Het Amstelmeer BLUE BAND Wie deze week koopt, koopt voordeelig door het land van Oss. Een nachtelijke zwerftocht tweede blad heldersche courant van donderdag 24 october 1935. Uit de Natuur De Quaker Havermouth fabriek ie Roiterdam. bij de visch! Postambtenaar verduistert geld. Meer dan I 900 aan geldprijzen en practische cadeaux Een hoofdprijs van 100 gulden Een tweede prijs van 50 gulden 't Schayksche veld. - Overal zie je Helderschen. - Door de ontvolkte straten - hen intervieow in de marechause-kazerne met de dappere opperwachtmeester en wachtmeester Mintjes en De Gier. - Op den stoel, _waar Ceelen zat. Er brak iets in hem. zegt De Gier. I oen ht, bekend had. was hij een heel ander mensch. Volgende week Donderdag wordt voor de Bossche Rechtbank het scherm voor de vierde jnaal gehaald...... en dón voor de groote acte. gen aangrijpend drama wordt opgevoerd... fen treurspel vol menschelijk leed. De avond is gevallenOp de groote hap van het station 's-Hertogenbosch tikt zwaar de regen. Jachtig haasten wij ons naar den trein, die voor ons gereed staat. Het vreemde gele licht der groote natriumlampen, dat de rei zigers en het stationspersoneel bestraalt, geeft hen het aanzien van dooden, opgestaan uit hun graf... allen op het station zijn lijk bleek. - J 1 Een half uur 'later dendert mijn trein Oss binnen Gelukkig...... In Oss wonen nog duizenden brave, fatsoenlijke burgers...... hartelijke en gemoedelijke menschen. Na een hotel opgezocht te hebben, ga ik de straat op...... Vannacht wil ik zwerven door duister OssWil ik gaan naar de plaatsen, waar de slachtoffers der boeven bestiaal vermoord werden. Uit een donkeren hemel zwiept onafgebro ken dë regen eentonig neer. Ik loop langs de spoorlijn... die glimnat is en waarboven de roode seinlichten onheil spellend gloeien, als wilden zij mij toeroepen: Onveilig is 't hier...... Ik ben nog nimmer is Oss geweest Waar moet ik been, waar is het sombere Schayksche veld?. Het is 's avonds 10 uur, er zijn geen men schen op straat...'t Is hondenweer. De Ossenaar, die er niet uit hoeft, zit gezellig thuis bij de radio, verder is het halve stadje in de groote concertzaal. Ik sta alleen, in nü werkelijk duister Oss. Waar moet ik heen, welken kant uit? Een deur van een der huizen gaat open, een vrouwengestalte verschijnt op den drem pel. Snel treedt ik op haar toe... Kunt u mij ook zeggen, waar het Schayksche veld is en ook waar ik de wacht meesters De Gier en Mintjes kan vinden? Ik kan den zin niet uitspreken, lezer, geloof mij, het is geen fantasie... De vrouw voor de deur slaakt een luiden kreet...... legt de hand op mijn schouder en roept: „Alle gèrookte pietermannen van Tabbie, hoe kom jij In Oss?" Een oogenblik sta ik beduusd......... Voor mij staat een rasechte Heldersche uit den Ouden Helder. In haar jeugd heeft zij vele jaren dicht bij Tabbie gewoondv Ze woont nu reeds jaren in Oss en „is niet ver moord", vertelt ze lachend. In de gezellige huiskamer drink ik heete thee, maar als ik vertel, dat ik voor de Jutterkrant, vannacht over de heide en op het het Schayksche veld en langs de Maas ga zwerven, raadt ze zulks sterk af... Je kimt niet weten. Er is nog altijd een gedeelte boeven, dat niet bekend heeft. Gisteren pas, is Hanneke, de beruchte kroeghoudster, door de marechaussée opgebracht......" Ze willen me veel mondvoorraad meegeven voor den nacht,, die gastvrije Helderschen. Ze stoppen mijn zakken vol met fruit, maar, wat meer is, ze geven me alle inlichtingen over de route, die ik nemen moeten ook geven ze me een adres op van iemand die ter De Gier den scepter zwaaien, moet ik den anderen kant op Moederziel alleen loop ik dan door de ont volkte straten. Naargeestig, onheilvol huilt een natte neerstriemende wind door het ijzer