Op hei vogeleiland „De Memmert" Het ideaal van iederen jongen PAG- 6 ZATERDAG 31 AUGUSTUS 1935 JAN VOOR HET EERST IN DE LUCHT. 6 0 0 0 vogels wonen er thans! DE MEEUWEN BEMESTEN HET LAND. Op visite bij den „Robinson van de Noordzee" 'T JUTTFrt, zwaluwen cirkelden boven het eiland, „Dat is nu de Memmert!" zei de scb per tegen me, en hg nam zijn pjjp j. mond. „Genoeg vogels hè? Ja-ja!" Ik keek de eerste minuten stilzwjjge; in het rond. Zó iets had ik nog nooit zien! Op het sneeuwwitte zand, dat beas: was met mosselschelpen, stond een »t> Hij was verbazend bruin verbrand, juin zouden er allemaal jaloers op zijn „Dat is Otto Leege!" legde de schipp uit. Maar dat had ik wel begrepen. zou het anders kunnen zijn dan Otto leeg de Robinson van de Noordzee? Het anker viel, en boorde zich direct#: heel eind in de grond. Otto Leege komt aanlopen. Hij befte me direct van allerlei te vertellen; te hoef ik niet de woorden uit zijn mond; trekken, zóals dat zo dikwijls het gevi is bij mensen, die ik interviewen moet! „De Memmert was zo kaal ais fiv sv; strand hier, toen mijn vader in 1904 te: kwam! We hadden nauwelijks 50 vogtii en nu zijn er meer dan 6000! Wel een re- schil hè? Wat we hier allemaal gedaan hebben' Nou, genoeg, kan ik U vertellen. We bet ben in het zweet onzes aanschijns moete werken hoor! Want wanneer wij de hels dag gewerkt hadden, dan was de zee t vriendelijk om het weer te bederven. Maa: jé.... dat moet je er voor over hebben!" Zijn vader, de onderwijzer Otto Leege uit Juist, heeft het werk begonnen, zijn zoon die nu al 20 jaar op het eiland woont, gaat er mee door. Eigenlijk wilde hij ingenieu worden, maar de Memmert heeft hem niet losgelaten. En nu, ja, nu wil hij niet mee: weg! De grjjze zilvermeeuwen omcirkelen om wjj zijn nu bij hun nesten gekomen. Overi liggen grys-groen gespikkelde eieren, en 6' struikel haast over donkerbruine jongen die nog niet vliegen kunnen, en tussen ntf- benen lopen. Achter de beschuttende dijken die Leege met reusachtige wilskracht ft bouwd heeft, kan alles zich goed ontwik' kelen. Maar wil er leven op dit soort den zijn, dan moeten er ook dijken zij' Want door de dijken ontstaan er duinen waarop het eerste groen groeit, en ad® de duinen moet de mens het land zA werken, tot er iets groeien kan. Het duurt lang, vóór de grond vruchtbaar is- Leege werkt hard, en de meeuwen help' hem. Kijken jullie verwonderd Maar tuurlijk helpen de meeuwen en de ande vogels hem 1 Ze bemesten immers het 1® Zij hebben de Memmert „groen" gemaal Terwijl we zo lopen te praten, nad ons een eigenaardig span: een bruine p® ny en een grjjze herdershond. Ze gaan kameraden naast elkaar. Het zijn ook e® kameraden, zoals Leege me vertelt, ponny kwam al 15 jaar geleden met op het eiland. Vreugd en leed heeft h'j hem gedeeld. Als een hond liep hij meester na. En éénmaal was hij zó nieu gierig, dat hjj in zijn eentje een eM^ ondernomen heeft in de Waddenzee! was hij door de opkomende vloed ver ken. Erg was dat. En 's winters ziet het dier er zo als een beer! Hij merkt er niets van' f het nog zo koud! Hij wordt alleen ,er» rustig wanneer hjj de hond niet 7,6 ook de hond kan niet zonder het P3*8' Hjj eet niet, wanneer het paard oo - tegelijkertijd eet. We hebben ook nog een paar konjjnen, een paar duiven en twee s U ziet, een hele dierentuin!" wv-f Voortdurend vliegen de meeuwen onze hoofden. Het zijn bijzonder dieren, pracht-exemplaren. Licflt^' etl i de vleugels, citroengeel de snave vergrjjs de buik. e„ f „Zijn meeuwen geen roofvoge ze niet gevaarlijk voor de voge vraag fd rnC De vogelvader schudt zon mee3<f< warig over zóveel onkunde. zjjn wel roofvogels", zegt hjj ze zjjn tegelijkertijd de nutt'8 Nif', voor de kust. Zij ruimen alles V ontgaat hun scherpe ogen"- scha^ „Maar dan zijn ze toch zel<P' vol- voor de visvangst?" waag ik Beste jongens en