PAUL REDFERN. THOfKJ POPULAIR BIJVOEGSEL VAN DE HELDERSCHE COURANT oyp DOORNROOSJE DER 20e EEUW. 751 ZATERDAG 30 MEI 1936 'O EEN LEGENDE UIT HET OERWOUD LOKT NAAR DEN DOOD. VOOR DE AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN Weer een slachtoffer door den ver dwenen vlieger. De Amazone-hel als lokkend doel. Onderzoek tra- gedie's in de jungle. Het tragische einde van de Amerikaansch-Holland- sche expeditie. Er zijn van die legenden, die menschen- levens kosten. Zij lokken avonturiers, koene kerels, tot hulp bereid, in den dood. „Het sprookje van den verdwenen vlieger Redfern" zal misschien in de toekomstige leesboeken verhaald worden en philologen zullen erover redetwisten, of het al of niet mogelijk is. De vlucht in de legende In 1927 begint de vertelling. Niet als een prookje, maar als een zeer realistisch iets. Op het kleine vliegveld van Bruns wick, in den staat Georgie, vertrekt de tamelijk onbekende vlieger Paul Redfern, met bestemming Rio de Janeiro. De man luistert een oogenblik naar het ronken der motoren, zet zijn bril recht en stijgt op. Een moderne manier om de aarde te ont vluchten. Redfern vliegt de legende tegemoet. Men ziet hem de laatste maal boven de oerwouden van Orinoco. En reeds begint men een sagenkrans te vlechten om den breedgeschouderden man. Hij wordt het doornroosje van de 20e eeuw. Men zegt, dat hij onder de Indianen leeft, dat hij daar als een god vereerd wordt. Andere geruchten verhalen van opgevangen fles- schenberichten, die van martelingen spre ken. Deze verhalen laten de jongelui met ondernemingsgeest niet met rust. Zij drin gen in de koortshei van de Braziliaansche oerwouden door om den verdwenen vlie ger te vinden, zooals de kinderen in het sprookje den glazen berg van de betoo- verde prinses tot aan het einde der wereld zouden zoeken. Het „woud, dat menschen eet" De Venezuelaansche en Braziliaansche regeering rusten expedities uit, die ech ter door koorts, slangenbeten en door overvallen van inboorlingen, verwoest worden. G. Tate, een der beste kenners van het Amazone-gebied, keerde na ander halve maand verblijf, uit het oerwoud te rug, daar hij het zinlooze van het plan hrzag, om midden in een ondoordringbaar gebied van onbegrensde uitgestrektheid, een alleenloopend mensch terug te vin den. Redfern's oom, Richard March, door kruist onder duizend gevaren, een jaar lang de gebieden tusschen den Orinoco en den Amazone-stroom. Vruchteloos. Maar de legende wil nieuwe offers. Te Ziirich bouwen twee jonge Zwitsers een die naar allen schijn het ideale ver voermiddel voor het oerwoud is en bewe- ren> dat zij Redfern zullen weten te vin- den. ia Beieren verlaat een halfvolwas sen jongen het ouderlijk huis, alleen een hriefje achterlatend: „Ik ga op zoek naar R«lfern". In Holland houdt men inzame- 'higen, met het doel een nieuwe expeditie op touw te zetten, teneinde den verdwenen vlieger terug te vinden. In samenwerking 'dot eenige Amerikanen wordt de tot op heden grootste expeditie ingericht. Den 3den Februari verlaat ze Paramaribo, het 'aatste steunpunt in de beschaafde wereld, ddh duikt ze onder in het „woud, dat ■denschen eet". De „witte God" aan het einde der wereld. James A. Ryan, een bekend Ameri- kaansch journalist, Commandant Farrell en Karei Vanenburg, zijn de leiders van de indrukwekkende troep, die met draad- '°°2e zenders, nieuw-modische bescher- "didgspantsers en machinegeweren, uitgt 11181 ia. Zij hebben geen kaart. Hun weg wijzers