DE GEBROEDERS „GOOCHEM" L De verhuizing. Wat de prinses op haar verjaardag kreeg. Eindelijk waren vader en moeder dan toch besloten. Het had heel wat tijd ge duurd, voor zg ertoe overgingen. Het plan om te verhuizen was al zo lang geopperd, maar moeder zag er vreselijk tegen op. Geen wonder ook. Zij moest nu het huis, waar zij zoo lange jaren in gewoond hadden, verlaten, het kostte haar dubbel zoveel als de anderen, want dit was nog het huis van haar ouders geweest. Voor de kinderen evenwel was het een aardige variatie, die vonden het fijn. Zij gingen van een klein dorp naar een grote stad, en dan nog wel naar een hele grote. Jan vond het echt gewichtig en schepte op school op bij zijn vriendjes en vertelde, dat hij nu „een meneer" ging worden, omdat hij in de stad ging wonen. Van daag zou de verhuiswagen voorkomen. Het was een rommel om niet door te ko men. Overal stonden kisten, die tot aan de rand met glaswerk en zo gevuld wa ren. Jan vond het enig. Nu kon je in het huis pas eens echt ravotten. Hij maakte van de volgepakte kisten een dankbaar gebruik om er bokje over te springen, wat hem nu niet direct een vriendelijk compliment van de verhuizers bezorgde. Eindelijk ging het laatste in de wagen. Jan mocht voorop meerijden. Toen zij eindelijk in de stad aankwa men, sprong Jan ook van de bok en hielp, voor zover hem dit ten minste lukte, ijverig mee om alles in het nieuwe huis te brengen. Het begon hem echter al heel gauw te vervelen en daarom ging hij maar eens op onderzoek uit. Hij be keek het huis van boven tot beneden, maar erg ingenomen kon hij er niet mee zijn, want het was een beetje te klein naar zijn zin en ging dan ook bij zijn moeder zijn nood klagen. „Ja Jan," zei ze, „dat dacht ik wel, maar je kunt in de stad zulke grote hui zen niet krijgen als op een dorp". Maar toen het huis eenmaal weer op orde was, viel de grootte erg mee, vooral Jan had een fijne kamer gekregen, en zo was hij al heel gauw met het stadsleven ver zoend. Wat wou ze nog meer? Zijn de eieren versch? Versch, zegt u mevrouw? Als u nu mijn hoenderpark opbelt, kunt u de kippen die ze gelegd hebben, nog horen kakelend OPLOSSING VORIGE OPGAVE. Hoed, bloed, gras, jas, hout, goud, sneeuw, meeuw, blauw. Weesp Putten Eibergen Elburg GoudaDeventer. RAADSELS. 1. Ik zag een weg zonder stenen, daarop een kar zonder raderen en een boom zon der bladeren. Wat zag ik? 2. Welke voet heeft geen tenen? 3. Ik ben een werkman, hoe harder ik werk, hoe vlugger ik achteruitga. 4. Wat is lichter dan een veer? 5. Er is een dorp in Noord-Brabant, waarvan het begin het eind van alles is en het laatste deel iets te kennen geeft, dat wij met onze stoffelijke ogen niet kunnen zien. T JUTTERTJE DOOLHOF Onze vliegenier moest over een woestijn en een oerwoud naar zijn plaats van bestemming vliegen. Nu kan hij, als hij be gint te vliegen, vier we gen inslaan, doch een daarvan brengt hem maar waar hij wezen moet. Welke van de vier moet hij nu nemen om behouden thuis te komen en een voorspoedige reis te hebben gehad? Vrienden en vriendinnetjes had zij genoeg. DE BETOVERDE KIJKEF door Leonie van Velzen. Prinses Rozenrood werd 12 jaar. Haar vader, de oude grijze koning met zijn lange baard, zijn kroon vol juweelen, en zijn met hermelijn gevoerde mantel vroeg aan zijn dochter Rozenrood, wat zij met haar ver jaardag van hem wilde hebben. De Prinses dacht even diep na doch moest tenslotte bekennen, dat haar vader steeds al haar wensen zo vervulde, dat zij werkelijk niet weten zou, wat zij hem moest vragen. Speelgoed had zij genoeg, sieraden en mooie kleren ook, vriendjes en