Raadsels 1 VAN KABOUTER FLIP EN ZIJN VRIENDJE WIP m imjeuws voorons HET TEEKENEN VAN EEN HAAN. Nieuwe Raadsels. »t .lUTTFRTJE ZATERDAG 18 JANUARI 1936 PAG 7 m. n. gjjjNENUA.NO. Frankryk—Nederland. pat was me weer een overwinning van bet Nederlandse elftal, hè Jongens? ilet 61 werden de Fransen verslagen. RalchenbachV os. Nu, Vos brengt er niet veel van tereent. De' stand Is thans 16—8 ln 't voordeel van Ralchenbach, en deze heeft nog slechts 4 punten nodig om zyn titel van wereldkampioen te behouden. De hooge stand van de Maas. poor al ue regen van de laatste tyd u het water van de Maas zo hoog gestegen, dat het buiten de oevers is getreden. In de omgeving van Nederasselt (tus sen Mook en GraVe) konden de leveran ciers van levensmiddelen de bewoners daar alleen bereiken per roeibootje. ling stil. Onze prins liep er vlug heen, want hij dacht, dat het zijn vader was, die hem naar huis zou brengen. Maar het was alleen een boodschapper van den ko ning en hij had grote haast. Hij zei tot den prins: „De boodschap, die de koning mi) heeft opgedragen, eist grote spoed. Vóór het opgaan der zon moet ik ver over de grenzen zijn. Vergeef mij, prins, dat ik geen minuut heb te missen. Hier is een brief van uw vader". Hij overhandigde de brief en voor de prins tijd had tot zichzelf te komen, was het rijtuig uit het gezicht. Hij opende de brief en las: „Mijn zoon, kom naar huis. Je moet alleen dooor het donkere woud komen, er is geen andere weg. De weg is lang en op vele plaatsen bijna onbegaanbaar; niets zal je echter overkomen, als je in het licht blijft loopen. Verlaat dit niet. Het is de trouwste gids, die ik je kan zenden. Aan de uitgang van het woud zal ik op je wachten. Je vader". De prins liep naar de ingang van het woud en recht voor zich. zag hfl een prachtige lichtstraal verschijnen, die de duisternis van het dichte woud verlichtte, en heldere zacht-gele glans gelijk een manestraal was Voor en over hem. Hij besloot in dit licht te blijven lopen. Het was mooi weer. een prachtige weg en h(j voelde de zorg van zijn vader rond om zich. Al verder en verder liep hy. Na eenige tijd werd de weg moeilijker be gaanbaar en vaak had hij last van de takken der dichtstbjjstaande bomen. Hij kroop er onder door en zag een effen, kleine weg, even naast het licht, een prachtweg. „O", riep hij opgetogen, „mijn vadér wist zeker niet, dat deze mooie weg bestond, anders had hij natuurlijk het licht daarop laten vallen" en hy ging op die weg lopen. Het was in het begin heer lijk, maar na een poosje was het net, óf het donkerder om hem heen werd. Hy keek naar de lichtstraal, maar die was weg. „Had ik maar precies gedaan, wat er in vader's brief stond," snikte hy. „Ik moest het licht volgen, heeft hij geschreven. Deze lichtstraal zou mij veilig thuis bren gen. Nu ben ik de weg kwyt en verdwaald in het gróte bos. Wat moet ik doen?" Plotseling sprak een stem: „Misschien kan ik je helpen. Wacht even, dan kom ik by je." De prins keek om zich heen en pro beerde de duisternis te doordringen. Daar zag hij, eerst vaag, daarna duideiyker, een oude man in een py gehuld, met een zand loper in de hand, naar zich toe komen. ^en,^k: ..Vertel me eens, hoe kom je hier? De prins vertelde hem alles van zyn reis. „Ja jongen", zei de oude "he.1 uls heel dom. dat je het licht verlaten hebt, maar ik zal proberen, Je er weer terug te brengen." „e^"^ de prins het zachte m m WeW 16 V00r3chÜn "omen. m hl? n n" Weer Veüig en beloofde en wil th ^'Ven '°Pen l°t by veilig en wel thuis was. Vroiyk ging hy ver- weg, werd al breder en mooier. Zingende vogels vlogen om hem heen en de geur van verschillende bloemen kwam hem tegemoet „Het zal nu wel niet lang meer duren voor ik thuis ben," dacht hij. Maar even