zullen de verhalen der inboorlingen z'Jd, de verhalen over den „mysterieuzen l&nke aan het einde der wereld. Albina beginnen de moeilijkbeden. vorschers moeten op smalle prauwen don Maroni opvaren. Draaikolken doen boot kanteten. Uit de dicht* groene jungle aan beide oevers vliegen geluidloos de vergiftige pijlen van de Dsuka-Indianen. Vanuit Tipoli in Hol- landsch Guyana bereikt de wereld een verblijdend kabelbericht: „Zijn thans ze ker Redfern te vinden", zoo luidt het. Midden April loopt een ander telegram binnen. Het meldt: „Zijn omgekeerd. Red fern is dood. Leider expeditie A. Ryan, doodeljjk verongelukt." Tusschen deze beide berichten speelde zich een treurspel af, zooals men zeker geen meer gelezen heeft, sinds de opteekeningen uit het dag boek van den Zuidpool-reiziger Scott. De laatste leider. Ja, een oogenblik had men den indruk er in te zullen slagen, den verdwenen vlie ger Redfern werkelijk terug te vinden. Een Indiaan uit het dorp Tipoli, genaamd Kapua, was naar de expeditie gekomen en vertelde dat hij de verblijfplaats van den „blanken man" kende en dat hij hem reeds met eigen oogen gezien had. Even wel kan men eerst een woord uit hem krijgen, toen het opperhoofd hem de „ma chete" op de borst plaatste en toen Ryan hem een glanzenden gouden dollar beloofd had. Sakapuna, zoo moest het dorp hee- ten, waar Redfern naar allen schijn leefde. Op weg dus naar Sakapuanu. Twee we ken zou de reis duren. Toen na drie we ken het dorp nog altijd niet bereikt was, vroegen de leiders der expeditie het den inheemschen gids nog eens. Hij trok de schouders op en lachte dom. „Niet weten". Eindelijk ontmoette men weer Indianen. Het waren Alakuannus, in het geheele oerwoud zeer gevreesd. Ook zij beweer den, dat een blanke te Sapakanu leefde, zij wisten echter niet eens met zekerheid te zeggen, waar dat dorp lag. Een boot kantelt in den Maroni. Nauwelijks heeft een gedeelte der ex peditie het gebied der alakuannus ver laten, Grambois naderende, of een geheim zinnige ziekte overvalt alle blanken. Hun huid schilfert af, zij bloeden onophoude lijk een onbekend Indiaansch gif moet daar de oorzaak van zijn. Nu denkt nie mand meer aan Redfern. In allerijl gaat het naar den eerste hospitaalpost. De In- diaansche dragers willen niet meer, ko men in opstand, en zonder geleide, ja zelfs zonder bagage, sleepen de blanken zich terug naar de Maroni. Maar ze heb ben teveel krachten verloren om met de smalle prauwen de snelle stroom af te varen. Ryans smalle boot kantelt. Met de kiel in de lucht drijft ze in razende vaart stroomafwaarts: de leider der expeditie verdwijnt in de gele draaikolken. Vanuit Albina hebben de overlevenden den ramp zaligen afloop van hun avontuur de we reld ingekabeld. Nog is een andere af dee ling der expeditie onder leiding van Farell onderweg. Zij is juist dezer dagen te Albina aangekomen. Maar zij zoekt niet meer naar den held van het sprookje Sa pakanu, maar naar zeldzame orchideeën, Redfern is dood. Alle verhalen over hem zijn legenden. Dat is de negatieve, maar klare slotsom van deze expeditie. Roman tische avonturiers uit alle werelddeelen zullen zich door deze vaststelling niet laten overtuigen. Dwepers en groote kin deren houden nu eenmaal van sprookjes. HOE LEVEN DE „HELDEN" VAN DE STAVISKY -AFFAIRE. Bomiaure durfde zich candi- daat te stellen! Parijs: Het tijdschrift „Cyrano" publi ceerde onlangs een beschouwing over het leven van de treurige helden der Stavisky- affaire. Wat