Lavastroom in den Antarktis!
De leeren fauteuil
TOB NOOIT HOEKJE
Populaire Rubriek
PAG 2
ZATERDAG 5 SEPTEMBER 1936
Nieuwe geologische ontdekkingen in het Zuidpoolgebied.
Zilver zinklood en koperRijkdommen onder een ijskorst.
r Zonder kleeren b(j 4° onder nuL
door Admiraal Byrd.
In onderstaand interessant artikel
geeft Admiraal Byrd, de beroemde
Poolonderzoeker, z ijn belevenissen
weer, opgedaan bij zijn tweede Zuid
poolexpeditie, waarvan hij en zijn
helpers in 1935 terugkeerde, en
waarbij men niet minder dan 725.000
km* nieuw land heeft opgemeten.
"...Nabij den MacKinleyberg vertoefde
Siple gedurende zes dagen, om den omtrek
grondig te bestudeeren. Op den tweeden dag
dat hij hier verbleef, ontkwam zijn kame
raad Corey nauwelijks aan den dood. Te
zamen met Stancilff besteeg hij het ooste
lijk deel van het gebergte. Corey ging te
ver, toen Stanciiff bezig was enkele foto's
te maken. Toen hij zich omdraaide, om iets
tot zijn kameraad te zeggen, was Corey
verdwenen. Hij was uitgegleden en twee
honderd meter verder, aan den voet van
een gevaarlijke helling, zag Stanciiff een
skistok liggen. Reeds vreesde hij het ergste
toen Corey plotseling achter de besneeuwde
rotsen verscheen en schreeuwde, dat alles
OK was! Het duurde evenwel ruim een uur
alvorens Stanciiff Corey kon bereiken.
Deze laatste had geen verwondingen opge-
loopen, slechts een polsverzwikking en
enkele schrammen in het gelaat.
Uit de verhalen van deze twee mannen,
die bij mijn laatste zuidpoolexpeditie mijn
trouwste helpers waren, bemerkt men den
toover, welke de poolvorscher ondergaat.
Midden op den dag kan men overweldigd
worden door de goddelijke schoonheid van
de ongerepte natuur. En wanneer het
schemerlicht valt, is het u, alsof ge u in
een sprookjesland bevindt. Het gebergte
schijnt dan te leven. De rotsplanten in het
witte gebergte schijnen elkaar veel te
vertellen te hebben. Maar... een poolvor
scher heeft weinig tijd naar al dat moois
te zien...
Bij den Reaberg meent Siple, dat de
mannen zich beter konden verdeelen, om
alzoo tijd uit te sparen.
De nevel als spelbreker.
Het uitstapje, dat Wade zichzelf had
beloofd, werd door een ongeval verkort.
Hij en zijn makker bestegen den Saunders-
berg bij dichten nevel. Daar zij weinig
bagage hadden, zaten beide op de slede,
die plotseling door een ijsbrug brak. Bei
den redden zich het leven door er tijdig af
te springen. Toen zij opstonden, zagen zij
de kapotte slede, die in een vaart naar
omlaag was gegleden, vergeefs tegenge
houden door de honden, voor wie de weg
te glad en te stijl was, om zich staande te
houden. Vijftien meter onder de beide
mannen was de slede tot stilstand geko
men, doch hoe! Het voedsel, het honden
brood, de kleeren, alles, wat men op de
slede had gegooid, hing in slordige wan
orde boven den afgrond... Met touwen en
klimmerijen was hierbij weinig uit te ha
len. De honden jankten zachtjes en keken
van tijd tot tijd angstig naar hun meesters.
Een eerste taak was nu de gebroken
slede lichter te maken, door de bagage er
uit te halen, hetgeen een gevaarlijk werkje
was. Stanciiff, die lichter is dan Wade,
sloeg voor met behulp van een touw af
te dalen en slaagde er inderdaad in een
groot deel der levensmiddelen te redden.
Juist toen hij met zijn schatten bijna boven
was, brak een touw, waaraan een zak hon
denvoer was bevestigd en de heerlijkheden
verdwenen in de diepte... Ook enkele klee-
dingstukken gingen verloren. Doch het
voornaamste, het radio-zendapparaat, bleef
behouden. Het verlies van den zak honden
voer beteekende een verkorting van het
reisje.
De honden, die twee uur lang aan den
rand van den afgrond hadden gelegen,
werden eveneens door middel van riemen
en touwen gered. In den tijd, dat Wade en
Stanciiff op hulp van hun makkers moes
ten wachten, ontdekte Wade ten noord
oosten van den Saundersberg enkele kost
bare metaalsoorten, waarvan hij een kleine
hoeveelheid door deskundigen heeft doen
onderzoeken. Bij dit onderzoek is gebleken,
dat de Saundersgebergten in de Zuidpool
rijk zijn aan zilver, zink, lood en koper.