later hoorde hy een nieuw ge luid, dat van de kant van de weg kwam, een luide, doordringende kreet; nooit te JS-M. dat 2ebHd gehoord. In een genblik had hy zyn voornemen om in het licht te biyven, vergeten en ging naar de plek, vanwaar hy dacht dat het ge luid kwam. Hy wilde zien, wie deze stem voortbracht Maar hoe verder hij doorliep, hoe verder de stem zich verWyderde. Ein- deiyk vond hy, dat de stem niet erg dui delijk meer klonk. Ah! nu begreep hy het. het was een valstrik geweest om hem uit het licht weg te lokken, want waar was de weg nu ook weer? Hy kon hem niet meer terugvinden. Hier om hem heen wa ren niets dan sombere bomen en zwaar neerhangende takken. Hy riep, maar er kwam geen antwoord. Hy riep nogmaals en nogmaals. Daar gingen de takken uit elkaar, een rüwe man in dierenhuiden ge huld, kwam te voorschyn. „Zo. wat moet jy hier?" vroeg hy. „Het is hier geen plaats voor fijne jongens en nu je eenmaal hier bent, zul je een der onzen moeten worden. Wy wonen hier midden in het bos en geven ónze schuilplaats niet prys aan de wereld. Schik je er dus maar in. dat je daar nooit meer zult terugkeren en je maal zult moeten doéii met eikels en vruchten en wat er verder voor eetbaars te vinden is". „O meneer, ik ben de zoon van den koning. Hy zond een lichtstraal om me veilig door het bos te leiden. Maar ik ver gat, dat ik in het licht moest biyven lopen, en ging er uit weg. Kunt U me niet in het licht terugbrengen?" De man lachte honend. „Ik?" „Wat t weet ik van lichtstralen en koningen. Neen, ik zal je niet terugbrengen, nu niet en nooit". „Toe, alsjeblieft, probeert U het", snikte de prins. Na enige ogenblikken kwam er een zachtere glans op het gezicht van den man, die nu den prins bij de hand nam, hem door het woud leidde en spoedig be landden zy by het gouden licht. Hy liet de hand van den jongen los, die hem juichend bedankte en zei: „Nu zal ik je niet meer verlaten, mijn licht". Verder ging de prins, vroiyk en onver moeid, aldoor denkend aan zyn prettig ouderiyk huls, waar zyn ouders op hem wachtten. Even later werd de weg weer slecht en zelf hier en daar zoo goed als onbegaanbaar. De voeten van dep prins gingen erg pijn doen, want er lagen grote keien op de weg. Maar hij vond, dat het niet hinderde, als hij maar op de goede weg bleef. Weer hoorde hij een stem, een stem van een jongen, die hem toeriep: „Hier is een mospad naast je weg! Wil je hier niet komen lopen? Kom bij me, dan gaan we sameh!" Mijnheer Haan is al vroeg aan het kraaien en omdat hy my 's morgens zo vroeg wakker maakt en ik dan soms niet meer slapen kan, heb ik hem maar eens voor jullie uitgetekend. Het is een mooie, vinden Jullie niet Probeer hem maar eens na te tekenen, zo heel moeiiyk is het niet. En tenslotte ging de prins naar het andere pad, weer uit het licht weg. Hy had zo'n behoefte aan gezelschap en dan samen te kunnen gaan met een Jongen van zyn leeftijd... Dit pad was zo dicht by het licht, dat het er ook gedeeltelijk door werd verlicht, meende hy. Maar de jongen was verdwenen en onze prins ging naar de kant van de weg om hem te zoeken. Plotseling zakte hy byna weg in de modder. Haastig trok hy zyn voeten terug maar by elke verderen stap voelde hij steeds meer de grond onder hem weg zinken. tot hij plotseling tot aan zyn mid del wegzakte. Hij probeerde zichzelf te hei- pel, doch het lukte niet. Door al deze be wegingen zakte hij steeds verder weg. „Help! Help" gilde hij angstig. Daar kwam een kleine hand te voorschijn, het leek wel een jongenshand. „Ik ben niet erg sterk", zei een stem, „maar als je denkt, dat ik je helpen kan, zal ik het proberen". Aan de kant bij het pad stond een andere jongen, niet degene, die hem in ge vaar had gebracht, maar een die edel