vriendinnetjes had de Koning zorgvuldig voor haar uitgezocht. Haar enigste wens, om net als alle kinderen een Moeder te hebben, kon hij niet vervullen, want haar Moeder was gsetorven toen zij nog een klein meisje was. Vroeger had zij wel eens aan haar Vader gevraagd waarom zij geen Moeder had, maar de Koning was toen zo bedroefd geworden, dat zij werkelijk nooit meer de moed had gehad daarover met hem te spreken. Toen zij hem dus vertelde, dat zij niets kon bedenken voor haar ver jaardag, lachte de oude Koning stil voor zich heen en zei: „Lieve Rozenrood, laat het dan maar aan mij over, en ik beloof je, dat je met het cadeautje tevreden zult zijn." Haar verjaardag brak aan. De Koning feliciteerde des morgens zijn dochter, sprak de wens uit, dat zij eerlijk en trouw zou blijven, maar van een cadeautje was niets te bespeuren. De Prinses, die altijd zeer tevreden was, was wel even verwonderd, doch liet daarvan niets blijken. Toen des avonds de gasten, die ter eere van haar verjaardag waren komen eten weer ver trokken waren, riep de Koning zijn dochter bij zich, en zei: „En, ben je nu niet nieuwsgierig naar je cadeau De Prinses lachte eens en antwoordde: „Ik dacht dat U vergeten had het te kopen." De Koning nam zijn dochter bij de hand en bracht haar het raam, waarvan hij de overgordijnen open schoof. Hij haalde een kflker uit zijn zak en zei: „Rozenrood, hier heb je een kijker waar mee je de sterren kimt zien. Ik ben 'n oude man, en misschien zal er een tijd komen, dat ik er niet meer zal zijn. Dan zal het jouw beurt zijn om ons land te regeren. Deze kijker zal je daarbij helpen, want er zit een toverkracht in waardoor je kunt zien of je het land goed regeert. Als je des avonds door de kijker naar de sterren tuurt en alle sterren flonkeren, dan zijn je onderdanen tevreden, dan regeer je het land goed; maar als de sterren dof zijn, dan is dat een teken, dat er iets niet in de haak is. De kijker zal je dan tevens laten zien, waarom er dan droefenis in het land is en wat je doen moet om den mensen weer gelukkig te maken. De Prinses nam de kijker aan, bedankte haar vader, keek naar de sterren en zag, dat haar Vader een wijs Koning was, die zijn land goed regeerde. Zorgvuldig borg zij de lqjker in haar kast, en toen na enige jaren de oude grijze Koning het moede hoofd neerlegde, en zij tot Koningin werd gekroond, toen haalde zij de kijker weer te voorschijn en trouw iedere avond onder zocht zij met haar kijker of zij die dag weer haar plicht had gedaan. Natuurlijk nam het land in bloei toe en zolang zij leefde was haar hele volk gelukkig. DE TIJGER. Als je in het bos wandelt, kun je zo'n lief, zacht diertje toch maar beter niet tegenkomen. 183. Weer kwam het brandglas te voorschijn en na enkele minuten stond er een heet zonnestraaltje op het puntje van de neus van de etalagepop. Weldra begon de was te smelten en liepen er zelfs enige druppels op het mooie costuum. 184. De deugnieten bleven doorgaan en de wassen pop werd steeds zachter en begon langzamerhand als een slappe lap voorover te hangen. Toen mijnheer Slim naar buiten kwam om te zien of zijn reclame succes had, viel hij haast flauw van de schrik, terwijl de deugnieten het hazenpad kozen. 185. Nu moet ik het brandglas nog eens een keertje hebben, zei Pit, en dan gaan we op zoek naar een baantje. Ergens op een vensterkozijn lag een grote baal die met een touw was dichtgebonden. Ik brand het touw door," zei Pit, dan rolt de inhoud eruit zonder dat iemand het merkt", en hij begon zijn ver nielend werk.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1936 | | pagina 19