er van Arlotte Stavisky is geworden, is bekend. Zij werkt als mannequin en revuegirl in een Music-hall te New York. Is feitelijk reeds uit het land gewezen, doch haar uitwijzing is voor eenigen tijd geschorst. Romagniao, de veelgenoemde pnvé- secretaresse van Stavisky, nam eveneens de wijk naar Amerika. Hier zocht zij haar ouden vriend Poulner op en samen treden zij op in een cabaret. Pigaglio daarentegen, is te Parijs geble ven. Hij woont in de buurt van de Fran- sche hoofdstad en is reclame-acquisiteur geworden; hij leeft onder een valschen naam. De voormalige burgemeester Garat is te Bayonne blijven wonen, doch leeft volko men teruggetrokken Geen zijner oude vrienden en kennissen wenscht hij nog te ontmoeten; niemand wil hij spreken en met niemand wil hij omgang hebben. Mons. Bonaure, die gedurende het ge heele proces van alle kanten belasterd werd, heeft hierdoor evenwel niets van zijn trotsqh en zelfvertrouwen verloren. Hij dorst zich zelfs candidaat te stellen voor de laatste verkiezingen van het Fransche parlement en haalde zelfs nog 250 stemmen op zijn naam. Even vóór de verkiezingen dankte hij, door middel van aanplakbiljetten op de reclamezuilen, de genen, die ondanks alles nog vertrouwen in hen stelde en hiervan blijk gaven door hun stem op zijn naam uit te brengen. Hij dankte echter voor een eventueele parlementaire stoel! Hij wilde slechts zien, of het publieke vertrouwen in hem ernstig geschokt was. DE MAALTIJDEN VAN GANDHI. Ieder mensch kan honderd jaar worden, volgens de meening van Gandhi. Hij zegt, dat dê moderne menschen hun leven ver korten door de civilisatie, medicijnen, on matig leven, te veel eten en drinken. De weerstand van dezen Britseh-Indiër en niet minder het uithoudingsvermogen brengen de medici steeds weer in verba zing en hij zelf schrijft beide toe aan zijn eenvoudige, uiterst sobere leefwijze. Hij HET KIND EN HET SPEL. m. Het spel van het schoolgaande kind. Er valt in den laatsten tijd herhaaldelijk te constateeren, hoe, in de oogen van het groote publiek, de jeugd zich in toenemen de mate schuldig maakt aan bandeloosheid en vandalisme. De talrijke ingezonden stukken in de dagbladen bewijzen, dat er hier eigenlijk een belangrijk probleem ligt, dat opvoeders en ouders ongetwijfeld de oogen moet openen. Ik vraag me echter dikwijls af: „Bestaat er nu werkelijk zoo'n toenemende bandeloosheid of maakt „men", die zoo graag ingezonden stukken schrijft, de zaak ernstiger, dan zij werkelijk is"? Naar mijn overtuiging is hier inderdaad sprake van een overdrijving bij het graag schrijvende publiek en ik geloof, dat de jeugd van thans en wel zeer in het bij zonder het schoolgaande kind, in het ge heel niet bandeloozer is, dan die van vijftig jaren terug bijv. Integendeel, wanneer men geloof moet hechten aan de „wonderver halen" van volwassenen over hun bedreven „heldendaden op school", dan neig ik veel eer over tot de meening, dat onze kinderen heel wat gunstiger in dit opzicht beoor deeld moeten worden! Wanneer we alleen maar letten op de dierenbescherming, dan kan reeds dadelijk het bewijs voor deze meening geleverd wor- dne De schooljeugd toont zich t.o.v. de die ren, vooral de vogelwereld, in heel wat gunstiger licht, dan de vroegere. De pro paganda der vereeniging tot dierenbescher ming, gesteund door de school, heeft tot dit gunstig verschijnsel zeer veel bijgedra gen. Nu zal men mij vragen: „Maar wat heeft dit alles nu te maken met het spel