der spoorboomen Hét is nog een heele marsch voor ik bij de kazerne sta.Brjna geheel in het duister ligt het gebouw eindelijk voor mij. Hier in deze citadel is de overwinning op de moordenaarsbende behaald Achter de witte neergelaten gordijnen zie ik gestalten bewegen. Dan haal ik de schel over Een marechaussée maakt open en staart den laten bezoeker aan. Een Heldersche journalist wilde van u graag wat inlichtingen De marechaussée maakte een haastig af werende handbeweging van „daar komt niets van!" Heel diplomatiek vraag ik dan haastig, of ik -even binnen in de wacht mag zitten om mijn klèeren te laten drogen Dan verdwijnt de marechaussée om even later terug te bomen met het verzoek binnen te komen en dan betreed ik het wachtlokaal en... sta stom verwonderd... Ik had mij altijd voorgesteld, dat wacht meester de Gier en opperwachtmeester Mintjes echte ruwe ijzervreters-koppen zou den hebben, met een grimmig gezicht, waar je voor op den loop ging... Direct herken ik ze van de portretten in de bladen. Zelden, zag ik zulke beminnelijke, vriendelijke gezichten voor mij... Praatjes voor de Bossche recht bank, dat deze mannen ze mishandeld zou den hebben, zijn belachelijk. Als ze mijn ver wondering zien vertel ik de reden. Met hardheid en ruwheid zouden wij niets, absoluut nietSj in Oss bereikt hebben zeggen ze... maar inlichtingen geven doen we niet... 't Zou maar opsnijdeh zijn...- We hebben onzen plicht gedaan en dat is het voornaamste... De misdadigheid in Oss dateert niet van den laatsten tijd, maar vroeger had de politie en marechaussée toch niet zooals nu, de handen vol, merk ik op. Toch, zegt wachtmeester de Gier, kijk, daar tegen den wand hangt het portret van onzen voorganger, van wachtmeester Hoek man. Reeds toen was, het een eeuwige strijd tusschen het geboefte en ons. Ook toen was de politie doodelijk gehaat. Voor een moord werd niet teruggedeinsd. Wachtmeester Hoekman was een dapper man, hij wist, wat hem den een of anderen dag wachtte... Ze leefden toen, even als wij, in voortdurenden oorlogstoestand. In 1893 (dus meer dan 42 jaar geleden), viel wachtmeester Hoekman als slachtoffer van zijn plicht. Uit een dubbelloops jachtge weer loste het geboefte een schot... Hjj poogde zich te verdedigen, doch hij viel... hét publiek vond hém op straat dood... Nu is door uw optreden de vijand zoo goed als onschadelijk gemaakt. Wilt u niets mededeelen De opperwachtmeester Mintjes knikt ont kennend. De rol die Hanneke Mathekus heeft ge speeld... die beruchte vrouw uit het Scha- wijksche veld... -kunt u daar misschien Iets van vertellen... Zij was de Koningin dei- Moordenaars Haar zaak zal ook dienen voor den Bosch. Eergisteren hebben wij haar op transport gesteld... maar inlichtingen, ook erg op de hoogte is. Het Schayksche veld is om(Tent deze beruchte vrouw, die zoovelen in links van Ossmaar als ik eerst naar de marechaussée-kazerne wil, waar de beroem de opperwachtmester Mintjes en wachtmees- het ongeluk gestort heeft, kunnen wij niet geven... alleen het was met haar net als met de anderen, Hanneke die eerst onaan doenlijk was, huilde als een kind toen haar rol uitgespeeld was. Zij beweerde groot be rouw te hebben... Hoe bracht u ze aan het praten? Door menschelijk met deze beestmen- schen te redeneeren! De betere gevoelens, die in ieder mensch, ook den grootsten misdadi ger, sluimeren op te wekken, dat was de oor zaak waardoor deze menschen hun geheime binnenste voor ons openlegden. De Ceel, de beruchtste moordenaar zei tegen ons: Als jullie ruw tegen mij gesproken hadden, had ik niets losgelaten. Al hadden jullie me doodgeslagen, geen woord zou ik bekend hebben... Had u ze in dit wachtlokaal? Hij zat op den stoel, waarop u nu zit, vervolgt de wachtmeester de Gier. Vele