moedig en vriendelyk was. Na veel moeite gelukte het den knaap den prins te red den: hij nam hem mèe terug en leidde hem tot het licht. „Verlaat nooit, nooit het licht, mijn prins", zei de jongen en verdween. De prins vervolgde weer zijn weg. Het pad was nu gemakkelijk en hard en na een klein half uurtje zag hij de uitgang van het bos en op de heuvel dicht er by stond het paleis. Zijn vader wachtte hem reeds op en sloot zyn zoon in de armen. Toen hy veilig en wel thuis was, vertelde hy zijn vader al zijn avonturen van onderweg en van de vriendelijke mensen, die hem steeds weer op het goede pad hadden terugge bracht. Toen hij zwèeg, riep de koning een zijner dienaren en zei: „Breng dadelijk de statie-koets voor met myn mooiste paar den; ik ga direct naar het woud om hen te zoeken, die mijn kind geholpen hebben". Even later was hy reeds op weg en reed door het donkere, uitgestrekte woud, tot hy den ouden man had gevonden dicht bij de ingang, daama naar den man, die midden in het bos woonde en tenslotte naar den jongen, die zijn zoon uit het moeras had geholpen, waarin deze anders jammeriyk zou zijn omgekomen. Hij bracht hen alle drie naar zyn paleis, waar de prins hen hartelijk welkom heette. En voor de rest van hun leven bleven zy in het paleis wonen. KL'ILHOEKJE. Wie wil ruilen: 26 Van Nelle's bonnen of 1 Zuid-Afri kaanse, 2 Engelse, 2 Neder1* :dse, 1 Duit se en 1 Franse postzegel tegen evenveel Haust-bonnen D. O. v. d. Wel, Zwaanstraat 8a. In de steeg. P.S. Ook sigarenbandjes ruil ik tegen Haust-bonnen. Oplossingen van de vorige week. I. Oud. H. Utrecht, Arnhem, Breda, Dordrecht. Koffie. IV. Aap, spin, pauw. Goede oplossingen zijn ingekomen van: Fietje K., Cornelis R., Zilverschoon, Dieuwertje de W„ Jan B„ Truus M„ Rei- niertje B„ Syvert R„ Maria B„ Jack D., Johanna K., Rie de K„ Jan K., Geertje P., Klavertje Vier, Harmpje de V., Emmy G., Leo C„ Elviera B„ Geertje de V., Arie de G„ Riena S„ Lena H„ Toon T., Herman H„ Loesje F., Henk S„ Jeanne G„ Bertha en Gilles H„ Piet H„ Tiny B„ Anjelier, Gerda de W„ Jan B., Nellie v. A., Nettie H„ Eduard v. d. P„ Teetje B„ Maartje S., Fia v. B„ Bram S„ Froukje Z„ IJsbrand S„ Beppie R„ Jannie de V., Simon 8., Catrien R„ Lena v. Z„ Heidebloempje, Elisabeth S„ Alie de B„ Piet D„ Dientje van M„ Tienie en Neeltje C., Coen en Fritsje C., Annie M., Mary G„ Marietje v. d. B„ Het Blauwe Druifje, Frans G., Douwe I„ Fransje v. E„ Hans L., Bethle- hemster, Naamloos?, Nelie O., B. de B. Welk dier heeft een geheel nutteloos lichaamsdeel? Wat wordt groter hoe meer er af gaat? Hl. Zyt gij er voor dan zyt ge er in en zijt gij er niet voor dan zyt gij er niet in. 323. Het werd op het laatst een herrie en geweld van belang en er ontstond zelfs een vechtparty, van welke gelegenheid Pe ter gauw gebruik maakte om onopgemerkt weg te komen. Hy snelde voort en weldra had hy de stad achter zich. Zijn beide vrien- jes hielden hem stevig aan zijn ooren vast. 324. Foei, wat was het hier ontzettend ./arm. De zon brandde medogenloos en ïergens was een beschuttend plekje tegen de warme zonnestralen te ontdekken. Voor hen uit strekte zich een geweldige zand vlakte. Zouden ze die door moeten? 325. „Wat denk jy er Van," vroeg Peter aan Flip. „Tja," antwoordde Flip, we moe ten de steen maar achterna lopen, dan zul len we vanzelf wel ln ooievaarsland ko men." „Maar lk heb zo'n vreselijke dorst" klaagde Peter. 1 S26. Wanhopig keek hy in 't rond. Wat was dat? Daar naderde uit de richting van de stad, die zy zojuist verlaten had den, een Vreemdsoortige stoet. Het was een lange ry baardje mannen, die in witte kleren gehuld boven op vreemd soortige, hoge, buitige beesten was ge zeten.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1936 | | pagina 21