Lava bezoedelt de sneeuw-reinheid.
Intusschen maakten Siple en Corey een
onderzoekingstocht langs het zuidoosten
van den Reaberg (1335 meter hoog). In het
gedeelte tusschen den Rea- en den Fos-
dickberg overschreden zij een achttien km
breeden gletscher. Zij bereikten langzaam
een hoogte van 600 meter en kwamen ten
slotte in het hart van het gebergte. Don
kere silhouetten aan het oostelijk einde
van het gebergte trokken hun opmerk
zaamheid. Daarheen wandelden de berg
beklimmers den volgenden dag en vonden
hier een gedoofden krater. Op één zijde
viel de wand van den krater bijna lood
recht naar omlaag. In de lavabanken zag
men de schoonste kristallen, welke de na
tuur kan scheppen. De aschkammen lie
pen kilometers ver. Wanneer men met den
voet er in trapte, stoof de grauwe poeder
hoog op. De grauwgrijze lavastroomen, die
als het ware een weg door het gebergte
hadden geschapen, bezoedelde de reinheid
van de sneeuw, waar nog nimmer een men-
schenvoet had gestaan.
De wind slaat de tenten om.
Drie dagen lang blies de felle wind over
het gebergte. Tochten konden niet worden
ondernomen. De ijskorsten aan de berg
wanden waren zóó hard, dat men er niet
eens een beitel in kan slaan; van klimmen
was daarom geen sprake. Daarbij wierp de
stormwind de slede tweemaal om en ver
woestte op een nacht de tent, waarin de
mannen, gewikkeld in plaids, beschutting
zochten tegen de snijdende koude. Een
maal was de bodem zóó glad, dat de slede,
voortgetrokken door de trouwe honden,
niet meer tot stilstand te krijgen was en
men die kilometer voorbij het doel moest
doorglijden! Doch op deze gevaarlijke
tocht hebben de mannen toch weer een
belangrjke ontdekking gedaan. Men vond
n.1. ten oosten van het gebergte een rose
ijsvlakte. Het ijs, dat men hier vandaan
haalde, was ondanks de eigenaardige kleur,
toch zeer doorzichtig. Een microscopisch
onderzoek maakt uit, dat zich in het ijs
honderden poolfiguren bevonden, welke de
wetenschap tot dan toe nog nimmer had
leeren kennen.
Zonder kleeren bij 4 graden o.n.!
Op 2 December ontmoetten Siple en
Corey hun makker Wade. Het hondenvoe
der was nog toereikend voor vijf dagen.
En in die vijf dagen moest hard worden
gewerkt. Men bereikte met de slede een
gletscher, die ongeveer 60 km breed was.
De zon straalde hoog aan den hemel. On
danks het feit, dat de temperatuur 4 gra
den onder het vriespunt aanwees, trokken
de mannen hun bezweete kleeren uit. Te
gen den middag kwam een gevaarlijk in
cident den vrede verstoren. De slede, be
laden met het kostbare voedsel voor
mensch en dier, gleed van een bergwand
en bleef staan op een vooruitgestoken
rotspunt. De gedachte, dat men dien dag
zonder kleeren naar het kampement zou
moeten terugkeeren, deed de mannen een
bovenmenschelijke krachtsinspanning ont
wikkelen en hun moeite werd beloond!
Zóó is het gevaarlijk en wisselvallig
leven van den poolvorscher, die iederen
sng- den dood in de oogen ziet!
Meneer, uw attentie is werkelijk buiten
gewoon!
Verdikke... ouwe knaap... ik dacht
waarachtig dat ik Lady Genoveva voor
me had—
HET LICHT IN DEN NACHT.
Gedurende de uren van het daglicht, of
wanneer het electrisch licht brandt, maakt
een kaarsvlammetje niet den minsten in
druk op ons. Het verliest zich in het
andere, veel sterkere licht.
Maar wanneer wij over een pikdonkeren
weg loopen, en voortdurend onzen tastzin
moeten gebruiken om niet in een sloot
terecht te komen of over boomwortels te
struikelen, dan zijn wij al heel dankbaar
voor een lichtschijnsel, niet sterker dan
door een kaarsvlam wordt verspreid. Het
is dan als een baken in den nacht, een
bescherming tegen vallen en verdwalen.