malen reeds hadden wij met hem gesproken, maar hij bleef onbewogen, niets was uit hem te krijgen... Zijn hart was gesloten. De oude sfeer van Oss, die menschenleeftijden de' misdadigers hier omgeven had, dezelfde sfeer die in 1893 den 'ood van wachtmeester Hoek man veroorzaakte, een sfeer volgende met doodelijken haat tegen de politie omgaf ook deze moordenaars in 1935. Wreed en cynisch zat de misdadiger tegenover ons... Maar toch zagen we, dat, als wij die vreeselijke sfeer konden doordringen er iets voor ons, en ook voor den misdadiger zelf, zou gloren... Ze misten den moed om hun vreeselijke moorden te bekennen. Wij staarden hen lang in het wreede gelaat, trachtend een aan- kncopingspunt te vinden. We spraken hen vriendelijk toe, wezen hen er op, dat het overtuigend bewijs van hun schuld geleverd was, wij bezwoeren hun, hun geweten te ont lasten van de zware zonde die erop rustte en toen... toen... zagen wij iets heel wonderlijks gebeuren... In de starende oogen van «Ie moordenaars kwamen tranen. Er brak iets in hun binnenste... een ijskorst smolt om hun ziel. Onder heftig snikken en oprecht be rouw, hakkelden de bekentenissen los... en het is vreemd toen deze moordenaar bekend had, zat tegenover ons een ander mensch... Er was iets van mij afgevallen, de demon die hem beheerscht had, had hem ver laten. O, ik ben zoo blij zei hij en hij huilde als een kind, nou kan ik weer tegen de menschen praten. Wat békende hij u allemaal... wat liet hij los over zijn misdaden? Maar de sympathieke kop van opperwacht meester Mintjes schudt energiek van neen, zijn hand maakt opnieuw een afwerende be weging... deze vragen worden netjes gene geerd... dat zijn justitiezaken. Een marechassée komt binnen, hij is van een ronde teruggekeerd, zijn jas druipt van regen... zijn laarzen zijn beslijkt... Ik ga toch vannacht op pad zeg ik, ik wil alle plaatsen waar moorden en inbraken zijn gepleegd opzoeken, 't Loopt ook langp dé Maas, niet waar. Het is een heele tocht, zegt wacht meester de Gier ernstig en u 'kunt best ver dwalen in dit hondenweer kun je geen hand voor oogen zien. Ik weet dat ik niet zal verdwalen, zeg ik. Ik noem den naam van mijn kennis en dan knikt de Gier vriendelijk. 't Wordt tijd, dat ik ga zeg ik, maar nog even de foto's langs den wand bekijkend zie ik, hoe waardig Nederland deze beide eenvoudige dappere mannen huldigde. Zoo licht had eenzelfde noodlottig schot hen kun nen treffen als in 1893 wachtmeester Ver hoeven. De Gier, Mintjes en zijn dapper groepje leefden in een landstreek waar de oorlog in vollen gang was... Ik zie de foto, waarop de Gier en Mintjes voor de troepen staan en hoe zij eigenhandig worden gedeco reerd door onze Koningin. Ik zie massa's telegammen en brieven. Tegen de wand hangt ook een kaart van de Haagsche Postkaart toegekend wordt aan deze dappere mare chaussée. Goeden nacht, zeg ik en stevig druk ik de hand van deze dappere menschelijke menschenkennende politiemannen, Mintjes en de Gier. Even later sta ik buiten in ht duister... Wordt vervolgd. III De vogelwereld door J. K. S. ItlUlllllllllllllllllllllltllllllllllllllllllllllllllllllllllllllliilllllIll"! III t IIIKI llillllll IIMillllllll lllll lllllllt IIIIIIIKIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIKII1 iiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiriitiiiiiiiiiiiiiiiKiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiliiiiiiii Op het slibbankje voor ons rennen steeds kleine vogeltjes heen en weer met kleine pasjes, van onder wit, bruingrijze rug, zwarte vleugels, zwart keelbandje, oranje pootjes en oranje, zwart-gepunt snaveltje: bontbekplu- vlertjes, onder het uiten van een voortdurend „lu-wiet", (laag-hoog). Op de groote, stui vende zandvlakten van N.