meisjes. Volgende week gaan jullie weer naar school en ga ik met v:cantie. Als jullie dit in de krant lezen zitten we al in 't Gooi, denk ik. Ik Koop dat wjj nee zulk fijn weer treffen als jullie gehad hebben. Wat zou dat fijn zjjn. Over twee we*en hoop ik jul lie te vertellen hoe we het gehad hébben. Zoals jullie hebben gelezen zijn we ook weer met de organisatie van de kindermid dagen begonnen. Ik zou vandaag de na men van de meisjes vermelden die aan ons programma meewerken. Hier staan ze: Dirkje Bonselaar. Tini Reinink. Corrie van Wolf eren. Ria Lauwerse. Bertha Hendrikse Mientje v. d. Braak. Tini Wullems, Catrientje Rijkers. Lena van Zandwijk. Annie Schaap. Adriana Grande. Joh. Visser. Nella Bastiaanse. Volgende week Woensdag, 's middags om 4 uur vangen de repetities aan, in het Jongenstroep' van de Padvinders, aan 't Dijkje. Jullie zorgen dus, meisjes daar op tijd present te zijn. Kindervriend. „Jan, Jan!" schreeuwen de jongens. „Geen tijd!" roept Jan en weg is hij, het schoolplein over, de straat op. Gauw naar huis om Vaders brood te halen. En dan naar het vliegveld! Vader werkt in de grote loods, waar de vliegtuigen staan, als ze thuis zijn. Fijn, elke middag om 12 uur mag Jan vaders brood en de fles koffie gaan halen. Wat daar in de loods al niet te zien is! Als grote vogels, klaar om uit te vliegen, staan zij daar. Jan kent ze pre. cies de grote tweedekker, die heel naar Parijs en Londen gaat met passagiers en post; de militaire vliegtuigen met hun bij zondere kentekens, die je van veraf al kimt onderscheiden en de kleine eendek kers, licht en rank, waar je pleziertochten in kunt maken en duikelingen, of je een echte vogel was! Jan weet precies, hoe al die motoren werken, hoe het hoogtestuur beweegt en de remmen overgaan, Net zo lang heeft hij gesnuffeld en gevraagd, tot de werklui in de loods ongeduldig werden en er één lachend zei: „Nou, jij doet net, of je van daag nog de lucht in moet?" „Was 't maar waardacht Jan en verlangend kijkt hij naar de leuningstoelen achter in de vliegtuigen, waar straks de passagiers in zullen plaats nemenNet zoo gemakkelijk als in de trein zit je er in en wat kon je veel zien! Ais de werklui niet kijken sleept Jan wel eens het kleine trapje voor de cabine en gaat dan stil letjes in de cockpit zitten, maar hij weet wel, dat hij dat niet doen mag. Achterin zitten vindt vader niet erg. „Als je maar nergens aankomt", zegt hij altijd. Maar buiten op het vrije veld. daar is het ook heerlijk. Als je maar op tijd bent om de vliegtuigen binnen te zien komen. Elke dag. zo even na 12 uur, komen zrj het een na het andere aansnorren: uit Amsterdam, uit Berlijn, uit Londen en Parijs. Het is net, of ze hebben afgesproken elkaar daar op het veld te ontmoeten, voor zij verder gaan, ieder een anderen kant uit... Hollen moet Jan om het nog te halen van school! Wanneer moeder de boterhammen voor vader niet klaar heeft, en Jan wachten moet, kon hij wel huilen, zoo bang is hij om het oogenblik van aankomst te missen. Buiten adem komt hij dan altijd op het veld aan. Vlug naar de loods, om het brood te brengen. Straks zal hij vader wel vin den, die komt altijd naar buiten, als hij de toestellen hoort aankomen. Iedereen "komt dan naar buiten, de werklui uit de loods, de monteurs, die het vliegtuig even na moe ten zien, voor het weer vertreke, de contro leur met de gouden band om de pet, de kruiers van het koffiewagentje. Maar nie mand waagt zich op het veld. De toestellen moeten ongestoord kunnen landen. Meestal komt Berlijn het eerst. Als een stip zie je hem in de verte. In groote cirkels daalt het toestel dan neer, vlak over de loods glijdt het en rolt dan over het veld, een heel eind weg. Maar nu rennen de mon teurs er gauw heen, ze pakken de touwen, die aan de vleugels hangen en trekken het vliegtuig naar de loods. Een trapje wordt er tegen