Evenzoo gaat het in het leven. Zoolang
wij in een periode van bloeienden voorspoed
verkeeren, zoolang ons gevoelsleven be
vredigd, onze gezondheid goed en onze
financieele toestand onbezorgd is, dan
hebben wij meestal weinig oog en weinig
aandacht voor kleine attenties, kleine
vriendelijkheden. Wij aanvaarden deze
onbewust als vanzelfsprekend, het
hoort er zoo bij. Een opgewekt mensch
wien het goed gaat, heeft vele vrienden, is
zelden eenzaam. Het past in het kader,
dat hem kleine voorkomendheden bewezen
worden; gewoonlijk valt dit hem niet op
en is hij er weinig dankbaar voor.
Dit verandert sterk, wanneer de scha
duwen van het leven boven ons hoofd
samenkomen.
Wij krijgen zorg, degenen op wie wij
altijd gemeend hebben te kunnen rekenen
als op géén ander, zijn dikwijls nergens te
bekennen. Het wordt zoo donker om ons
heen, alsof nooit de zon meer schijnen zal.
Wij staren verbijsterd om ons heen. Van
waar kwam die ommekeer, als een ver
raderlijke aanval in den rug, die ommekeer
die ons alléén plaatst tegenover een alles.
behalve gemakkelijke periode van ons lot?
Was zij allang in aantocht, en zjj wij daar.
voor blind geweest, of is zij plotseling
gekomen, als een bliksemstraal uit helderen
hemel
Wij weten het niet en het doet er ook
weinig toe, wjj staan ervoor en moeten er
ons doorheen slaan. Maar het is koud en
somber om ons heen, en wij zouden nü
dankbaar zijn om het kaarsvlammetje ;n
den nacht, voor de kleine hartelijkheid
het vriendelijke woord, de begrijpelijke blik
die wij vroeger ongeacht voorbijgingen.
Denkt daar eens aan, wanneer iemand
wiens levenspad, al is het nog zoo terloop^
het Uwe kruist, zich in een moeilijke periode
bevindt. Meestal is men geneigd, zoo
iemand te ontwijken. Men denkt: „die en
die is vervelend tegenwoordig, daar gaat
iets drukkends van uit, ik blijf uit de
buurt. Toch is het niet onlogisch om Uw
kaarsvlammetjes te ontsteken voor hen die
volop in het licht staan, en degenen die in
het donker worstelen, alleen te laten?
Juist een mensch die het moeilijk heeft
is meestal veel gevoeliger, en veel dank
baarder voor wat hem onbaatzuchtig ge
schonken wordt dan iemand, die in voor
spoed leeft.
Het behoeven niet altijd materieele gaven
te zijn; een klein blijk van belangstelling,
een houding die te kennen geeft: „ik be
grijp dat je het moeilijk hebt, ik zou graag
iets voor je willen doen, ik houd je graag
gezelschap als je daaraan iets gelegen is",
zooiets kan veel meer goed doen dan
cadeautjes en is niet afhankelijk van onze
eigen geldmiddelen.
Belangstelling en hartelijkheid kunnen
wij altijd geven. Al is ons woord maar een
klein lichtpuntje in een donkeren nacht,
dan doet het meer goed dan een 100-kaars
lamp temidden van 1000-kaars lampen.
Want het schenkt den eenzame het besef,
dat er nog iemand zich om hem bekom
mert, en dat er dichtbij contact te vinden
is, wanneer het alleen strijden hem te
machtig wordt.
Dr. Jos de Cock.
100.000 GULDEN VOOR EEN
POSTZEGEL!
De duurste postzegel der wereld is zoo
juist van Engeland naar Amerika terug?
gekeerd. Het is een één cents-zegel van
Britsch Nieuw Guynea,, waarvan slechts
twee exemplaren op de geheele wereld zijn.
Eén ervan is het eigendom van de beroem
de verzamelaarster, de weduwe van Arthur
Hind, die een geheel vermogen voor een
postzegel over heeft en de tweede bevindt
zich in de verzameling van wijlen Koning
George van Engeland. De weduwe van Hind
zond den zegel naar Londen, om hem op een
veiling te doen verkoopen. Daar zij het
gevraagde bedrag er niet voor kreeg, ging
de zegel weer terug naar Amerika. De
eigenares wil er n.1. 10000 pond voor heb
ben, terwijl zij er „slechts" 8000 voor kon
krijgen! Een mooie som voor een stukje
papier—.
Op een medisch examen vroeg de
examineerende professor aan een student;
„Hoeveel morphine zoudt u den zieke in
dat geval geven?"
„Vijf gram, professor."
„Denk eens goed na," raadt deze aan,
De verwarde student denkt na, maar
kan geen antwoord vinden.
,,'t Spijt me erg," zegt na een halve
minuut de professor, „maar uw patiënt is
al— dood!"