-Europa, Oostzee landen en de eilanden van de Nederlandsche en Duitsche kust maken ze de aardige, met schelpen gevoerde nestjes, waarin de vier geel grijze, gevlekte, peervormige eitjes komen. Deze montere vogeltjes komen op hun winter reizen tot ver in Z.-Afrika, Azië en Australië. Toch zien we den geheelen winter door hier bontbekjes, dat zijn echter vogels uit Noor delijker landen. De kleine plevier, met zijn zwart snaveltje en gele pootjes, roept: „trie-lu" (hoog-laag) en is kleiner dan zijn familielid, doch geheel hetzelfde gekleurd/Sedert enkele jaren broedt hij in wisselend aantal in ons land. Ik her inner me nog de enthousiaste verhalen van Rinke Tolman en Jan Strijbos in den eersten jaargang van „De Wandelaar", waarin zij gewag maakten van hun ontdekking: het eerste nest van de kleine plevier op Neder- landschen bodem, ri.1. in de Soestër zandver stuiving. In geheel Europa, Afrika en Azië kan men ze, in groote troepen vereenigd, vinden. Op den doortrek kan men ze ook wel eens bjj Huisduinen zien; overigens is over den voor jaarstrek heel weinig bekend. De strand- plevier kenmerkt zich doordat het keelbandje niet geheel doorloopt en doordat bij hem zoo wel pootjes als snavel zwart zijn. In ons land vrij algemeen broedend op uitgestrekte stran den, trekt hij toch maar ln gering aantal door, daarbij bij uitzondering wel eens aan zoet water toevend. Dit pleviertje is over een zeer groot .deel van den aardbol verbreid, alleen in het-hopoge Noorden en sommige ge deelten van Amerika en Australië ls hij nog niet aangetroffen. De "drie hierboven genoemde soorten zijn vrij moeilijk in het veld te herkennen; nog erger is het met de verschillende strandloo- per-soorten: die komen ook nog wel eens aan de beurt! Eh nu de andere pluvieren. Alle tot dusver genoemde pluvieren waren alle zoo wel in zomer als winter wit-buikig. De goud plevier is 's zomers van onder pikzwart, des winters heeft hij een witten buik. Doch zoowel 's zomers als 's winters zijn de oksels wit. Zijn naam dankt hij aan de fraaie, goudgele kleur van rug, nek en staart. Voorhoofd, wenkbrauw en zijden van hals, borst en buik zijn wit. De goudpluvier, die in ons land in de Peel en, zelden, ook wel elders, broedt, neemt de laatste jaren af door het in cultuur brengen van uitgestrekte, woeste heidegron den. Zoodat men dus op steeds minder plaat sen in ons land het eenvoudige, met hei be- kleede kuiltje, met de vier bruingrijze, z^art- bestippelde eieren vinden kan. Er zijn ver schillende soorten goudpluvieren, behalve de hier bedoelde gewone, onderscheidt men nog: de Noordelijke- 'en de Aziatische goudpluvier. De gewone soort broedt tot ver in het hooge Noordèn, en trekt tegèn den winter ver Zuid waarts; de broedvogels uit Lapland en Fin land zelfs naar de Middellandséhe Zee-eilan den en N.-Afrika. Op den trek vliegen ze zeer hoog, in wigvorm en zeer snel, onder een wel luidend: „tluïe". De zilverplevier heeft 's zomers óók een zwarten buik en 's winters eën witten. Maar bjj hèm zijn 's winters de oksels zwart. Op rug en nek is hij heel mooi zilvergrijs gepareld op bruinzwarten grond, hij heeft een bijna witte stuit, een grijze streep op de vleugels en een witte wenkbrauwstreep boven het oog. De zilverplevier of goudkievit is een wereld reiziger, ze bewoont de kusten van de Pool- zee, maar reist den heelen aardbol over. Bij ons trekt ze in groot aantal door; overwinte ren komt niet zelden voor, overzomeren even min. De morinelplevier tenslotte heeft een bree- de, witte wenkbrauwstreep, zwarten boven- kop en roestroode borst. Deze, vaak zeer makke, vogel trekt niet zoo heel ver zuidelijk, zelden verder dan de Middellandsche Zee landen. Op den trek ziet men ze elk jaar weer op de „groene" stranden van het eiland „De Beer". Er'loopen een paar mooie, lichtgrijze vogels rond, met zwarte snavels en felroode pootjes; ze doen onmiddellijk denken aan tureluurs, maar ze hebben zwarte snavels; dat klopt niet! Ze zijn ook grooter.