van het kind." Naar mijn meening zeer veel! De groote „men" neemt straat en plei nen in beslag of maakt ze onveilig voor de jeugd. Het tegenwoordige verkeer laat niet toe, dat kinderen op straat of plein spelen, wanneer daar doorgaand verkeer is. Nu is het met het spel van het kind zoo, dat dit niet iets overbodigs is of wel ge mist kan worden. Het jonge kind en het schoolkind moeten spelen, zij moeten ge volg geven aan dien natuurlijken spel- drang, die in hen is. Dit tegen gaan staat gelijk met het tegengaan van den groei van een boom bijv. En wij houden dpn na tuurlijken speldrang bij het kind tegen, doordat we de mogelijkheid tot spelen hun langzamerhand ontnemen. Wanneer een kind niet speelt of geen lust in spelen heeft, beschouwen we dit als een symp toom van een of andere ziekte, die zoo'n kind wel kan hebben. Zegt dit feit ons niet alles We willen het kind gaarne zien spelen en we belemmeren het! De tegenwoordige schooljongens zijn ver zot op voetballen! Geen wonder! Iedere radio-reportage van een voetbalwedstrijd en in het bijzonder, wanneer het een inter landwedstrijd geldt als bijv. Holland België, kweekt een onbedwingbaar enthou siasme bij iederen flinken Hollandschen knaap. Wij volwassenen mogen misschien spottend lachen om dat dwaze hollen ach ter een stuk leer op den keeper be schouwd is dat maar ten deele waar, want wie zouden er wel zoo spannend naar luis teren als juist volwassenen doen? In hoe veel gezinnen moeten de kinderen zwijgen, als vader naar de radio-reportage luistert van een dergelijken wedstrijd?! Neen, wanneer de tegenwoordige jeugd verzot is op voetballen, komt dat in hoofd zaak door de belangstelling, welke volwas senen toonen voor de helden van het groene veld. En ik begrijp het me volkomen, dat in flinke jongensharten het ideaal leeft: „Hè, zoo'n internationaal moest ik ook eens kunnen worden!" „Dwaasheid, menschen, is het, den strijd aan te binden tegen het voetballen der jeugd, wanneer de belangstelling voor dit spel bij volwassenen zoo groot is. Naar mijn persoonlijke overtuiging heeft dit spel vele goede eigenschappen voor de opvoe ding van den jongen en ik heb alleen dit bezwaar, dat het soms ontaardt in „unfair" spel. Maar, dat geschiedt bij eiken vorm van spel, waaraan een wedstrijd-idee verbonden wordt en dit bezwaar geldt dan ook niet alleen het voetballen, doch al die soortgelijke spelen. En nu het verband met ons artikel: „Wanneer van de zijde van het publiek geklaagd wordt over het voetbal spel op straat door de jongens, dan wil ik hierbij dezen raad geven: Zorgt, klagers, dat de jeugd terreinen heeft, waar zij zich vermaken kan met dit spel, zonder ande ren te hinderen. Gij ontneemt hun straat en plein, maar wat geeft gij hun terug? Gij waart eens, zooals deze jongens, ver langend om te kunnen spelen! Gij beschik- tet over speelpleinen en wegen en straten, waarop ge u vrijelijk vermaken kondt, maar deze kinderen? Als ge u nog ver plaatsen kunt in uw jeugdtijd, zult ge be grijpen, hoe onbillijk uw ingezonden stuk ken zijn. Neen, niet klagen! De jeugd hel pen, dezen moeilijken tijd zoo ferm moge lijk door te komen. Speelplaatsen voor de jeugd en marktpleinen voor den handel. Speelterreinen, welke met kleine kosten ge schikt te maken zijn. De jeugd vraagt om geen plantsoenen, kostbare omheiningen, enz. enz. Geeft hen een vlak stuk weiland en klaar zijn ze! Ovéeka. -T4.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1936 | | pagina 13