Hoe Rolf haar leerde kennen
door
Peter Mattheus
Het eenige meubelstuk in het atelier van
Rolf was een oude leeren clubfauteuil, die
eens betere dagen had geiend, 't Leer was
al wat afgeschraapt, de kussens vertoon
den gaten, waarin paardehaar welig tierde
en enkele veeren waren gesprongen. Maar
toch was de stoel nog heel goed...
In deze zetel zat nu directeur Ling en
bekeek peinzend een schilderij, dat Rolf op
een ezel voor hem neergezet had. Hij
bekeek het met zichtbaar welgevallen.
Het stelde een landschap voor een
bloeiende weide met een stuk blauwe hemel
honderden prachtige bloemenver
spreid in het zachte groen van het frissche
geus. Moer was het niet. Maar het wonder
van dit schilderij lag in de zon. Men voelde
die zon, die over dat alles straalde; men
waande zich in de warme zwoele zomer
lucht, als men naar dit werk keek...
„Ja," zei directeur Ling, terwijl hij zijn
portefeuille tevoorschijn haalde, „ja ik
heb zelden een schilderij gezien, dat me
zóó goed beviel. Ik denk maar, dat ik het
koop. Tachtig gulden, zei U, geloof ik?"
Rolf knikte zwijgend. Spreken kon hij
niet. Hij zegende in stilte dezen dag,
waarop directeur Ling in een kunsthandel
een schilderij van hem had gezien en nu
een bezoek bij hem in het atelier had
gebracht.
Plotseling echter aarzelde de directeur.
Besluiteloos speelde hij met zijn portefeuille.
„Hm..." zei hij nadenkend, „eigenlijk
moet ik het eerst aan mijn dochter vragen.
Zij zwaait den scepter in huis, sedert mijn
vrouw gestorven is, weet U. Het schilderij
is voor de muziekkamer bestemd. Ik vind
het niet goed, zonder haar oordeel verno
men te hebben, tot den koop over te gaan".
Hier had Rolf kunnen spreken. Hij had
kunnen zeggen, dat hij reeds maandenlang
niet meer voor- noch achteruit kon en
SStteEt oiaaaden slechts eten genoeg gehad
had om in het leven te blijven... dat die
tachtig gulden voor hem een kapitaal ver
tegenwoordigden, enzoovoorts.
Maar hij zweeg. Men legt niet spoedig
zulke bekentenissen af. De directeur schoof
zijn portefeuille in zijn zak terug en stond
op.
„Ik kom terug!" zei hij slechts.
De deur klapte achter hem toe.
Rolf zonk vernietigd in zijn leeren fau
teuil neer... De teleurstelling was te groot!
Daar kwam deze man als een afgezant des
hemels in zijn atelier binnenvallen
sedert langen tijd de eerste, die een schil
derij wilde Koopen. En hij -ona er zelfs
een, dat hem beviel, héél erg beviel... alles
zag er rose uit en nu kocht hij tóch
niet!
Waarom? Had hij het tenslotte tóch niet
mooi genoeg gevonden? Was hij onzeker
geworden in zijn oordeel? De wensch, om
eerst zijn dochter te raadplegen, hield Rolf
voor een handige uitvlucht. Hij had eenige
ervaring op dat gebied.
Rolf zuchtte eens diep en stond op. Dat
wil zeggen: hij wilde opstaan! Daartoe
plaatste hij de handen op de hobbelige
zitting om zich zoo overeind te werken.
Zijn arm gleed uit... zijn hand gleed tus
schen zitting en armleuning... in een stof
nest. En toen hij zijn arm had teruggetrok
ken, hield hij een portefeuille in de hand
de portefeuille, die hij in de handen van
zijn bezoeker had gezien! Die moest naast
den binnenzak van den directeur gegleden
zijn en in den vouw verdwenen zijn—' De
eenige verklaring...!
Rolf was zóó verbluft, dat hij mechanisch
de portefeuille opende. Eén vakje was ge
vuld met bankbiljetten. Zonder eigenlijk te
weten, wat hij wel deed, trok Rolf de bank
biljetten eruit en begon te tellen:
Vierhonderd gulden!
Wat kon men voor diè som wel allemaal
koopen!! Vierhonderd gulden! Had hij het
wel ooit bezeten? Rolfs oogen dwaalden
door het kale atelier. Dat was veel zeer
veel. Dat was huur betalen, eten en zorge
loos slapen. Dat was linnen en verf, papier
en rustige arbeid, vele weken achtereen...
Plotseling schrok hij op. Snel stopte hij
de portefeuille in de vouw... Klonken daar
niet schreden op de trap?
(Slot volgt.)