- Maar het zijn fami lieleden; de tureluurs hoóren tot de familie der ruiters: deze vogels ook: het zijn zwarte ruiters in winterkleed. In hun bruiloftpakje doen ze hun naam beter eer aan. Ze zijn dan heelemaal zwart, waarbij de roode pootjes prachtig afsteken. Hun broedgebied ligt op de Far-öer en IJsland, ons land bezoeken ze alleen als ze op doortrek zijn. Soms werden ze in het binnenland gezien; nu en dan over- 0'. tVE(?PtEVJQ2 winier zomeren ze, zelfs wel in groote troepen op de Wadden; overwinteren is nog niet gecon stateerd. Hij zoekt voedsel op de manier van de groenpootruiters met den kop onder water, den snavel knippend langs den bodem. De roep is ook: „Tsjioe"; alleen roept de zwarte ruiter het maar tweemaal (de groenpoot drie). Iets voor deze... Maar, wat is dat voor een lawaai Fel krijschen „tierriet-tierriet! O, daar heeft een groote stern een vischje gevangen en er zijn een paar collega's, die er ook wel zin in heb ben. Hoor: „tjie-èrr!, tjie-err!", dat is het gewone vischdiefje. Fel blinkt het wit van de verschillende soorten in de zon, die juist even te voorschijn is gekomen. De groote sterns met hun wilde, zwarte kuif, hun zwarte poo- ten en zwart, geel-gepunt snaveltje en hun lange, slanke, doorslaande wieken, schieten nog in een wilde achtervolging achter elkaar aan, ons voorbij zwierend, zwenkend en kee- rend, woest tierend ën krijschend." De groote stern broedt in twee groote kolonies in ons land op Griend; vroeger hebben ook wel op meerdere plaatsen de wittige, met violette en bruine vlekken overdekte eieren gelegen, o. a. op "„de Beer", Texel, Rottum. Zijn vaderland Aan den oever van de Rotterdamsche Maashaven, tusschen de groote silo's en graanpakhuizen, staat het nieuwe Neder landsche oedrijf van de Quaker Oats Com- pany. Op uimocdiging der Directie waren wij in de gelegenheid een rondgang door deze fabiieke-. te maken en eenige indrukken op te dom vsn deze industrie. Tot voor eenigen tijd werd de bekende Quaker havermout in Nederland vanuit Amerika geïmporteerd. Het groote wereld concern is er echter thans toe overgegaan haar product geheel ui ons land te vervaar digen, zoodai het nu een artikel van zuiver Nederlandsch fabrikaat is, veelal uit Neder landsche grondstoffen (Groningsche haver) samengesteld, verwerkt door Nederlandsche arbeiders met zooveel mogelijk Nederland sche machinerieën. Van haver tot havermout. De fabriek is, omdat zij ook voor export naar omliggende landen produceert, op zeer groote capaciteit berekend (25 millioen kg. haver per jaar) en is daardoor de grootste zooge naamde „Havermoien" van Europa. De moderne hygiëne eiseht, dat de haver, die door zee- en binnenvaartschepen wordt aangevoerd, tijdens haar bewerking tot ha vermout niet meer door menschen handen wordt aangeraakt. Door de zes etages van de fabriek is, voor den ononderbroken stroom haver welke uit de silo's over den loopenden band den „mo len" binnenkomt om het vervormings- en veredelingsproces „e ondergaan, een weg van bijna een halven kilometer, getraceerd op zulk een wijze, dat werkelijk geen graantje aan de ijzeren opmerkzaamheid van de moderne machines ontsnapt. Menschenhanden kunnen dit proces niet onderbreken. De haver die eenmaai uit de silo de eerste „oewerking", dat is de „ijzer- zuivering'beeft ondergaan, moet automa tisch den geheelen veg afleggen en komt het zij als gewo e, ofwel als vlugkokende haver mout weer U voorschijn. Alle machines voor de verwijdering van ijzerdeelen, stroo, stof, zand, steenen, onkruidzaden, enz.; voor het