gezet en nu kunnen de passagiers uitstappen. De kruiers laden de koffers op het wagentje, de vliegenier wijst de mon teurs, wat zij doen moeten en alles is in de weer. Dan stapt de vliegenier naar het gebouw van de directie om verdere orders te ontvangen. Het is er een drukte als op een station. Reizigers stappen in en uit, koffers worden versjouwd, kruiers schreeu wen, motoren worden geprobeerd, het is een leven, dat horen en zien vergaat! Maar dan roept de controleur „Klaar!" en „Berlijn" rolt weer het veld op om zijn reis voor te zetten. Het toestel richt zich schuin omhoog, scheert over de wilgen bosjes en dan gaat het hooger, alsmaar hooger. Kleiner en kleiner wordt het, tot dat de wolken het uit het gezichtspunt ne men. „Londen" is intussen ook opgeste- tegen. Jan heeft een knikje van den piloot ontvangen. Ja, die piloot is Jan's vriendje. Als het koud is, mag Jan hem koffie bren gen. „Gauw", roept de vliegenier dan, „ik heb maar vijf minuten". Wat rent Jan dan. Maar heel voorzichtig komt hij met de kop dampende koffie aandragen. Op een keer vroeg de piloot aan Jan: „Ben je wel eens in de lucht geweest?". „Nee mijnheer", zei Jan verlegen. „Nou, als ik eens vrij ben, kom ik je halen," beloofde de piloot. Zou het heusch, denkt Jan. Hij kan het niet gelooen! Maar het is werkelijk gebeurdEens heeft de piloot Jan meegenomen en vader ook! Want vader vertrouwde het niet Jan zo heel alleen in de kabine daar ach ter. Als Jan eens wat open ging doen „Goed." zei de piloot, „dan ga jij ook mee!" En toen gingen zij. Jongens, wat snorde de motor en wat kon je ver zien. Helemaal niet bang was JanNu gin gen zij over de havens. Wat een leuke kleine scheepjes, als uit een speelgoeddoos. En wat een kleine huisjes met kleine schoorsteenpijpen als lucifersHè jam mer, de piloot daalde alweer. „We zijn er." schreeuwde de piloot, en in een oogwenk rolde het toestel weer op het veld. Vader bedankte den piloot hartelijk en Jan wist haast niets te zeggen. Het was allemaal zo heerlijk geweest. Hij kneep daarom maar heel stijf de hand van de vliegenier en riep: „Dank u wel! Ik word vliegenier als ik groot ben door JAN C. VAN DORSSEN. Sedert drie dagen is de windsterkte 8 op het kléine eiland Juist, in de Noordzee. „Nu kunnen we naar Memmert gaan", zegt een eilandbewoner tegen me. „Nu is het de goeie tijd daarvoor, ziet-U". Op het eiland, waar eb en vloed het leven regelen, moet men heel vlug handelen, en niet aarzelen. Een paar minuten later vaart het zeilscheepje al af. We zijn op weg naar de „Robinson van de Noordzee" Ik zal je nu alles gaan vertellen, wat ik op die tocht meegemaakt heb. Hebben jullie wel eens tussen de Wad deneilanden doorgevaren? Nu, ik niet, en je begrijpt, dat ik het wét leuk vond, om dat eens mee te maken. De Memmert ligt tussen de eilanden Juist en Borkum. Vroeger was het een lange, kale zandbank, en erg gevaarlijk. Heel wat. schepen zijn er vastgelopen en vergaan, en het is daarom best te begrij pen dat de schippers dit stuk zand ver wensten. „Memmert" werd het genoemd, omdat er eens een prachtige zeilboot, de „Mamertus" genaamd, gestrand is. Het volk noemde de zandbank toen de „Mem mert". Soms gingen er mensen heen, om zee honden te schieten, en de nesten van de zeemeeuwen uit te halen, want meeuwen eieren werden veel verkocht. Maar langzamerhand bouwden de meeu wen er hun nesten niet meer; ze werden toch maar uitgehaald. En ook werd de plantengroei er hoe langer hoe miezeriger, het kleine eiland brokkelde af. Maar ik was je aan het vertellen, dat we op een zeilschip tussen de Waddeneilan den voeren, en dat ik dat zo leuk vond! Een uur waren we nu al onderweg, toen aan de linkerkant een langgerekt eiland opdook. Eerst zag ik alléén maar vogels! Duizenden meeuwen, schooleksters, zee

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1935 | | pagina 18