geen hand.
„Is de wagen teruggevonden?", vroeg
Frits Groenau aarzelend.
De fabrikant trok een lade open, nam
er een brief uit en reikte die zwggend z*n
zoon over. Frits Groenau las. Z*n oogen
vlogen over het papier. Bgna was hij van
zijn stoel gevallen. Op het papier
met de machine geschreven:
Voorschriften voor autobezitters op zoek
naar amoureuze avonturen;
1. Het bezit van een auto geeft mannen
nog niet het recht, een vrouw lastig te
vallen.
2. Als een man onnoozel en onsympa
thiek ls, bRjft hij dat ook op vier wielen.
3. Een autobestuurder moet sportief
gekleed zijn, een stroohoed achter het
stuur staat onmogeigk.
4. Als Je niet wilt, dat je auto gestolen
wordt, moet Je hem nooit onbeheerd laten
staan.
5. Denk eraai dat onbekenden, die je
op straat hebt cfepikt, je auto misschien
beter kunnen betiren dan jij zelf!
Frits Groenau staarde z*n vader aan.
„Wat beteekentlat, vader?" vroeg bij
met een stem, 4e beefde van opwinding
Een flauw flmlachje verzachtte ie
strenge gelaatstikken van den fabrikant.
„Heel eenvoudig jongen," verklaarde hi|
„den volgenden morgen stond de auto
buiten voor het luis, zonder dat er iets
aan miste of mskeerde. Het was dus af
gesproken werk ran de beide dames. Ze
moeten Je al e«lge dagen van tevoren
hebben gadegeslgen en tot de overtuiging
gekomen zgn, dal je rijp was voor een ge*
voelig lesje. Ik fas het daar volkomen
mee eens en dasrom hebben we je geen
bericht gestuurd Voor het „aandenken*!
dat je daar in <J hand houdt, moet Je
dievegges maar faan bedanken".
„Ja", zei FrfB Groenau vastbesloten,
„eu dat zal ik dl® ook!"
«Bravo, m'n jKigen," zei de fsbRk*®
en gaf hem tha* de hand.
Frlts Groenai ging niet meer uK
elegante avonhltn. H* reed heelemaal
meer met zijn faders auto. De les
zijn uitwerking, Doch hfl «^g van nu
aan dikw*la n»r de K.-allee, maar M
anders dan te toet en wandelde daa
de hoop, de b4ie meisjes, die hem z
heilzame les hl»den gegeven, nog eens
ontmoeten. Hij zag ze echter nooit
Ze waren zekef maar op doorreis
stad geweest