roosteren, pellen, aspireeren, koeien enz., sluiten in elkaar en het is niet mogelijk een schakel uit de bewerkingsmethode tijdelijk buiten te sluiten. Het reinigen, roosteren en pelien gaat tel kens door eendere stadia van behandeling; de haver, door Jacobsladaers omhoog ge bracht, zakt als het ware weer naar beneden door steeas meer verfijnde machines, die elk hetzelfde werk doen, doch steeds selectiever. Behalve eenige serijs separatoren, die in verschillende stadia voor de verwijdering van het stof zorgen, loopt b.v. de havei aan het begin van het procédé, doch ook vlak voor het péllen nog veer over magneten, die alle eventueele ijzerdeelen aan het product ont trekken. Begrijpelijk is, dat hierdoor een artikel wordt verkregen, dat voor honderd procent zuiver is. Bovendien worden de afvalproducten,, tot zelfs de meelstofdeeltjes in de lucht, apart vergaderd, om op nun beurt te dienen voor de be iding van havervoer, een der voed zaamste veevoeders. Het wa,s ind daad opvallend hoe weinig stoffig deze fabriek is, een inderdaad groot verschil met d( vroegere Saansche meelmo- lens, waar een niet ering deel van het' be werkte product door stuiven „op de balken" terecht kwam. Een geraffineerd technisch procédé, door middel van machines van uiterst vernuftige vinding, is noodig om uit het ruwe materiaal, (de havei1) het smettelooze en bij uitstek smakelijke roduct te verkrijgen, dat in de bekende ':artons met het Quaker Havermout figuurtje verpakt, reeds jaar en dag -de ont- bijtvoeding bij uitnemendheid is. Wij konden ons er ook van overtuigen, dat Quaker havermout nog voor andere doelein den geschikt is dan alleen om er pap van te koken. In het moderne schaftlokaal voor de ruim 100 Nederlandsche arbeiders die bij dit be drijf werkzaam zijn, werd ons een luch aan geboden van gerechten, bereid uit Quaker producten. Gedurende de 80 jaren dat „The Quaker Oats Company" in Amerika de fabricage van havermout uitoefent, is de haverproductie in Amerika elf maal zoo groot geworden. Of dit na de stichting van het Nederlandsche bedrijf in ons land ook zoo zal gaan is moei lijk te zeggen, doch zeker is, dat het bekende Quaker-figuurtje op de havermout verpak king zijn dagelijksche ronde in duizenden ge zinnen met een gerust hart kan maken. Eisch negen maanden gevangenis straf. De vierde kamer der rechtbank te Amster dam heeft behandeld de strafzaak tegen een adjunct-commies bij de Posterijen te Bussum, die zich had te verantwoorden wegens ver duistering. In den loop van eenige jaren heeft hij vo.gens de tenlastelegging in totaal ruim 1200 weggenomen uit de postzegel- kas, die hij onder zijn beheer had. De verdachte had weinig tot zijn verdedi ging aan te voeren; hij herhaalt met enkele woorden zijn bekentenis. Hij was tot de ver duistering gekomen doordat hij schulden had; het eene gat had hij met het andere gestopt. Verdachte, die geen verdediger had, be perkt er zich toe een brief aan de rechtbank over te leggen. De Officier van Justitie, mr. Borch, achtte het feit ernstig, temeer daar het niet de eerste maal is, dat verdachte met de justitie in aanraking komt. Toen is hij voorwaardelijk veroordeeld; thans kan daar echter geen sprake van zijn. Spr. requireerde wegens verduistering in dienstbetrekking een gevangenisstraf van 9 maanden. Vonnis 6 November. OSS HERBERGT NOG STEEDS MISDADIGERS. Gisterennacht heeft de gemeente-politie te Oss gearresteerd den 32-jarigen A. van Ba- kei, uit De Heide, die er van wordt verdacht betrokken te zijn geweest, bij den overval met roof op den landbouwer J. van Grinsven te Nistelrode in den nacht van 28 op 29 April 1930. Drie gemaskerde bandieten drongen dien nacht de woning binnen, forceerden de brand kast en namen er een bedrag aan geld uit. Van Grinsven, die wakker was geworden, greep zjjn jachtgeweer en wilde de inbrekers hiermede verjagen, doch voordat hij kans kreeg om te schieten, werd hij gegrepen en werd hem het wapen afhandig gemaakt. In dertijd werden voor dezen overval drie man nen gearresteerd, die evenwel wegens gebrek aan bewijs op vrije voeten moesten worden gesteld. Uit verklaringen van reeds gearres teerde lieden is komen vast te staan, dat Van Bakel aan den overval schuldig zou zijn. Tot nu toe blijft hij evenwel ontkennen. Wie koopt bij de winkeliers, die aan de winkelweek deelnemen heeft kans, meer dan het tiendubbele van zijn inkoopen terug te ontvangen Verzuim niet bonnen te vragen voor iedere f 0.50 inkoop omvat niet alleen een groot deel van Europa, maar ook Afrika en Amerika. Ook het visch diefje, met rooden snavel en pooten, broedt in ons land in vele kolonies, die over de heele duinreeks verspreid zijn. Gewoonlijk komt hij in het voorjaar later dan de groote stern. Zijn vaderland omvat Europa, N.-Amerika en een deel van Azië. We moeten eens even zien. of er tusschen al die sterns ook dwergsterns zijn. Want we zullen maar stilzwijgend aannemen, dat er geen reuzen sterns, met roode, zwart gepunte snavels en zwarte pooten, of zwart- pootige, zwartsnavelige lachsterns of Noord- sehe-, of roodpootige, zwartsnavelige Dou- galls-, of leigrauwgekleurde, zwarte sterns tusschen zitten. Ik denk niet, dat er dwerg sterns bjj zijn, want ik heb hun scherpe „ètsj- ètsj" nog niet gehoord, 's Even zien. Neen! Er is geen stern bij met een wit voorhoofd, een witte tennisklep en een oranje, zwartge- punten snavel. Maar zeer waarschijnlijk zijn ze al vertrokken. Maar, de sterns hebben me weer op een dwars-weg gebracht. Waar was Ik? Iets naar voren, voor de zwaret ruiters, die intusschen al weer opgevlogen zijn, ik zie ze tenminste niet meer, loopen wat bonte pieten. „Kijk, wulpen", zegt m'n metgezel. Zoo is het. Er dalen een paar van die leeuwerik-kleurige vogels, met sabel-snavels, zoo groot als een stormmeeuw, met zwart-gepunte vleugels en een witte wig tusschen de meer donkere vleu gels. Toch moeten we voorzichtig zijn met onze conclusies; het kunnen best regenwulpen T5WE12C STEUNTJE zijn, hoewel ze dan wel laat zouden zijn. In Friesland noemt men ze reinwjilpen of wetter- wjilpen. Maar neen; als om onze onzekerheid op te heffen roepen ze hun melodieus: „tlau- tlau". Het verschil tusschen wulp en regen wulp in het veld is nihil; wel heeft laatstge noemde een lichte streep op den kop en is deze ook kleiner, niaar in het veld hebben we daar niets aan. Het verschil in roep blijft dan alleen nog. Dichte wolken strandloopers zwermen rond, snel keerend en wendend. De wulpen roepen boven onze hoofden. Reeds is het zaadpluis van de zeeasters verstoven, dat heele plekken wit kleurde, roodbruine tapijten zijn ontstaan door het verkleuren van de zeekraal; het riet is geel. geworden en het Amstelmeer onbe gaanbaar. Waar we enkele weken geleden on bezorgd rondsjowden met kijker en fotobullen tusschen riet en zulte wildernissen, daar dob beren nu de talingen op het water. Vanaf den dijk zetten we ons relaas voort. Zoo langzamerhand heb ik een overzicht gegeven van de vogels, die we aan het Am stelmeer ontmoeten kunnen en ontmoet heb ben. Hola! Weer worden we afgeleid!... Door het veld van den kijker schoot een klein vogeltje met felwitte stuit, een heel donker bruine rug; als het even wendt zien we het wit van buik, keel en hals en het zwart van de vleugel-onderzijden mooi afsteken. Een hoog en helder: „wiet-kluiet-wiet" geeft den doorslag: een witgatje. Daf is een klant, die, net als de regenwulp, niet overwintert, maar wel overzomert en toch niet hier broedt. Wul pen zullen we van den winter nog wel eens zien en hooren, reinwjilpen niet. De wulp legt, overal waar maar eenigszins mogelijk, de vier groote, groene, zwartgevlekte eieren. De regenwulpen echter broeden op de Far-öer, Groenland en IJsland; vaak ver zuidwaarts reizen ze 's winters. Merkt u wel, dat we aldoor afdwalen? Dat is regel aan het Amstelmeer! Als je er voor vogels heen gaat, kom je soms met een zeld zaam plantje thuis en omgekeerd. Dat overzicht dan, dat ik gegeven heb, is verre van volledig. Mocht ik in den komenden winter zeer veel nieuwe gasten noteeien, als mijn verstijfde vingers dat toelaten tenminste, dan zal ik in een vierde artikel over het Am stelmeer daar van vertellen; anders .liet. Ik wil eindigen met iets te vertellen, wat me laat in Augustus overkwam en wat eenig idee geeft van de geweldige vogelbenden, die we soms ontmoetten. Op één plek, vlak bij het water, zat een ge weldige massa scholeksters. Met den kop in den wind zaten er, mannetje naast mannetje, eer. goeie 600 bonte pieten op één rooden poot te dutten. En tusschen hen in een 150 sterns en wat zilvers. Ik wilde probeeren iets daar- van op de gevoelige plaat vast te leggen, het toestel wordt op het statief geséhroefd, lang zaam naderde ik toen, stap voor stap. Eigen lijk had ik het plan al weer opgegeven ook, want lk was nog niet eens zoo heel dicht ge naderd of er gingen al sterns tierend omhoog, sommigen doken naar me onder een woedend: „kuk-kuk", anderen cirkelden hoven m'n hoofd, zwenkten om en gierden op hun beurt pijlsnel op me af, slechts op het allerlaatste oogenblik voorkwam een lichte zwenking met de vleugels een botsing. Nog steeds naderde ik. Nu gingen de meeuwen op. Maar nog steeds zaten de scholeksters, hoewel de voor sten, die het dichtst bij me zaten, wel een stukje weghuppelden op één poot, te lui om een tweeden uit te steken; daarna dutten ze weer in. Nog een stap, nog een, weer een. Ik probeerde in te stellen, maar het matglas liet van de 600 scholeksters alleen maar een zwart streepje zien. Dan maar het erop gewaagd! Een paar groote stappen tot dat boschje; meteen val ik op mijn knieën, duik onder het zwarte doek en- probeer in te stellen, terwijl ik opeens voel, dat ik met mijn beenen in het water lig. Teleurgesteld kruip ik onder m'n doek vandaan, het is nog niet naar mijn zin. Tegelijkertijd zijn de eerste 25 scholeksters al op de wieken gegaan en ai! dan gaan er weer een paar en nog een 50, en daar gaat de rest, de hoofdmacht, die in groote ritsen los laat van den beganen grond. Alarm! „Tepiet- piet-tepiet". Een stuk of tien goedgeloovigen blijven zitten, maar nu hangt er een gordijn van 600, felle, schreeuwende en tierende schol eksters van een hoogte van tien meter tot op het water, een gordijn van 600 tierende vogel- lijven met felle, flip-flappende vleugels. Het gordijn wordt breeder en losser, er laten brok- het ondiepe water verderop, even de vleugels ken los, heele ritsen, die langzaam dalen in ordenen, den lakrooden snavel in de veeren steken, een poot optrekken en indutten. Zoo daalt langzaam in flarden het heele gordijn. En als ook de opgevlogen kieviten en kluten weer kalm aan het voedsel zoeken zijn, is de rust weer hersteld Het donkert, als we terugfietsen. Het ge heimzinnig gebeuren van den trek gaat weer beginnen. Ver weg roepen strandloopers reeds hun: „purrr", een snip zegt vlakbij opeens vertrouwelijk: „skee-eep!" Geluiden vertellen van trekkende vogels, die zich, door een ge heimzinnig instinct gedreven, haasten deze contreien te verlaten. Op de velden liggen zware nevels, in de stallen neurt het vee, de boerenhoeven staan onder hun hooge riet- mutsen te drooraen in den vallenden avond..- En over de verlaten velden vaart de herfst... bin< Ml. ach

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1935 | | pagina 5